BENTO D'ESPINOZA. ZUID-BEVELAND. 1632—1932. De waardeering van een filosoof, de plaats die men hem dus in zijn gedach ten toekent, is mede, en zelfs voor een groot deel, afhankelijk van den maatstaf dien men bij deze waardebepaling ge bruikt. Men is in de eerste plaats geneigd, zich af te vragen: wat beteekent hij voor mijn eigen denkleven? Heeft hij me ge holpen in mijn zoeken naar de waarheid, naar den grond der dingen? Een tweede maatstaf is gelegen in de erkenning van zijn verdiensten door de vaklieden: de plaats dus dien hij in de geschiedenis der wijsbegeerte zich toe gewezen zag. En tenslotte kan men dan ook nog als derde de populaire" waardeering doen gelden. Van Spinoza kan men gerust zeggen, dat hij, met welken dezer maatstaven ook gemeten, in de rij der grooten mede vooraan komt te staan. Want een ieder, die kennis neemt van de geschriften van dezen helderen en bezonken geest, zal dat doen met onmis kenbaar voordeel voor eigen geestes leven; de geschiedenis van de filosofie rekent Spinoza tot de grootsten onder de denkers van belang, en tenslotte is Spinoza als eenige Nederlandsche wijs geer van klassieke allure ook buiten de kringen der vakgenoten geen volledig onbekende. Twee zijner woonsteden, in Rijnsburg en in Den Haag, worden als XVIIe-eeuwsche cultuur-„documenten" behoorlijk in eere gehouden, terwijl tegenover het laatstgenoemde een stand beeld van den denker staat weliswaar niet in een aanzienlijke buurt der resi dentie, maar dat hindert niet, want Spi noza, de aristocraat naar den geest, heeft zich zelf nimmer afkeerig betoond van den gemoedelijken omgang ook met de minder aanzienlijke leden der toenmalige maatschappij. Toen Spanje, en daarna Portugal, het den Joden te zwaar maakte, ontstond een groote toevloed van deze zgn. Mar- ranen dat waren tot den doop ge dwongen Joden naar het in geestes zaken gastvrije Nederland. Een dezer vluchtelingen was Michaël d'Espinoza, die zich in den aanvang der XVIIe eeuw te Amsterdam vestigde. Uit diens tweede huwelijk, met Hanna De- bora d'Espinoza werd, als tweede kind, den 24en November 1632 een zoon ge boren, dien men noemde „Bento", dit is „de gezegende". Zijn kerkelijke naam luidde Baruch; later, toen de Joodsche gemeenschap hem als onwaardige en on- geloovige uitgestooten had, zou hij zich mede naar de gewoonte in de weten schappelijke kringen op z'n latijnsch „Benedictus de Spinoza" schrijven. Aanvankelijk liep de ontwikkeling van den jongen Bento langs de geleidelijke lijnen. Hij bezocht de Talmoed-Thora school, waar hij Hebreeuwsch leerde, om den Pentateuch en de Profeten te kun nen lezen, als voorschool tot den Tal moed. De taal der Amsterdamsche portugee- sche joden was in het huisgezin het por- tugeesch, doch in geschriften en bij het onderwijs het spaansch. Bento d'Espinoza ontving hier met zijn medescholieren onderricht in den Tal moed van rabbi Menasseh ben Israël, later van den president van het rab bijnen-college Saul Levi Morteira. Reeds als jongen bleek Bento met een verbluf fende scherpzinnigheid begaafd, en vol gens zijn biografen moeten toen al de disputen met zijn leermeesters aange vangen zijn, die er later toe zouden lei den, dat de groote banvloek over hem zou worden uitgesproken. Aan zijns vaders wensch, in den han del te gaan, bood Bento weerstand: de studie trok hem meer aan. Bento zou dan rabbijn worden, en rabbi Morteira zag in hem een toekomstig sieraad van de synagoge der Sephardiem. Dat heeft niet zoo zullen zijn Tot zijn studie behoorde, behalve na tuurlijk de kennisname van wat de bes ten van zijn stam Gersonides, Maimo- nides en anderen schreven, ook het Latijn. Vermoedelijk daardoor geraakte hij later in kennis met de denkbeelden van Descartes of Cartesius, door sommi gen als Spinoza's geestelijke voorlooper beschouwd. In dezen tijd heeft zich zonder twijfel het eerste deel van het proces voltrok ken. dat tenslotte tot Spinoza's volledige geestelijke vrij-making, tot zijn breuk met het officieele jodendom en uiteinde lijk tot zijn volmaakt zelfstandige filo sofie gevoerd heeft. Zijn studie, en vooral de wijze waarop hij het hem gebodene of voorgezette zelf standig en kritisch verwerkte, de lezing van werken