ZEELAND. GOES. TWEE 01 Hi L A VAN DE uuLSCul. COURANT VAN VRIJDAG 9 DECEMBER 1932. No. 232. IN HET VLAAMSCHE HOEKSKEN. Onze gexvaardeëtde medewerker uit den oorlogstijd schreef het volgende ar tikel m „Het Laatste Nieuws" van 1 Dec. j.I.: I „Vadnaag iets over Jacob Vreeken uit Middelburg. Omdat hij een beetje verzen heeft ge schreven, en ons die nu toegezonden zijn geworden, gebundeld tot een sier lijk boekske, dat Zeeuwsche Zangen heet. En omdat zelden een boek ons dieper heeft aangedaan: om wat het geeft, en vooral om de overschoone herinneringen welke het heeft opgewekt, dien ochtend van November, toen het daar plots op de tafel lag, voor 't raam, dat op het Oosten kijkt, met een stukske van de zon er nog bij. Er zijn zoo van die toevallig heden, in het leven, welke misschien meer beteekenis hebben dan wij ver moeden. Dat boekske We namen het op. We lazen den titel en den naam. We doorliepen de waar- deerende inleiding welke Sibold S. Sme ding er gevat voor schreef. We zagen de titels van Vreeken's verzen. Zonder toen verder te lezen legden wij het boekske neer. j Dat boekske. Er zijn dingen welke een ander ge woon voorkomen, maar dien gij bijkans niet durft aan te raken, omdat ze om geven zijn van een aureool van gepein zen, die ze heilig maakt. Zoo, voor ons, dat boekske. In den oorlog verbleven wii te Mid delburg: het roze hart van de groene margariet die Walcheren is. Daar staat een Abdij, die zeer oud is. Daar rijst 'n toren, die zeer oud is: hoe vaak klom- men wij tot boven bij de klokken, en za gen in de verte Blankenberge, Brugge en Antwerpen, en schreven rijmen in het j boek van den torenwachter, die gouden I porringen droeg, en nu dood is. Daar was, in de buurt van den toren, die zoo melankoliek zingen kon in de maannachten boven de Abdij, een huis, in de Lange Delft, met een donkere deur. Eiken Zondag, zoo tusschen twaalf en j één, duwden wij die deur open. Drie paar hnaden werden ons toegestoken van uit een smal zitje dat aan de straat lag; de handen van Jacob Vreeken, de handen van Vreeken zijn vrouw, hoor j haar naam als uit een Hollandschen bin nenhuis-roman: Helena Johanna Pieter- j nella, en de handen van een vriend des huizes, den heer Mendels, den Joodschen godsdienstleeraar. De trouwste handen uit Nederland. Wie zal zeggen wat al theoriën, wat aJ wijsheden, wat al voorspellingen, wat al filozofiën en wat al letterkundige en j andere vriendelijke ruziën wij daar met I ons vieren hebben opgebouwd, het be- j treurend dat de wereld ons niet hooren i kon. Of 't was in de week. De avonden konden zoo donker zijn, van aan den Singel waar wij woonden, en dien wij om zijn duisternissen het Hellegat noem den, tot bij Vreeken. We duwden dan weer vrank de deur open als van eigen huis. Daar was een lange gang, en op den hoek van de gang, de huiskamer, met open haard, open klavier, open bibliotheek en dien open Jacob VreekenWe kregen de beste plaats en we schaamden er ons niet over ze te nemen, naast het beste kopje thee Op zoo n avond omstreeks dezen tijd, kwamen er nog andere Belgische vrien den van het huis. Vreeken had enkel vrienden onder de Belgen. Het was de avond voor Sinterklaas. Wij weten Sin „DERWENT", ALIAS THORNTON door Herman Antonsen. 