STILLE ARMEE". No. 287. Zaterdag 10 Januari. 1891. EN J. M. C. POT, FEUILLETON. DE PLEEGZOON. IERSEKSCHS Thoolsche Courant, Dit blad verschijnt eiken Zaterdag. Vrijs per 3 maanden, franco per post 65 cents. Voor het buitenland 90 cents. Ingezonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND ingewacht aan het bureau te T hol en of vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerseke. UITGEVER: Tholik. Adrertentiënvan 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer 10 cents; groote letters naar plaatsruimte. Elke advertentie, 3 maal ter plaatsing opgegeven, wordt sleohts 2 maal in rekening gebraoht. Wanneer wij zoo eens nagaan wat er in den laatsten tijd van verschillende zijden gedaan wordt tot leniging van armoede, dan moeten wij bekennen dat de menschlievendheid over 't algemeen grooter is, dan wel eens beweerd wordt, dat bij velen zoo niet bij de meesten, het hart warm klopt voor hun minder gegoede natuur- genooten, die het tegenwoordig zoo bitter hard te verduren hebben. Daarmede zeggen wij niet dat er geen zeer goede inwoners zijn, die, hun inkomsten in aanmerking genomen, vrij wat meer konden doen dan geschiedt, ja, dat een enkele misschien zelfs dezen bnrrpn wi»»t.pr iing den kent, en zijn beurs als hij maar eemgszms kan, gesloten houdt, maar zoo'n enkele wordt gelukkig overschaduwd door een overgroot aan tal van liefdadige ingezetenen, dat met milde hand van zijn overvloed deelt aan allen die het noodig hebben. Eerst in een winter als de tegenwoordige be merkt men hoeveel armoede er geleden wordt, maar en dit pleit voor het goede hart der meuschen als men het bemerkt staan er aanstonds mannen op, oin naast de officieele bedeelers de rol van bijzondere armenverzorgers op zich te nemen, waardoor zij de commissiën in hun moeilijk werk ter zijde staan. Deze doen elkander geen afbreuk, zooals wel eens beweerd wordt, noch treden met elkaar in con currentie, tenzij in den edelen wedstrijd van het weldoen; integendeel, zij vullen elkan der aan. Het is natuurlijk dwaas te beweren, zooals men tegenwoordig wel eeus hoort, dat er genoeg, dat er eigenlijk te veel gegeven wordtdat de armen het veel beter hebben dan in andere zachtere winters, vooral nu er velen zijn die nog werk hebben. Neen, genoeg wordt er nooit gegeven zoolang het blijkt dat er nog menschen zijn, die hun keren naar voedsel en dekking; maar dat er helaas wel eens misbruik wordt gemaakt van de goedgeefschheid van velen is zeker. En zeer treurig is het feit dat vele mannen, die tegenwoordig nog 'n aardig weekgeld ver dienen, soms meer dan de helft van dat geld ver drinken. Dat zij bij 't werken in de kou 'n enkelen borrel gebruiken, daartegen zal niemand opkomen, maar wel tegen het misbruik van sterken drank, terwijl diezelfde mannen weten dat vrouw en kinderen tehuis armoe lijden, ja, zich niet schamen hun vrouw naar de bedeeling te sturen. moeten aanmeldenwij komen hiertegen op en zeggen dat zulk een bewering getuigt van niet 't minste eergevoel, maar integendeel van de grootste hardvochtigheid en onmenschelijkheid Verstomp toch in Godsnaam het eergevoel van die armen niet. Het moge waar zijn dat armoede geen schande is, zij, die nog op hun fatsoengesteld zijn bedekken haar toch liefst... zoolang mogelijk. Laten wij allen zorgen, dat hun die mogelijk heid gegeven wordt; laten wij voorkomen dat hun niet alle levensmoed benomen wordt door aanhoudend stoffelijk lijden. Laten we toch bedenken hoe vreeselijk het moet zijn zich ter ruste te begeven met de angstige vraag: Waar mede moet ik morgen mijn kinderen voeden en üife*wff" wiïïêlPüit ^nrVtfóMepi^ nmH rusten,* daar het thans onze bedoeling is om iets over „stille" armen te schrijven. Wij weten dat er veel wordt gedaan, maar wij weten ook dat een volmaakte armenverzorging niet mogelijk is. De