NIEUWS- en ADVERTENTIEBLAD
No. 30.
Zaterdag 22 December
1883.
J. I. C. POT,
De klachten onzer Boeren.
PUBLICATIE.
Bekendmaking.
DE THOOLSCHE COURANT.
Toor let eiland THOLEN, Si PIILIPSLAND ei Oistretea.
Dit blad verschijnt eiken Zaterdag.
Prijs per 3 maanden, franco per post 65 cents.
Ingezonden stukken worden vóór Donderdag
middag ingewacht.
UITGEVER:
Tholen.
Advertentiën van 1 tot 4 regels 40 cents; iedere
regel meer 10 cents; groote letters naar plaatsruimte.
Elke advertentie, 3 maal ter plaatsing opgegeven,
wordt slechts 2 maal in rekening gebracht.
NATIONALE MILITIE.
Burgemeester en Wethouders der Gemeente Tholen
Gelet hebbende op de bestaande wettelijke bepa
lingen betrekkelijk de Nationale Militie;
Brengen bij deze ter kennis van een iegelijk die
zulks zoude mogen aangaan:
dat bet register tot inschrijving van alle mannelij
ke ingezetenen welke op den lsten Januari aanstaande
bun 19e jaar zullen zijn ingetredendat zijn diegenen
welke in 1865 zijn geboren, zal gereed liggen op
de gemeente-secretarie van den lsten tot en met den
3lsten Januari 1884, van des voormiddags 10 tot
des namiddags 4 uur;
dat elk, die volgens art. 15 behoort te worden
ingeschreven, verplicht is zich daartoe bij Burge
meester en Wethouders ter boven aangegeven plaatse
en binnen den daar bepaalden tijd aan te gevenen
dat bij diens ongesteldheidafwezigheid of ontstente
nis zijn vaderof, is deze overledenzijne moeder,
of, zijn beiden overleden, zijn voogd tot het doen
van die aangifte verplicht is (art. 18 der wet.)
Belanghebbenden worden mitsdien dringend aan-
geuu..vï,d aan de op hun rustende Verplichting te
voldoen en wordt hun ten overvloede onder de aan
dacht gebracht dat bij bovengemelde wet ondermeer
is bepaald:
dat met boete van f 25 tot f 100 wordt gestraft de
overtreding van art. 18 en dat bij elke veroordeeling
tot boete tevens door den rechter wordt bepaald, dat
indien daaraan niet is voldaan binnen twee maanden
na dat de veroordeelde tot betaling is aangemaand,
de boete door gevangenisstraf van ten hoogste tien
maanden zal worden vervangen.
En op dat niemand ten deze onwetendheid
zoude kunnen voorwenden, zal deze ter voldoe
ning aan de bepaling van art. 19 der wet van
den 19den Augustus 1861 (Staatsblad no. 72),
voor de eerste maal worden aangeplakt, waar
zulks binnen deze gemeente te doen gebruikelijk is.
Tholen, den 7 Dec. 1883.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. J. De V. Van NOORDEN, Voorzitter.
A. Van der BURGHT, Wethouder.
De Burgemeester der Gemeente Tholengezien de
circulaire van den Commissaris des Konings in deze
provincie, van den 11 December 1883, Ano. 1004,
le Afdeelinghoudende mededeeling van een schrijven
van den Minister van Binnenlandsche Zakenwaarbij
de aandacht wordt gevestigd op het feit, dat nog
steeds betrekkelijk geringe bedragen van de oude koperen
centen en halve centen ter inwisseling worden aange
boden welkeblijkens het Koninklijk Besluit van
15 October 1883 (Staatsblad no. 143)op 31 Decem
ber 1883 buiten omloop worden gesteld:
brengt bij deze ter kennis van belanghebbenden
opdat zij zich voor geldelijk nadeel kunnen vrij
waren, dat de oude koperen centen en halve centen
UITERLIJK vóór 1 Februari 1884 tegen gangbare
munt kunnen worden ingewisseld aan de kantoren
der betaalmeesters of van de ontvangers en commies-
ontvangers der directe belastingen invoerrechten en
accijnzen.