van Cartesius en Giordano Bruno, de geregelde vrije omgang met de Collegianten en andere vrije geesten dier dagen, dit alles was oorzaak van een on afhankelijkheid in oordeelsvorming, ook omtrent zaken van godsdienst en moraal, die tenslotte, ondanks Bento's voorzich tigheid en bescheidenheid op dit punt, „Ik vrees, dat mijnheer Benedictus de Spinoza ons binnenkort gaat verlaten, wijl de tering een erfelijke ziekte in zijn familie bij den dag erger schijnt le worden." toch aanstoot moest geven. Gelukkig is zijnen vader, dien het toch al niet voor den wind ging, het ergste bespaard gebleven; in 1654 daalde Mi chaël d'Espinoza ten grave. Weinig later werd Bento opgeroepen in de rabbijnenvergadering te verschij nen, waar hem zijn goddeloosheid en de verachting der wet verweten werden. Rabbi Morteira wendde al zijn wel sprekendheid aan om den dwalenden jongeling terug te voeren op de aarts vaderlijke wegen, doch Spinoza volhard de bij zijn reeds eerder uitgesproken meeningen, en tenslotte werd 27 Juli 1656 de groote banvloek over hem uit gesproken. Spinoza stond nu niet meer in eenig kerkelijk verband. Zijn vriend Simon Joost de Vries steunde hem moreel, en door een soort privaat-docentschap aan de school van dr. Franciscus van den Enden wist hij in zijn levensonderhoud te voorzien, voorzoover de lenzenslijperij, (waarop Bento zich reeds geruimen tijd had toegelegd) onvoldoende opbracht. De over hem uitgesproken banvloek beantwoordde Spinoza met een in het Spaansch gestelde apologie. Overigens trok hij zich er niet veel van aan; zelfs een door een fanatieken jood op hem gepleegde moordaanslag vermocht Bento niet uit z'n evenwicht te brengen. Door deze evenwichtigheid geraakten zijn tegenstanders echter zooveel te meer van streek, en na een aanklacht van wege Morteira zien wij Spinoza door den Amsterdamschen magistraat voor eenigen tijd uit de stad verbannen. In 1660 verliet hij de Amstelstad voorgoed en vestigde zich te Rijnsburg, het hoofd kwartier der Collegianten, ten huize van den chirurgijn Herman Hooman. Dit huisje is in 1897 door de verecniging ,,Het Spinozahuis" aangekocht en zooveel mo gelijk in den oorspronkelijken toestand gebracht. Drie rijke jaren van zijn korte maar vruchtbare leven bracht Spinoza er door; het eerste deel van zijn hoofdwerk, de „Ethica" (Zedeleer) ontstond hier in handschrift; daarnaast is in Rijnsburg o.m. zijn „Vertoog over het Zuivere Denken" (Tractatus de intellectus emen- datione) geschreven. In het voorjaar van 1663 verhuisde hij naar Voorburg, waar hij zijn intrek nam bij den schilder Daniël Tydeman, in de Kerkstraat. Zes jaren en eenige maan den woonde Spinoza hier, werkte er aan de voltooiing van zijn hoofdwerk, de „Ethica", en aan zijn „Godgeleerd-Staat kundig vertoog, bevattende ettelijke verhandelingen, waarin wordt aange toond, dat men niet alleen vrijheid van denken kan toestaan behoudens de vroomheid en de rust van het Gemeene- best, maar dat zij zelfs niet dan te koste van de rust van den Staat en de vroom heid zelve kan worden opgeheven". Hij verklaarde zich hierin voor een alge- heele scheiding van theologie en philo- sophie (dit zij' den modernen theologen die ook dezen wijsgeer gaarne inpalmen willen nog eens nadrukkelijk voorge houden). In 1667 overlee'd Spinoza's besten vriend De Vries. Deze had hem zijn ge- heele nalatenschap willen vermaken, doch dit wees Spinoza van de hand. Een jaargeld van 500 wilde hij, als te hoog, al evenmin in z'n geheel aannemen; ten slotte aanvaardde hij f 300 per jaar, die De Vries' broeder hem nu uit de erfenis uitkeerde. Einde 1665 verhuisde Spinoza naar Den Haag, waar hij „op kamers" ging wonen bij den „verwer" Hendrik van der Spijck, aan de Paviljoensgracht. Dit huis, waar onze wijsgeer tot zijn dood (in 1677) vertoefde, is thans eigendom van de stichting „Domus Spinozana", die het waardig restaureerde. Een afbeelding ervan treft men hierbij aan: de bovenste twee ramen waren van het zoldervertrek, waarin een van 's werelds grootste geesten woonde en werkte, waar hij mannen van grooteren wereldlijken luister, doch tenminste hun evenknie naar den geest, ontving. (Leib niz, Oldenburg, e.a.) De strenge winter van 1676/77 