NIEUWS- en ADVERTENTIEBLAD dao EENE RAMP. No. 15. Zaterdag 8 September, 1888 er: J. 1. C. POT, DE PUBLIEKE OPINIE. ISC Bekendmaking. eiland !T ÏHILIPSLAND i Güistr CD CD in di rGE\ Dit blad verschijnt eiken Zaterdag. Prijs per 3 maanden, franco per post 65 cents. UITGEVER: Thoibk, Advertentiën van 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer 10 cents; groote letters naar plaatsruimte. Ingezonden stukken worden vóór Donderdag middag ingewacht. Iurgemeester en "Wethouders van Tholen zullen Dinsdag den 11 September 1883 des middags te uur ten raadhuize aldaar publiek verkoopen: Een Hoop STRAATMEST. )e voorwaarden der verkoop liggen van af heden lezing ter secretarie iedcren werkdag des voor- lags 9 tot 12 uur. Tholen, den 6 Sept. 1883. Burgemeester en Wethouders voornoemd C. J. DE VU LD KR VAN NOORDEN. De Wethouder A. VAN DER BURG 1IT. BEKENDMAKING. Iurgemeester en Wethouders van Tholen brengen ivolge art. 1 der verordening op het ophalen van nis-straat-secreetmest en dergelijke» dezer ge uite ter kennis van de ingezetenen, dat het ver van secreetmest in deze maand kan plaats heb- gedurende den nacht van Dinsdag den Hen op Woensdag den 12en. Woensdag 12en Donderdag 13en. n g|)onderdag 13en Vrijdag 14en. Tholen, den 8 Sept. 1883. De Burgemeester en Wethouders voornoemd C. J. DE VULDER VAN NOORDEN. De Wethouder A. VAN DER BURGHT. EN! DEI Inze lezers zullen zich voorzeker wel de 83nbeving herinneren, die het schoone eiland tia geteisterd heeft en aan zoovelen onzer lemenschen het leven kostte. De ramp, die westkust van Java heeft getroffen, overtreft evenwel van Ischia. Zijn er hier honderden jekomen, daar op Java wordt het aantal den in duizendtallen genoemd. En dan de ade, die zoovele menschen zullen geleden ben. Een uitverkorene landstreek is Java's tkust voorzeker niet. Ziekte onder het vee, ilukking van den oogst, cholera wisselen aar in de laatste jaren gedurig af. De oogst lit jaar zoo ongunstig geweest, dat er groot aar bestaat voor een hongersnood. En nu, die vreeselijke plaag voor oogen, worden arme Javanen bezocht met eene ramp, rvoor geene reddingsmiddelen zijn te vinden die door de kracht van water en vuur ver laakt is. et groote, schoone eiland Java, het sieraad r Oost-Indische bezittingen, wordt door de at van Sunda van het eiland Sumatra ge iden. In die straat liggen verscheidene djes, die rijk zijn aan vuurspuwende bergen, wijls geven deze door rook hun bestaan te en, zelden dat zij vuur of lava uitwerpen, echter heeft een berg op het eilandje Kra- u aan zijne noodlottige bestemming beant- rd. Reeds eenige dagen vooraf kon men ge beroering in het water waarnemen. Steeds die beroering heviger, totdat eene zee- ing de golven ver het land injaagden. Eene kstrooming had plaats, huizen werden omver geworpen, geheele dorpen vernield, menschen verdronken. En terwijl het water zooveel ellende teweeg bracht, kwam het vuur nog meer slacht offers eischen, nog meer ellende verspreiden. Hoe groot de ramp is, hoeveel duizenden er zijn omgekomen hoe groot het aantal menschen is, die zonder have of goed moeten rondzwerven, weet men nog niet te zeggen, maar dat de toestand vreeselijk is, is uitgemaakt. Het deed ons daarom genoegen, dat onze Kroonprins Alexander zich aan het hoofd van eene Com missie plaatste om gelden voor onze mede-onder danen in het verre Oosten bijeen te krijgen. De Javanen hebben recht op onze hulp. Hoeveel duizenden hebben wij niet jaarlijks van hen getrokken, en waardoor is het gekomen, dat wij, Nederlanders, het zoover gebracht hebben, dat onze naam in den vreemde nog geëer biedigd wordt, dat onze handel, betrekkelijk althans, zoo bloeiend isp Is het niet voornamen- lijk Java, dat ons zijne schatten, koffie en rijst, afstondopdat wij daardoor spoorwegen zouden kunnen aanleggen, kanalen graven en beroemde bruggen bouwen En nu heeft Java hulp noodig; dringend vragen de arme Javanen om steun en troost. Troost1 Is het geen troost voor hen als zij gewaar wordendat wij hen niet ver getendat wij iets voor hen over hebben? Zij zijn steeds door ons gedwongen een gedeelte hunner schatten aan ons af te staanlaten wij nu vrijwillig een gedeelte van onze middelen tot hun hulp