NIEUWS- en ADVERTENTIEBLAD Iets voor nerinodoenden No. 1. Zaterdag 2 Juni 1883. J. M. C. POT, Dit blad verschijnt eiken Zaterdag. Prijs per 3 maanden, franco per post 65 cents. UITGEVER: Advertentiën van 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer 10 cents; groote letters naar plaatsruimte. Ingezonden stukken worden véér Donderdag avond ingewacht. Tot ons leedwezen moeten wij ons eerste No. beginnen met eene treurige tijding, n. 1. het overlijden van H. K. H. Prinses Marianne. Dinsdag 29 Mei kwam het telegrafisch bericht dat deze alom beminde vorstin op haar kasteel Rheinhartshausen in Silezië, in den ouderdom van 73 jaren overleed. Eene hartaandoeniug, gepaard met zware zenuwtoevallen maakte een einde aan haar leven. Prinses Wilhelmina Frederika Louise Char- lotte Marianne was de dochter van koning Willem I. Den 9en Mei 1810 werd zij te Berlijn geboren. Reeds van af hare prille jeugd wist zij aller harten te winnen door hare aangeboren minzaamheid en lieftallig heid. Toen dan ook na de omwenteling haar vader den troon van Nederland weer had beklommen, werd zij weldra ook in den Haag door iedereen bemind. Deze liefde bleef zij steeds behouden, waartoe vooral medewerkte de oprichting van eene maatschappij van weldadigheid, bestemd om de armen van 's Gravenhage te ondersteunen. Nadat in Juni 1828 hare verbintenis met prins Gustaaf van Zweden om politieke re denen werd verbroken, werden korten tijd daarna nieuwe banden voor de prinses aan geknoopt, en wel met prins Frederik Hen drik Albert van Pruisen, broeder van den tegenwoordigen Keizer van Duitschland. Dit huwelijk was echter niet gelukkig en werd na weinige jaren door eene echtscheiding ontbonden. Van de 4 kinderen, uit dit huwelijk geboren, zijn nog haar eenige zoon prins Albert en haar jongste dochter prinses Alexandrina in leven. Een groot deel van het jaar bracht Prinses Marianne te Voorburg door, waar iedereen haar ten zeerste roemde om hare vriende lijkheid, hartelijkheid en hulpvaardigheid in tijden van nood, waarom de bewoners van Voorburg haar menigmaal de treffendste bewijzen van dankbaarheid en brachten. waardeering z/Man, er is een brief gekomen," zoo zegt de vrouw van een winkelier, terwijl zij hem jjjden brief overreikt. De man beziet het adres, en, terwijl hij een diepe zucht loost, zegt tegjhij: „Een brief van den koopman, wiens wis- ird-Se' w0 verle(lene week moesten terug zenden. Ik schroom waarlijk met den inhoud kennis te maken. Maar 't baat mij toch ook al niets, al n blijf ik er onbekend mee. Kom, toch moed gevat: ik ben in den laatsten tijd wel 3an onaangenaamheden gewoon geraakt. Met eiken posttijd moet ik mij voorbereiden op de ont vangst van leelijke brieven.- Ik zie geen kans meer, mijne zaak staande te bouden. En toch wil ik zoo gaarne eerlijk door de wereld Jawel, de koopman schrijft, dat ik hem binnen acht dagen het geld moet sturen, of dat hij anders tot strengere maatregelen zijne toevlucht zal moeten nemen!"..... Lezers, hebt diep medelijden met dien man! Wellicht hebt gij meer iets dergelijks gehoord zonder dat gij er veel notitie van naamt. Maar zoo gij u in den toestand van zoo een onge lukkige kunt verplaatsen, gij zoudt berouw gevoelen over de weinige belangstelling waarmee die woorden door u werden opgevangen. Hij, die in zulke eenvoudige, maar veelzeggende woorden zijn toestand schetst, is, wij noemden het daar reeds, zeer ongelukkig. Er zijn er velen die, geene rekening houdende met de ver diensten, er maar „op door" leven, die het zoo nauw niet nemen of zij al schuld krijgen maar er zijn er gelukkig ookdie met den besten wil bezield hun „zaakje" beginnen, die de tering zooveel mogelijk naar de nering zetten en die het toch niet kunnen „kroppen". Hoe het komt Voor velen eene lastige vraag om daarop in eens een rechtstreeksch antwoord te geven. De één zegt, dat „de lasten" te zwaar zijn. Hij heeft door het geld van een ander zijn huis in eigendom gekregen, en ondervond spoedig, dat eene bezitting van een andermans geld maar al te dikwijls