liefdadigheidscommissiën doen wat zij kun nen om hun armen te verzorgen, ja, zij doen meer dan Hat, maar behalve die armen zijn er tal van menschen die niet voor de wereld' willen weten hoe het met hen gesteld is, die niet bedeeld" willen worden. Dat zijn de stille armen. Zij lijden niet min der honger en koude, velen zelfs nog meer dan de bedeelden, die hun hand ophouden voor ieder, die tot geven bereid is. Zulke stille armen, wier eergevoel hen ver biedt te vragen, zijn er meer dan men misschien wel denkt, en voor hen wordt niet voldoende gezorgd Eu al durft nu al 'n enkele beweren dat zulke menschen geen armoede behoeven te lijden, want dat zij zich dan maar voor de bedeeling Wij meenen niet onbescheiden te zijn. wan neer wij met aandrang onze lezers den nood der stille armen op het hart drukkener is in vele gezinnen groote behoefte aan alles. Toch ma nen wij tevens alle goedgezinden aan om deze moeielijke taak van weldoen met kiesche zorg te vervullen. Geschied- en Waterstaatkundige beschrij ving van Tholen en omstreken. door A. HOLLESTELLE. Later komen wij hierop terug. 23.) Naar het Duitsch. Een weinig later ging de deur open en de schout met zijne vrouw kwamen de kamer in. Hare oogen hadden een ongemeen vroolijke uit drukking toen zij haren zoon zwijgend omhelsde. Daarom zeide zij op hare gewone kalme wijze „Ik begrijp niet, hoe wij zoo tegen u konden zijn I" daarna wendde zij zich naar Johanne, kuste haar hartelijk, noemde haar hare eigene, lieve dochter, en zeide dat zij er zeker van was, dat Johanne haren Hannibal tot een gelukkigen man zou maken. Deze had nu zijn vroeger eerlijk, open ge laat weder terug, dat straalde van blijdschap. Innig aangedaan en 't hart overvloeiende van dankbaarheid, trad hij op zijnen vader toe, doch kreeg met eene afwerende beweging ten ant woord „eene mislukte operatie is eene mislukte operatie. Dank uwe moeder maar, want zij heeft de troepen weder in de oude stellingen terug laten marclieeren." In het stuk, waarin de Prins bericht, dat nu door hem ook de 50 Gemeten land in den „Sint- Coracommerpolder" onder Steenbergen, aan de stichting waren geschonken, noemt hij den man, die zich zooveel moeite voor de tot standbren- o-ing van het weeshuis getroost had, „onzen lieven ende weerden Jacobo Baselio." Hij zegt ook, dat de landen eertijds aan het klooster hebben toebehoord doch dat alsnu de pachters met de overdracht zijn bekend gemaakt, en ver langt, dat de nieuwe weezeninrichting de eigen dommen alsnu „gerustelijck en vredelijck sal gebruiken." Van de stad verkreeg Jacobus Baselius vrij dom van biercaccijnsmitsgaders vrijstelling van belasting op de tarwe, eeu en ander voorzooveel de behoeften der stichting betrof en in de Wets- vergadering van 28 Eebruari 1598 werd 's mans opgesteld reglement voor het beheer van hef weeswezen gearresteerd, nadat dit opden22sten te voren reeds door den Prins zelve was onder teekend en onveranderd goedgekeurd. Ik durf dit merkwaardige stuk, hetwelk ons te zien geeft, hoe de opvoeding der weezen des tijds geregeld werd, niet opnemen, uit vrees van waarlijk al te wijdloopig to ZJfeZndtoèlt. "Het* lag voor "de" hand, dat de kerkeraad van Amsterdam, die Jacobus Baselius beroepen had, niet zoo terstond zou berusten in het verzet van den kerkeraad van Bergen op Zoom en van de Classisveeleer was aan te nemen, dat dit ker kelijk lichaam alles zou doen, wat mogelijk was, om een man als dezen aan zich te verbinden. Toen dan ook de Classis op 16 April 1596 weder te Tholen bijeengekomen was, deelde de praeses mede, dat een schrijven was ingekomen van den kerkenraad van Amsterdam, en schoon wij niet weten van welken inhoud dit was, kun nen wij toch nagaan, dat het niet gunstig moet zijn geweest voor het behoud van den predikant; want er werd besloten, zoo van wege de Classis, als