Gedaan te Tholek, den 15 Dec. 1883.
Le Burgemeester voornoemd
C. J. DE V. VAN NOORDEN.
IV.
De artikelen I
en II,
1
die wij over
dit on-
1
de pachten te hoog, en dat het goed zou zijn,
wanneer de verpachters zeiven het initiatief na
men om de pachten te verlagen en dus niet te
wachten op den tijdwaarin de concurrentie
het hare daartoe zou gedaan hebbenwerd be
oordeeld in een ingezonden stukgeteekend D.
Onze lezers herinneren zich waarschijnlijk nog
wel, dat de heer D. met ons toestemde, dat
de pachten te hoog zijn. Echter was hij met
ons niet de meening toegedaan dat de ver
pachters zeiven het initiatief moesten nemen
om de pachten lager te stellen. Niettegenstaande
het schrijven van dien inzender zijn wij niet
van meening veranderd.
Ook met den inhoud van het tweede artikel
konden niet al onze lezers meegaan. Van drie
landbouwers, waarvan een uit Zuid-Beveland
ontvingen wij schrijven. In dat artikel hadden
wij beweerd, en deze bewering werd door enkele
staaltjes verduidelijkt, dat de landbouwers, den
„slechten" tijd in aanmerking genomen, niet
genoeg de tering naar de nering weten te zetten.
Wij achtten het noodig das.vop te wijzen, om
ons te vrijwaren van de besen-ai-Gging, uie viis
naar aanleiding van het eerste artikel en de re
pliek op het ingezonden stuk van den heer D.,
uaar het hoofd zou kunnen geworpen worden,
dat wij namentlijk de boeren zouden stijven in
de zucht om hun achteruitgang, niet in de al
lereerste plaats in zich zeivenmaar uitsluitend
in oorzaken buiten hun toedoen, zooals de hooge
pachten, te zoeken.
Heftig is dit artikel bestreden in een schrij
ven van een landbouwer, geadresseerd aan den
Uitgever van ons blad. Die landbouwer verwijt
ons, dat wij steeds de gebreken van de land
bouwers en niet die van de „groote lui" onder
de aandacht van onze lezers brengen. Zoo ook
door „de Achterlandsche Boer", wiens schrijven
wij ditmaal in dit noinmer hebben opgenomen,
ofschoon ingezonden stukken, waarvan den naam
van den schrijver niet bij de Redactie bekend
is, voortaan niet geplaatst worden.
In 't midden latende of door die opmerking
de gebrekeu der Boeren zijn weggecijferd, moeten
wij die heeren schrijvers er toch op wijzen,
dat wij niet uit vrees voor de „groote lui"
hunne gebreken verzwijgen. „Onbevreesd" heb
ben wij in het eerste artikel de pachters tegen
over de eigenaars in bescherming genomen. En
dat wij de Boeren niet alleen hard vallen, be
wijst ons artikel van 6 October j. 1. In dat
artikel komt het volgende voor:
„De groote lui" die naijverig zijn op de
voornaamsten van het land, willen ook wel bui-
tenlandsche reisjes doenen maken daardoor uit
gaven, die boven hun inkomen zijn,
Wij willen aannemen, dat het gewraakte tweede
artikel wel ietwat scherp was uitgevallen, dat
een en ander te scherp gekleurd was, dies wil
len wij al het stootende van ons schrijven in
trekken. Maar de hoofdzaak, heeren schrijvers,
de hoofdzaak hebt Ge onbesproken gelaten. Of
Gij al zegt, ja, maar de burgers en de heeren
leven ook te groot, dat maakt de landbouwers
niet vrij. En hoofdzaak isdat dezen niet leven
zooals wij, hunne klachten in aanmerking ne
mende, met grond zouden mogen verwachten
Nog iets. Wij hebben er met nadruk op gewe
zen, dat eene verkeerde administratie 1
zegdgemis aan administratie, v
men wel denkt. Het zou ons aangenaam geweest
zijn indien de genoemde schrijvers ons eens
meegedeeld hadden of hunne vrouwen alle uit
gaven noteerden, of hunne meening over huis
houdelijke administratie eens kenbaar gemaakt
hadden. Gewis, eene bespreking van dat onder
werp door landbouwers zou reeds een stap op
den goeden weg zijn. Zeker, er zullen wel vrou
wen zijndie zoo nauwkeurig alles nagaan dat
ze zoo wel ten naasten bij weten te zeggen hoe
veel hun huishouden kostmaar toch de knapste
van de vrouwen kan wel iets vergeten. En
'daarom, niets beter dan een notitieboekje er
op na te houdenwaarin alles wordt opgeschre
ven. Indien men eens hoofd voor hoofd aan de
burgers en de landbouwers vroeg, wat hun huis
houden kost, van de honderd zouden er geen
dertig zijndie een juist antwoord zouden geven.