en steun uitgeven. Wij hebben nog niet vernomen, dat zich op het eiland Tholen Commissies hebben ge vormd. Indien dit nog niet zoo is, laat men dan daarmee spoedig beginnen. In andere ge meenten hebben zich reeds Commissies gevormd. Tholen zal toch wel willen volgen. Ieder, die een weinig menschenkennis heeft opgedaan, of een diepen blik in het mensche- lijk leven heeft geslagen, zal het weten, wat de publieke opinie, d. i. de openbare meening, beteekenen en zeggen wil. Er zijn menschen die er veelmaar ook die er weinig aan hechten en in het laatste geval wel daarom, omdat het oordcel niet altijd onpartijdig, niet altijd van de juiste zijde beschouwduitge sproken wordt. Men laat zich dikwijls door den schijn, die tegen ons is, verblinden of mis leiden. Men velt zoo dikwijls een oordeel, dat geheel verkeerd of valsch isomdat men daarbij te veel op het uiterlijk let, terwijl toch geen menschelijk oog de geheimen van het hart kan peilen, en daarom worden naar den uiterlijken schijn dikwijls gevolgtrekkingen gemaakt, die bij nader inzien blijkengeheel ongegrond te zijn geweest en dit heeft helaas maar al te dikwijls plaats, wanneer wij onze eigene in zichten en neigingen naar de daden en hande lingen van anderen meten. De bronnenwaaruit de menschelijke be oordeelingen voortvloeien, zijn dikwijls zoo onzuiver. Het komt er vooral op aan om te weten of het oordeel, 't welk men over eene zaak of een persoon velt, van eene bevriende of vijandig gezinde zijde komt; waar men dit niet in acht neemt, veroordeelt men allicht datgene, wat men later, wanneer men meer den waren toestand kentniet zou veroordeelen of zelfs zou verdedigen, indien men slechts eenig gevoel van recht of waarheidsliefde bezit. En aan dit laatste hapert het maar al te vaak. Men gelooft zoo gaarne iets, wanneer eenig kwaad gerucht van een vijand tot ons komt, al zegt ons beter ik het ookdat zoo iets ondenkbaar, ja onmogelijk is, maar indien dat zelfde gerucht van een onzer beste vrienden verspreidt wordt, ook al is het min of meer bewezen, dan zijn we dadelijk bereid om het stellig tegen te spreken of althans het feit zooveel mogelijk te verzachten. Dat is niet eerlijk, dat is niet oprecht, maar zoo is de wereld 1 En heeft zich de publieke opinie een maal tegen ons gekant, wanneer er slechts fluisterend of geheimzinnig zinspelend over ons of onze daden gesproken wordtdan moet er héél wat gebeuren om het opgewekte wantrouwen te vernietigen; voor een gedeelte moge dit, indien het overtuigend gebleken is, dat kwade bedoelingen, valsche aantijgingen, onverzoen lijke haat of wat dies meer zij, bij het beter gezinde gedeelte des volks gelukken, maar het meerendeeldat altijd liever aan het kwade, dan aan het goede gelooft, blijft liever zoo lang mogelijk argwaan koesteren en wettigt dien eenigszins door de hatelijke gezegden „men noemt geen koe bont, of er is een vlekje aan," of: „als er niets van aan was, zou men het niet zeggen." Lasteraars en zij, die den goeden naam van anderen zoo gaarne bezoedelen en bevlekken, weten dit, en zoodoende blijft een .persoon of eene zaakwaarover met eene zekere minachting of bedekte toespelingen ge sproken wordt, nooit vrij van eenige misken ning. Wat eenmaal door rle publieke opinie als verachtelijk, afkeurenswaardig of berispelijk geijkt en gestempeld is, wordt nooit weer loffelijkprijzenswaardig of onberispelijk ge maakt. Er blijft altijd iets hangen. De publieke opinie is eene macht, waarmee niet te spotten valt. Te recht zeide eens Talleyrand in de Kamer der Pairs ten jare 1821 Ik ken iemand, die meer geest bezit dan Napoleon, dan Vol- taire en alle tegenwoordige en toekomstige ministers en die iemand is depulliehe opinie. En i\apoleon I zeide eens: „Wanneer men der openbare meening een slag kon leveren, ik zou ze niet vreezen. Daar er echter geen artillerie bestaat, die tegen haar iets zou vermogenzoo is zij slechts door rechtvaardigheid en billijkheid te overwinnen. Deze twee machten wederstaat zij niet, doch op eene andere wijze tegen haar te willen optredenis goed en eer op het spel zetten. Men moet haar tevreden stellen, men

Krantenbank Zeeland

Ierseksche en Thoolsche Courant | 1883 | | pagina 1