ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
D wSBkll
RAADSELHOEKJE.
20 Aug. 1932 181
Leeuw
Miereneter
Nijlpaard
Olifant
Papegaai
Raaf
Struisvogel
Tijger
Uil
Vos
Wolf
IJsbeer
Zeeleeuw
ALS DE HEIDE BLOEIT.
De heide staat te bloeien,
Naar buiten dus gezwind
We plukken graag de bloemen,
Die Moes zoo prachtig vindt.
De hei draagt nu haar feestkleed
Van schitt'rend paarse kleur.
De bijtjes komen zoemend
Al af op honinggeur
We plukken handen vol en.
Gaan zingend weer naar huis.
Het is een buitenkansje:
Ons Moesje is niet thuis
Wij vullen dan de vazen
Voorzichtig met de hei.
't Zal een verrassing wezen,
En straks is Moeder blij
Als Moes die paarse bloempjes
In onze vazen ziet,
Bedankt zij vast haar kleuters:
Jan, Albert, Ans en Piet
CARLA HOOG.
aflossingen der raadsels
uit 't vorige nummer.
voor grooteren.
1. Met de letter e.
2
T
A
N
G
A
D
E
R
N
E
R
0
G
R
0
T
3. Zal Hermanna Mien straks een
eind op de fiets wegbrengen?
(Amiens).
De arme vrouw had u blindelings
gevolgd. (Dublin.)
Zie ze dansen, zie ze zweven
Allen in een lange rij.
Kleine trippelpasjes makend,
Elk is vergenoegd en blij
Ook de maan komt even kijken,
Zij houdt van het bosch het
meest
In den nacht als 't kleine
volkje
Daar zoo opgewekt viert feest.
Maar bij 't eerste morgen
krieken
Zachtjes als de kind'ren
slapen
Zweven Elfjes door het bosch.
Ook Kabouters wuiven vroolijk,
Dansend over 't groene mos.
Want het is nu volop zomer
En vannacht is er groot bal.
't Elfen- en Kaboutervolkje
Kregen invitaties al
Van den Koning der Kabouters.
Waar hij woont? In d oude^
Maar als kind'ren kojnen kijk^
Neemt hij daaruit fluks de wi)K.
In het bosch. Kabouters, Elfjes
Dansen toch alleen maar blij
In den nacht. Is dat niet
jammer?
Och, wat was ik daar graag bij
Daarom ga ik er van droomen,
Als ik 's avonds lig in bed.
En dan heb 'k met de Kabouters
En de Elfjes toch 's nachts pret
Gaan ze allen fluks naar huis,
Want als menschen kunnen komen,
Is 't voor hen niet langer pluis
Wal had Jan toch allemaal in
zijn zakken?
(Halle en Linz.)
Ik vul maar eerst de grootste
bloemvazen. (Ulm).
4. E Eerbeek,
bek
varen
Eerbeek
arend
pen
k
VOOR KLEINEREN.
1. Paard, paars, baars.
2. Drie, bergen; Driebergen.
3. Een pan.
4. Klaprozen en stokrozen.
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GRCOTEREN.
1. Maak dieren van:
v a n a b i a
1 i g r o 1 a
zeer gril vier
ei kan lap
beest nok
2. Mijn geheel wordt met 9 letters
geschreven en noemt een
plaats in Noord-Holland.
Een 1, 5, 7, 6 is een vrucht.
Een 2, 3, 8 is een vaas.
Een 9, 5, 2, 3 vindt men in elk
vertrek.
4, 2, 3, 7, 8 vindt men aan elk
gebouw.
Een 4, 7, 5, 6 is een wateropper
vlakte.
3. Welke rivier in Limburg noemt
een deel van een schip of
bootje?
4. Op de zigzag-kruisjeslijn komt de
naam van een groen dier.
X lo rij een nauw steegje
X 2o rij een jong, vier-
X voetig dier.
X 3o rij een smeerseltje.
X 4o rij een meisjesnaam
X 5o rij een klipgeit,
X 6o rij het tegenoverge-
X stelde van vroeg.
X 7o rij een deel van je
X gezicht.
8o rij een mondwater.
9o rij een vrucht.
lOo rij een drank.