Velen leven er maar op door zonder te weten,
hoeveel zij wel uitgeven. Dit verschijnsel ver
toont zich ook wel bij de „heeren", maar aan
gezien de meeste heeren van een vast inkomen
levenvalt het verschil van uitgaven en in-
men
zegt
komsten op 't einue van T jaarvr icdigin 'j.Jg.
Dit raag hen evenwel niet onthouden van eene
huishoudelijke administratie.
Alles op te schrijven, eene accurate, huis
houdelijke boekhoudster te worden, 't moet het
ideaal van alle moeders worden. Wanneer aan
den avond van den dag alle uitgaven, de geringe
zoowel als de groote, genoteerd worden, dan
denkt men onwillekeurig nog eens over 't een
of ander na. „Zou dit niet minder gekunnen
hebben?", of uwas deze uitgave wel noodig r".
Deze en meer andere vragen worden dan gedaan,
en waar het voor iedereen in den tegenwoordi-
gen tijd een dure plicht is, een dubbeltje van
alle kanten te bezien, eer men het uitgeeft,
zullen onze lezers ons toestemmen, dat derge
lijke vragen zuinige moeders kunnen kweeken.
De „Achterlandsche Boer" doet het voorko-
alsof wij de landbouwers miskennen en
er nog bijdat de Boer nu eenmaal een
onbemind mensch is en blijft. Als deze beschou
wing nu geene „Achterlandsche" redeneering is
is dan weten wij nietwat een „Achterlandsche
boer" is. Wie zal het nu in den tegenwoordi-
gen tijd in zijn hoofd krijgen, om met ernst
te zeggendat een landbouwer een onbemind
mensch is? Zulke gezegden werden misschien
een vijftigtal jaren geleden nog uitgesproken,
nu achten wij onze landbouwers te goed op de
hoogte van den tijd, om niet te weten, dat zij
in geenen deele onbemind zijn, maar dat „het
land zucht onder de slagen, die de boeren ge
kregen hebbenen dat dus burgers en heeren
genoeg in de gelegenheid zijn om waardeering
voor den boerenstand te krijgen.
Eén onzer bestrijders vond het minder goed
dat wij steeds het woord „boer" gebruikten.
Boer, het klinkt zoo boerachtigNuwij meen
den, dat boer, even als burger, een zuiver
Hollandsch woord was, en dat die benaming
onze landbouwers niet kou kwetsen. Bovendien
hebben wij bij afwisseling landbouwer en boer
gebruikt.
Die schrijver denkt er evenwel heel anders
over dan de dappere Transvalers. Deze stellen
er een eer in „boer" genoemd te worden. In
dien men hen met „mijnheer" aanspreekt, dan
zijn ze bepaald beleedigd. De smaken verschillen.