werd den lichamelijk zwakken man noodlottig. Den 6en Februari schrijft zijn vriend dr. Georg Hermann Schuller aan Leibniz: deling en als agent met algemeene stem men benoemd de tegenwoordige corres pondent E. Tange op een wedde van f 30. Een door B. en W. ontworpen in structie voor den agent wordt aan den Raad medegedeeld. In verband met een in de vorige ver gadering ingekomen verzoek van het Bestuur der Vereeniging tot bevordering van de verkrijging van onroerend goed door landarbeiders zijn door B. en W. in opdracht van den Raad nadere in lichtingen gevraagd omtrent de verdee ling van den aan te knoopen grond voor plaatsjes en voor los zand en omtrent den verlangden duur der geldleeningen, welke inlichtingen ter tafel zijn. De heer Deurloo vraagt inlichtingen omtrent de bgging van den grond en of de gemeente borg is, als het eens mis gaat. De heer Van de Sande meent, dat het van de Kort daarop veel korter dan men vermoedde, stierf Benedictus de Spinoza: op Zondag den 21en Februari 1677 be vond Van def Speijck, toen hij uit de mid- dagkerk thuiskwam, dat zijn huisgenoot kalm en vredig was overleden. Donder dag 25 Februari werd zijn stoffelijk om hulsel met statie bijgezet in de Nieuwe Kerk te 's-Gravenhage. Aldus het korte menschelijke leven van den man, wiens geboortedag wij 5 10 September gaan Herdenken. Het wordt de derde groote plechtig heid van dezen aard in den lande; de eerste was in 1877 (200 jaar geleden dat S. stierf); de tweede in 1927. Thans wor den een 60-tal geleerden uit alle hoeken van den aardbol wederom hier te lande verwacht. Spinoza's leer laat zich in een dagblad artikel niet uiteenzetten: elke poging daartoe zou door zijn gedrongenheid en de noodzakelijke populariteit moeten falen en tot misverstand leiden. Daarom slechts dit: Spinoza was als denker een onverschrokken man, die tot in de diepste diepten der speculatieve filosofie van dien tijd dorst door te drin gen, daar staande bleef en er de fun deeringen voor zijn eigen systeem legde. Als mensch was hij de bescheidenheid en zachtmoedigheid zelf; Goethe roem de hem eens als man van „grenzelooze onbaatzuchtigheid". Geld noch roem be geerde hij; zelfs een hem door Karl Lud- wig, keurvorst van den Palts, aangebo den professoraat te Heidelberg wees hij van de hand. Zijn streven naar klaarheid in het den ken bracht hem er toe, in zijn hoofdwerk de „Ethica" „naar meetkundigen trant" tewerk te gaan („ordine geometrico de- monstrata"). Eisler, dien wij in vele opzichten als een even voortreffelijk als objectief ken- schetser van andermans inzichten kun nen waardeeren, vat Spinoza's betee- kenis aldus samen: „Hij is de grondlegger van het nieuwe pantheïsme als systeem eener identiteitsfilosofie, van een uni verseel monisme. Al mogen invloeden der joodsche eenheidsgedachte, der Stoa, van het neo-platonisme, der scholastiek en mystiek, G. Bruno e.a. bestaan, en al is het juist, dat Spinoza bij Descartes aanknoopt, toch hebben we hier met een zelfstandig stelsel van filosofie te maken. Op kenniskritisch terrein behoort Spi noza tot de rationalisten, maar tenslotte eindigt hij eenigermate als mystikus („geestelijke liefde tot God"). Liever dan het onmogelijke te trach ten, in enkele woorden een stelsel als het Spinozisme samen te vatten, eindi gen wij hier met enkele woorden uit de inleiding tot zijn „Vertoog over bet zuivere denken": „Toen de ervaring mij geleerd had, dat al wat het dagelijksch leven ons aan biedt, ijdel en onbetrouwbaar was, en ik daarbij tot het inzicht was gekomen, dat alles, waarvoor ik beducht was, of dat mij vrees inboezemde, op zichzelf goed noch kwaad was, maar alTeen voor zoo ver het indruk maakte op mijn gemoed: ben ik na rijp beraad tot het besluit ge komen, eens te onderzoeken, of er ook iets te vinden was, dat waarachtig goed en tevens bereikbaar was, om, met ter zijdestelling van alle andere dingen, mijn gemoed daarmede geheel te vervullen; in één woord, of er soms iets bestond, dat mij, als ik het gevonden en mij toe geëigend had, voor altijd een ongestoor de en verheven blijmoedigheid zou kun nen verzekeren." En verder stelt de wijze in dat boekske dan deze levensregelen I. „Men spreke in den geest