een groote last is. Bovendien, hij had wel uitgerekend dat vijftig gulden intrest beter te betalen was dan tachtig gulden huur, maar had er niet aan gedacht, dat grondbelasting en onderhoud van het ge bouw ook uitgaven eischen. Een ander klaagt er weer over, dat zijn huisgezin zachtjes aan grooter wordt. Een derde, een winkelier, geeft als redenen voor zijn achteruitgang op drie partijen, waar mee hij te kampen heeft-, welke zijn: 1». de leveranciers, van wie hij zijne goederen ontvangt; 2°. de klantenaan wie hij zonder dadelijke betaling verkoopten 3°. de „groote concurrentie". Over het laatste hebben wij reeds het een en ander geschreven. Vergunt ons nu, lezers, over de twee eerste punten onze meening uiteen te zetten. Voorop dient dan gezet te worden, dat men maar al te dikwijls te veel vertrouwen in menschen stelt en daardoor licht ingepakt wordt eer men 't denkt. In het begin wordt te veel geloofd aan de fraaie woorden van de leveran ciers, die, naar 't schijnt, niets anders bedoelen, dan de winkeliers binnen kort schatrijk te maken. Eerst koopt de winkelier met gereed geldwant ieder die een zaakje opzet, heeft dan toch wat geld voorhanden. Natuurlijk wil dan ieder gaarne aan hem leveren. De winkel neemt goed op, en zoodra de kooplui uit Rotterdam of elders dat vernemen, kan hij ook wel crediet krijgen. Als zwarte vliegen komen dan de „reizigers" op hem los en ieder wil graag veel Commissies hebben. Natuurlijk is die winkelier daar trotsch op, dat hij zooveel vertrouwen heeft en beschpuwd wordt als iemand die zijne zaken wel doen kan. Den eenen reiziger wordt deze, den anderen die bestelling gegeven en met welgevallen ziet de neringdoende de goederen uit het beurtveer-schip in zijn huis bezorgen. Vertrouwen geniet hij veel, want als er aan een reiziger voor honderd gulden besteld wordt dan krijgt hij er soms voor twee honderd te huis. Ook ontvangt hij wel eens iets, wat in 't geheel niet besteld was. De winkelier denkt dan weldat die handelwijze niet is, zooals ze wezen moetmaar de goederen worden toch maar behoudenin de hoop ze wel te zullen verkoopen. Spoedig begint hij toch het nadeelige hiervan in te zien want na verloop van eene week of zes komen de heeren hem weer be zoeken en wenschen dan wel te worden betaald. De winkelier is er wel op gesteld dit te doen. Maar 't bevalt hem toch zoo niet. De goederen gaan niet zoo spoedig van de hand, als hij zich voorgesteld had; een gedeelte blijft lang in den winkel, een ander gedeelte heeft hij afgeleverd op crediet voor langer dan zes weken soms. Daarmee gaat zijne winst en misschien ook wel meer verloren. De winkelier begint het dan wel een beetje in te zien en van daar dat dan bij de eerste komst van den reiziger dikwijls het volgende gesprek gevoerd wordt „Mijnheer, je moet me volstrekt niet meer zenden, dan ik bestel; als de voorraad op is, kan ik wel ontbieden." "Och kom wat is voor jou zoo'n beetje goed. Het is courante waar en de prijzen staan laag. Bestel maar gerust watje, kunt er staat op maken', dat ik 'tje eene week of vier latei- niet meer voor dezen prijs kan leveren." „Goed en wel, mijnheer, maar als de tijder is, moet er betaald worden." „Nou, kom! hoor me nou eens aan Je hebt nog wel, vertrouwen, man, al duurt het ereis een maand of vier, vijf; met solide klanten nemen we dat zoo nauw- niet. Ik gaf eene fijne fleschals gij mijn minste waart; het gaat jou verduiveld goed met je winkel." Zoo pakken ze den winkelier in. Menschen zoo als hij, zijn, als 'top praten aankomt, tegen die mannen niet opgewassen. Ons dunkt, dat dit hiervan komt, dat menschen als die bedoelde winkelier liefst altijd de waarheid, zeggen, terwijl de reizigers, in 't algemeen ge sproken, het daarmee zoo nauw niet nemen. Maar op die manier krijgt die neringdoende dan toch van verschillende artikelen te veel in voorraad, in den tijd n. 1. dat hij nog goed betaalde. Zachtjes aan komt het zooverdat hij DE THOOLSCHE COURANT. T H O L E N.

Krantenbank Zeeland

Ierseksche en Thoolsche Courant | 1883 | | pagina 1