16). Het spijt me dat ik je alleen heb moeten laten dineeren, zei hij vriendelijk. Je zult wel een erg magere opvatting van onze gastvrijheid moeten krijgen. Maar mijn vrouw is vanmorgen wegge roepen bij een zuster van haar buiten, die heel ernstig ziek is en ze vond het beter het kind mee te nemen. En wat mij O, maak u maar niet bezorgd, ant woordde Thornton joviaal. Ik heb trou wens niets thuis gegeten. Hij zette zich aan een hoek der tafel neer. Ik vraag excuus, als ik stoor, maar ik zal u niet langer dan een paar minu ten lastig vallen. Want ik moet op staan- den voet naar Parijs. En? vroeg Der went, hem aandach tig opnemend. U weet, ik zou graag dat zaakje tusschen ons geregeld zien, voordat ik uit Londen wegga. Ik kan u moeilijk mee- deelen, wat ik in Parijs doen ga, maar als ik daar ben, dan moet ik vrij in mijn bewegingen zijn en het moet niet nood zakelijk voor me wezen nog eens naar Londen terug te komen. Dat zou al mijn plannen in de war kunnen sturen. Bo vendien zal ik meer geld noodig heb terklaas niet te vieren gelijk de Middel burgers dat doen. Rondom de tafel zaten we, en Sinter klaasavond ving aan en ging gelijk dat gaat in Zeeland. Elk kreeg een rol of 'n pak die eindelooze rolletjes en pakjes bevatten, met ten slotte een Sinterklaas verrassing voor elk, vanwege Vreeken en mevrouw. Bij elke verrassing was een versje van Vreeken. En, elk versje, in stekelige let- terkes naar Hollandsche letterfatsoen, was van een verrassende gemoedelijk heid. Wij zegden het hem. Iets broeierigs glom achter de brilleglazen van den bon- kigen man, met zijn wit gezicht: Waarachtig? vroeg hij. Waarachtig meenden wij. Dat was in 1915. Sedertdien, zoo 's avonds, na zijn schooluren Vreeken was hoofd van 'n school en van allerlei leergangen ging hij aan 't verzen schrijven, van die stil le, vlijtige, huiselijke dingen, op z'n de Genestetsch. 't Was zijn schoon genoegen ze ons voor te lezen. Als hij zweeg, dan hoor den we in den avond den Toren die zijn melankoliek lied zong op zijn klokken, Later, toen we weg uit Middelburg waren, zette Vreeken zijn verzen-werk voort. Hij ging vaak zijn vakantie door brengen op een hoeve bij het duin, te Vrouwenpolder. Daar dichtte hij of tee- kende. Wij waren er niet meer om naar zijn verzen te luisteren, maar mevrouw Vreeken luisterde. En als hij gelezen had, boog hij weer over zijn rijmen, en schuurde en schaaf de er weer aan, tot ze voldoende taai- juist waren en de schoone woorden had den gekregen waarvan Vreeken hield. De ijverige werkman Verleden jaar is hij gestorven, over werkt. En nu ligt daar zijn boekske voor ons: dat vriendelijke geschenk van uit het graf nog, voor die uit Middelburg, voor die uit Vrouwenpolder, voor die uit Veere, voor die uit Walcheren en uit Zeeland. En voor alle onze landgenooten die te Middelburg waren in den oorlog en die allemaal Vreeken hebben gekend en wisten wat een overgoed hart hij hun toedroeg, maar niet wisten dat hij een dichter was, de zoo bescheiden man, dien zij stil en kloek door de Lange Delft zagen trekken, en die voor elk had de warmte van zijn glimlach en van zijn groet. Zij die ginder waren en dit lezen, zul len met evenveel ontroering als wij zelf aan Vreeken terugdenken en naar zijn boekske verlangen, er op den titel en den naam lezen en het dan neerleggen, als iets heiligs uit den verleden tijd. Jozef Muls, de konservator van het Antwerpsch Museum, zal op zijn beurt, als hij 't boekske ziet iets zeer warms om zijn hart voelen: ook hem zal 't kla re beeld voor den geest komen van Vree ken en van Vreeken zijn gastvrij huis, waar ook hij een vriend was geworden. Zeeuwsche zangen. Ze zijn in schoone, edele, oververzorg- de taal. Ze zijn zonder letterkundige aan spraken. Ze zijn alleen maar zangen uit het eenvoudige gemoed van een die op een avond ontdekte dat hij rijmen kon, en voelde dat hij rijmen moest, en 't deed naar 't voorbeeld van de klassieke dich