van wege den Bergschen kerkeraad daarop, te antwoorden, tegelijk met het verzoek de kerk 'naar toch met langer meer te bemoeilijken in zake het beroep van Jacobus Baselius. "Wat men van wege Bergen op Zoom geschreven heeft, is niet bekend; hetgeen de Classis den broederen toezond, is vervat in den volgenden brief Wordt vervolgd.) Ter eere der verloving werd een glas wijn gedronken en de schout scheen nog al tame lijk wel tevreden met den afloop. Toch was hij stiller dan anders toen zij in de huiskamer later nog wat bij elkander bicven zitten, en het was alsof hij niet recht wist, waarmede hij de uren door zou brengen. Eindelijk nam hij een boek, en ging op de canapé zitten lezen maar het duurde niet lang, toen deed hij het boek dicht en zeide „Johanne, lieve, luister eens, haal voor mij eens een ander uit mijne kamer." Johanne haalde het boek, waarin hij even I bladerde en het toen ook weder neerlegde. „Ik ga een wandeling doen," zeide hij opstaande en gapende; „maak dat het op mijn kantoor warm is wanneer ik thuis kom." Be zorgd deed zijn vrouw hem nog een zachte woflen das om, en trok hem bonte manchetten aan. In de frissche buitenlucht gekomen, scheen hij eindelijk te welen wat hii wilde. „Ik wil naar „de Helling" gaandacht hij, „het zal grappig zijn den indruk te zien dien het engagement van Hannibal op Aleide maken zal. Hij is toch een vrij wat knapper jongen dan die daar van de stoombootJa, ja, wanneer mijne jongelui het eens zijn, heb ik er vrede mee. Maar een walvischvanger als zwa ger van een kastenmaker, en daarbij dan nog de verantwoordelijkheid, hem in de voortzetting zijner academische studie te hebben verhinderd, dat is toch ook geen gekheid Altijd met zulke herinneringen rond te loopenDriftig stampte hij met zijn stok in de zachte sneeuw, terwijl hij in den maneschijn den heuvel overging. Hij klopte aan de kamerdeur bij den dokter. Reeds vooruit lachte hij van genoegen bij de voorstelling, hoe hij het nieuwtje als een bom in de vesting wilde werpen, en den indruk ver- hoogen door eene uitbundige loftuiting op het groote voorrecht van te kunnen studeeren. „Kom binnen!" riepen eenige vroolijke stem men. Hij trad in de verlichte huiskamer. Allen, zelfs tante Charlotte, zagen er bijzonder opge wekt en vriendelijk uit. Arnt Steen was nau welijks te herkennenzijne wangen gloeiden als van een jongen knaap en zijne oogen flikkerden als sterren. Nog nooit had de schout den „im- populairen ongeluksman" zoo vergenoegd gezien. Hij kreeg nu Aleide in het oog, die er ook al buitengewoon gelukkig uitzag, en terwijl eene gnnsche compagnie glimlachjes onder zijn spitsen neus defileerde, zeide hij op zoetsappigen toon „Ik kom eigenlijk een nieuwtje vertellen. Mijn Hannibal en mijne Johanne zijn heden verloofd." „Is het mogelijk! Dat is heerlijk!" juichte Aleide en sprong naar hem toe." „Dat is an leraardigst „Ja, ja" zeide Jonsson, terwijl hij zijn mond vertrok alsof hij kiespijn had. De dokter keek een weinigje ondeugend, el- kuchte eens. Toen zeide hij: „Wij kunnen u iets dergelijks mededeelen, Aleide en mijn voorraaligen pleegzoon „Ik begrijpviel de schout hem in de rede, eu dwong zijn weerspannigen mond vervolgens tot het uitspreken van zijue vreugde en zijn hartelijke belangstelling enz., terwijl hij de hand van den dokter steeds vast bleef houden. „Dus hebt ge dan toch eindelijk uwe toestemming ge geven zeide hij ten laatste, „ja, na de redding, dat begrijp ik." Dokter Helm keek hem een oogenblik vragend aan en zeide toen met een vroolijken lach: „O neenhet was mijn i wensch sedert lang, maar het paartje heeft mij pas een paar uur geleden over de zaak ge sproken." „Zeker, natuurlijk!" zeide Jonsson, en trok daarbij een dwaas gezicht, om de aanwezigen

Krantenbank Zeeland

Ierseksche en Thoolsche Courant | 1891 | | pagina 1