van het algemeen en doe alles, wat ons niet ver hindert, ons doel te bereiken. Want we kunnen ons niet weinig bevoordeelen, als we ons slechts, zooveel mogelijk, schik ken naar den zin der menigte; waarbij komt, dat men dus doende ons vriende lijk gehoor zal leenen bij het verkondi gen der waarheid." II. „Genieten we zooveel van het leven, als noodig is, om onze gezond heid te bewaren." III. „Trachten wij slechts zooveel geld of andere zaken te verkrijgen, als noodig is, om ons leven en onze gezondheid in stand te houden; leven wij naar de zeden van ons land, voorzoover ze niet strij den met ons doel." Of, nog korter, in de bewoordingen van de opmerking bij de drie-en-zeven- tigste stelling van het vierde deel van Spinoza's zedeleer „Een kloek mensch zal er in de eerste plaats naar streven, de dingen waar te nemen, zooals zij op zichzelf zijn, en alle belemmeringen tot waarachtige ken nis, als haat, toorn, nijd, spot, hoogmoed enz., uit den weg te ruimen." „Hij zal er daarom zooveel mogelijk op uit zijn: wel te doen en blij te zijn." Late dit „bene agere et laetari", dit „wèl doen en blij zijn", de les zijn die wij van Spinoza mogen leeren. Dan is het wèl, en doet al het andere, slechts tijdelijke in de waardeering voor dezen grooten geest, niet meer ter zake. S. S .S. van het publiek dan dat hem als raads lid bekend is. De voorzitter herhaalt wat reeds op een der vorige vergaderingen is medegedeeld, en zegt dat aankoop van grond, verordening baatbelasting enz. te zijner tijd ter behandeling in den raad komt. De heer Rotte deelt mede dat het voornemen bestaat voor den win ter nog besluiten te nemen, om na den winter in Hoogelande te beginnen. Eeni ge bespreking vindt verder plaats om tij dig te zorgen voor werkverschaffing, en sluit de voorzitter deze vergadering. Raad van Rilland-Bath. RILLAND-BATH. Woensdag verga derde de Raad. Afwezig wegens ziekte de heer Van 't Leven. Een adres van verschillende aangeslagenen in de zake lijke bedrijfsbelasting om afschaffing dezer belasting wordt aangehouden tot de behandeling der begrooting. De reke ning 1932 wordt voorloopig vastgesteld, met aan inkomsten voor den gewonen dienst van f 32971, aan uitgaven 30214, derhalve met een batig slot van 2756; voor den kapitaaldienst aan inkomsten 5951, aan uitgaven nihil, alzoo een batig slot van 5951. De begrooting voor 1933 wordt aangeboden. De rekening van het B. A. wordt vast gesteld met aan inkomsten 2463, aan uitgaven f 1901, derhalve een batig slot van 562. De begrooting wordt goed gekeurd met een geraamd eindbedrag van 2215. Vastgesteld wordt een verordening voor het agentschap der arbeidsbemid kosten der woningen afhangt, hoeveel grond er bij de plaatsjes komt en dat dit dus niet met zekerheid is aan te geven. De heer Weststrate bepleit de wenschelijkheid, dat de aanbesteding openbaar zij, doch onder de gegadigden binnen de gemeente. De heer Van de Sande steunt dit. De heer Weststrate acht den prijs voor den grond niet te hoog. De voorzitter antwoordt, dat de gemeente borg is, doch dat een gemeente er bij verkoop niet uitkwam, komt heel zelden voor. De aanbesteding zal plaats hebben op de wijze, door enkele heeren voorgestaan. Mogelijk is inderdaad, dat in den voor elk plaatsje beschikbaren grond nog wijziging komt, waarmee ook het Bestuur der Vereeniging rekening houdt. Besloten wordt aan de Vereeni ging een voorschot van f 14.000 (30 jaren) voor den aankoop van 2.82.20 H.A. grond om daarop 4 plaatsjes te bouwen en een voorschot van 7000 (50 jaren) voor den aankoop van 2.72.20 H.A. grond om dit uit te geven als los land in pacht, onder voorwaarde, dat het Rijk bereid wordt gevonden om gelijke voorschotten aan de gemeente te verstrekken. ELECTRISCH LICHT! KRUININGEN. Woensdagavond had alhier de inschakeling plaats aan het P.Z.E.M.-net. Om half negen gingen van het raad huis af B. en W., raadsleden en de ver schillende vertegenwoordgiers van de P.Z.E.M., voorafgegaan door ;het mu ziekgezelschap E.M.M., naar liet scha kelstation. De heer Slooves, directeur der P.Z. E.M. gaf daar eerst eenige technische uitlegging over de inrichting, wijzende

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1932 | | pagina 4