ters. Vreeken dichtte over de menschen en de dingen waarvan hij hield. Zijn Zeeuw sche zangen zijn liederen van liefde. Zij zullen misschien niet verder gaan dan Zeeland. Maar wat een genade, de liefde terug te krijgen van het schoone volk uit Middelburg, uit Walcheren en uit het heele wonderbare Zeeuwsche, ben, dan ik op oogenblik bij me heb. Derwent scharrelde nadenkend tus schen zijn papieren, Hoeveel denk je noodig te hebben? Thornton glimlachte. Ik geloof, dat het totaal veertigdui zend, zevenhonderd en twintig pond be loopt. Over enkele shillingen zullen we ons maar niet druk maken. Derwent haalde de schouders op en hief afwerend de hand op. Jongelui zijn altijd zoo haastig ge bakerd, zei hij, een lade openend, waar uit hij een pak effecten te voorschijn haalde met een rood lint er om heen. Zeg eens, denk je nu heusch, dat die zoo maar op slag te verzilveren zijn? Nee. niet zoo maar op slag. Maar ik ben hier toch al een tijdje geweest? Ja zeker! Maar de markt is op het oogenblik alles behalve gunstig. Om de op mij rustende verplichting volkomen te kunnen vervullen moet ik wachten, tot de koers wat beter is! Dus deze papieren vertegenwoor digen het bedrag, dat u aan mij schul dig bent? Juist zoo! Mag ik ze eens zien? Ik heb zoo weinig verstand van geldzaken en ik zou wel eens graag weten, hoe papie ren, die zulk een waarde vertegen woordigen, er uit zien. Maar Derwent grinnikte slechts tot antwoord en legde de papieren weer in de lade terug. Dat is geen manier van zaken doen, waar ook nog zooveel is dat aan het Vlaamsche doet denken. Wat een gena de te hebben gedicht over het schoon ste eiland ter wereld, aan den mond dei- Schelde, over dien tuin.in de armen van een stroom en van de zee, waarover de baken van Westkapelle s nachts zijn kruis van licht slaat. Zoud ge 't boekske in handen krijgen dat door de firma G. W. den Boer (Mid delburg) treffelijk verzorgd is, lees dan ten minste die lieve Walchersche balla de „Het ronde Putje" over een bekend vlekje bij Souburg: Vreeken vertelde ons zoo graag van dal eenig schoone hoekje, met zijn sage van het mooie Elsje die haar sieraden in 't Putje verloor waar ze water schepte voor bij haar melk. Of lees het zangspel van Willebrordus, die Zoutelande's heilige was, en van de godin Ne'nalennia, tegen wie Willebror dus kampte Wat hebben wij, in onze Middelburg- sche jaren, vaak gedroomd van die Ne- halennia, met haar muzieknaam voor 'n heldin uit een parelmoeren roman Of lees van het O. L. V, beeld van Vrouwenpolder, of van Veere's kathe draal: Stompe rompe, die vergrijsd, Wond en wrakkend nochtans rijst, Rijzen bleef toen d'oude stede Krankte en wankte, toen verviel 't Lijïlijk schoon, de trotsche ziel Dorde en stierf in dorpschen vrede Misschien verkiest ge nog 't verske over Vreeken's kinderhuis: .Ik stond Kortlings weer voor d'oude woning, 't Vond ze als vroeger, maar vergrauwd Met de jaren. Uit een venster Blikken vreemde oogen koud, Vragend naar mij op. „Wat wou die Vreemde man hier voor dit raam?" Och, die man wou nog eens kind zijn In den geest met allen saam We sluiten 't boekske. Het is nu avond als toen. We zien het huis in de Lan ge Delft. We komen in de lange gang. Daar is de huiskamer. Daar rijst Vree ken op, hoog en vierkant. Hij drukt weer onze hand. De open haard brandt vrien delijker dan ooit. En als Vreeken gedaan heeft met zijn vers voor te lezen, is het heel stil in de kamer. En we hooren melankoliek den toren, die zijn lied zingt op zijn klok ken. De toren, die de hoogste is van 't land ziet over de Abdij, en de roode daken van Middelburg heen, het Vredehof, en misschien zingt hij, de hooge Zeeuwsche zanger, zijn lied voor den dichter van de Zeeuwsche Zangen, die rust op dat Vre dehof. Wij leggen deze regelen bij het graf neder, als een verre hulde aan den on- vergetelijken vriend, op dezen avond die is gelijk die waarop hij schreef zijn eer sten Zeeuwschen zang." Joh. de Maegt. Suriname. „Suriname is in de mode", aldus be gon dr. W. G. N. v. d. Sleen, gisteravond zijn voordracht in Schuttershof voor „Wetenschappelijke Belangen". Suriname moet geholpen worden, en doe het nu, aldus propageert men ook wel, ging spr. verder, en allicht vraagt men dan: waarom? Waarom moeten we blijven doorgaan met elk jaar op Surina- mes begrooting, die acht millioen be draagt, drie millioen bij te passen. Hoo ren we ooit ten opzichte van Oost Indië zooiets? Spr. schetste nu in korte trekken Su- rinames geschiedenis. Reeds Columbus zag in het bezit nemen van dezen met oerwoud bedekte grond geen heil, maar iater leerde men, dat ook oerwoud cul- tureele mogelijkheden biedt. Engeland, dat elders op dit gebied met succes werkte, probeerde ook Suriname te ko- loniseeren, doch het wilde niet, want de Indiaansche bewoners waren te gering in aantal en voor plantagewerk onge schikt. Toen werden de slaven uit Afrika gehaald, die wèl konden werken en daar in de plantage's op onmenschelijke wijze meestal, ook toe gedwongen werden. De Staten van Zeeland kregen het dien tijd in hun hoofd, aldus spr., om ook een kolonie te willen hebben, en zij zon den er Abraham Krijger heen, die het voor zijn lastgevers in bezit nam, en op het houte fort „Zeelandia" schilderde. Maar daar Zeeland, dat was in 1674, er eigenlijk geen weg mee wist, verkocht het Suriname voor 250.000 aan de stad Amsterdam. Later, in 1730, werd het landseigendom. Toen was Suriname een winstgevende kolonie, lucratiever dan Oost Indië, en bleef dat tot de slavernij afgeschaft werd. Toen trokken de vrijgemaakte ne gers naar de stad, en opnieuw had men gebrek aan werkkrachten. We impos teerden daarop werkkrachten uit Br.- Indië en Java, als contract-koelies FV meesten bleven en zoo zijn er thans van de 100.000 inwoners, 30.000 Java nen en 50.000 Br. Indiërs. De laatsten werken allen tot ze duizend rijksdaal ders overgespaard hebben waartoe ze zoo zuinig leven, dat men ze soms half verhongerd aantreft en dan heb ben ze hun ideaal bereikt, en koopen een winkeltje. De Javanen voeren hun vrouw, kinderen en zich zelf rond en vergokken wat ze dan nog overhouden. In den regel zijn het de vrouwen, die voor het inkomen zorgen, de mannen „zoeken" werk, maar kunnen niets vin den, d.w.z. niets dat 'hun lijkt. Aan land arbeid hebben allen gruwelijk het land, evenals de boschnegers, die men er ook nog aantreft, en die dit overgeërfd zul len hebben van hun voorouders, die als slaaf gedwongen werden het te doen. Zoo zijn er dus in Suriname geen werkkrachten te vinden en daarom, al dus spr., is Suriname ook niet te hel pen, of het moest zijn, zooals men spr. gekscherend als oplossing aan de hand deed: het 15 minuten onder water zet ten. Spr. gaf daarna, geillustreerd door lantaarnplaatjes, er een drietal smal films, een overzicht van het leven en de gebruiken op Suriname. Hij schetste Paramaribo, als een mooie stad, met 'n eigen karakter, doch ook uit het bevol kingstal van 50.000, terwijl heel Suri name 100.000 zielen telt, blijkt reeds de non erin ale icos5and. Het hoofd is te zwcar voer liet lichaam. Men propa- zei hij luchtigjes. Anders wel een gekke uitdrukking tusschen oom en neef, vindt u niet? Als iemand bij me komt om za ken te doen, dan houd ik me ook altijd op zakenstandpunt, zei Derwent kortaf. O, als dat de eenige moeilijkheid is, meende Thornton gewoontjes, toen hij den ander zag aarzelen, wel, dan zetten we onze verwantschap even op zij en gaan samen zaken doen. Dan mag ik ook vragen stellen, niet waar? Om dan te beginnen.... die papieren zijn dus volgens u in waarde gedaald? Ja, tijdelijk altijd. Vertrouwt u er op, dat ze weer zullen stijgen? Natuurlijk. En als dat eens niet het geval was? Daar heb jij niet mee te maken. Ik ben er verantwoordelijk voor. Het geld, dat me toevertrouwd werd, zal ik tot den laatsten shilling uitbetalen. Goed, laat ik dan een voorstel doen. U hebt in elk geval toegegeven dat u me veertigduizend pond moet uit betalen. En u bent er zeker van, dat, over een tijdje, die papieren in waarde weer zullen zijn gestegen. Maar ik kan niet wachten. Geeft u me dus een chè- qu van veertigduizend pond, dan geef ik u die papieren en zijn we klaar. Een oogenblik stond Derwent per plex; maar hij herstelde zich spoedig. Goed, breng de schuldbekentenis sen en zoo meer dan mee en laten we elkaar ontmoeten op het kantoor van GLIMLACH (Ingez. Med.) Fosdyke, mijn procureur, in Bishops- gate street, morgenochtend om twaalf uur. Iedereen weet het te vinden, als je in de stad naar den wg vraagt. En, denk er vooral om je papieren mee te brengen. Je hebt ze immers bij de hand? O, zeker! zei Thornton, ze uit zijn binnenzak halend. Hier zijn ze, ik ben als Amerikaan te goed zakenman, om ze niet bij me te houden. Hij hield ze zoo, dat Derwent ze goed zien kon, en deze verschoot zichtbaar van kleur en zijn hand op de schrijfta fel begon zoo te beven, dat hij er hoor baar mee op tafel begon te trommelen. Thornton schrok, toen hij zag hoe de aderen op zijn voorhoofd opzwollen en hij vreesde, dat de man een beroerte zou krijgen. Hij stak de papieren weer in zijn zak en was op het punt naar Der went toe te gaan, om hem zoo noodig te ondersteunen, toen deze op vreem den, afwezigen toon zei: Dat is in orde. Houd ze maar goed bij je! Je bent een handige jongen.... Ik geloof n:et, dat Londen je veel nieuws zal kunnen leeren. Wel te rusten! HOOFDSTUK IX. Op het kantoor van Fosdyke. Na zijn gesprek met Derwent was Thornton dien nacht in een hotel gaan logeeren. Hij schreef een briefje aan la Fonuse, waarin hij vertelde, hoe het met de papieren stond en vroeg haar den volgenden dag met hem te willen lun chen. Voor zoover hij wist was er nie mand, die iets van die verhuizing afwist; maar den volgenden morgen, toen hij juist zou gaan ontbijten, kwam een pic colo hem aan de telefoon roepen. Hij volgde den jongen gewillig, maar vol angst voor wat er komen zou. Aan de telefoon hoorde hij een vrouwenstem, die erg verschrikt klonk. Hoe bent u er achter gekomen, dat ik hier was? Wie heeft u daar iets van verteld? vroeg hij en drong op een aütwoord aan, voordat hij verder wilde spreken. De vrouw legde het hem uit. Ze was de kamenier van lady Calcroft en sprak van uit de woning in Ormeston Gardens. De post had juist zijn briefje gebracht en in haar angst had ze het geopend. Ze was al jaren bij lady Calcroft in betrekking en met al haar doen en laten op de hoogte en zoodoende had ze ook over hem hoo ren spreken. Anders zou ze 't nooit ge waagd hebben, hem op te bellen. Ze was zoo in de war dat ze niet wist, wat ze anders doen kon. (Wordt vervoM^ 1 's-HEER HENDRIKSKINDEREN. ABONNEMENTEN en ADVERTEN- TIEN voor dit blad worden aangenomen door den Agent J. WESTSTRATE.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1932 | | pagina 3