VOOR KLEINEREN.
1. Ik heb een zacht vel en
Ik smaak heusch heel goed.
Zes letters, die zeggen
Hoe 'k heeten wel moet.
2. Wie maken meer lawaai dan een
trommelslager?
3. Met b kan ik soms gegeten wor
den, met k heb je mij twee
maal, met h ben ik iets onaan
genaams, met z nooit een
meisje en met I word ik ver
diend.
4. Vul de rijmwoorden in:
Wij spelen in ons tuintje
En hebben dolle pret.
Je mag best met ons meedoen:
Met Bob en zusje
Verstoppertj' in de struiken
Is 't allerfijnste spel.
Of roovertje. Dat ken je
Toch allen zeker
En wordt het eind'lijk bedtijd,
Zegt Moeder: „Nu niet meer!"
Dan spelen wij tesamen
Weer op een and'ren
SSfl
NAM DE PROVIMCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBUQGSCHE COUBAhTfi
Volharding.
Uit de Romeinsche oudheid zijn
ons de namen van een tweetal be
roemde mannen bewaard, die geen
gelegenheid voorbij lieten gaan om
te wijzen op een gevaar, dat huns
inziens den Romeinschen Staat,
hun geliefd vaderland, bedreigde.
De een riep dan telkens in het
openbaar uit: Hoelang, Catilina,
zult ge ons geduld op de proef stel
len, terwijl de ander, strijk en zet,
als zijn oordeel te kennen gaf, dat
Carthago, de groote concurrent
om de heerschappij over de Mid-
dellandsche Zee, verwoest moest
worden.
Beiden lieten dus niet af hun
waarschuwingen te doen hooren.
De geschiedenis heeft dan ook bei
den in het gelijk gesteld. Maar nu
nog, zooveel jaren na datum, zijn
ze ons tot éen voorbeeld van vol
harding, die, eveneens volgens een
Latijnsch spreekwoord, gelijk de
gedurige drop, den steen uitholt.
Is volharding een deugd? Een
eigenaardige vraag zoo op het
eerste hooren. Zeker is het een
deugd. De vraag is echter of ze in
het oog van iedereen een deugd is.
Bij jonge kinderen reeds kan de
volharding zich openbaren. Maar
ze openbaart zich vaak in een
vorm, welke voor de ouders nu
juist niet aangenaam is. Als een
kind volhardt in zijti begeerte om
iets te bezitten of om iets te mo
gen doen.... hoe gauw spreekt
men dan van zeuren en drensen?
We veroordeelen dat in onze kin
deren. Misschien gaan we het zelfs
met alle macht tegen. Is dat pae-
dagogisch juist? Wat den ouders
lastig is, kan op lateren leeftijd
voor het kind een groote steun we
zen; kan het zelfs vooruit brengen
op den levensweg. We vernielen
iets wat ons dan in den weg staat,
later zouden we wel willen, dat het
niet vernield was. Het gaat ermee
als wij met wat wij ouderen bij de
kinderen vernielzucht noemen, 't
K nd krijgt een of ander speelgoed,
waarin een meer of minder inge
wikkeld mechaniek verborgen is,
een blatend schaapje, een malend
molentje, een loopend treintje. Het
ziet, dat het molentje maalt of het
treintje loopt, wanneer het ergens
aan draait of dat het schaapje
blaat als het op den buik drukt,
het wil weten, hoe dat komt. Het
peutert en peutert net zoolang,
totdat het ziet hoe het mechaniek
werkt. We veroordeelen dat. We
noemen het vernielzucht. Inder
daad is het vaak weetgierigheid.
Misschien is menig uitvinder in zijn
jeugd de wanhoop van zijn ouders
geweest, omdat hij alles kapot
maakte. Later bleek dan wat van
die jeugdige vernielzucht de oor
zaak was.
Niet anders de volharding. Ze is
een voortreffelijke deugd. Maar
het kleed, waarin ze zich hult is
niet steeds aangenaam. We herin
neren ons het antwoord van een
meisje, dat gaarne eens een paar
passen van den rechten weg af
deed: de deugd is zoo akelig verve
lend. Hier weer hetzelfde verschijn
sel. Men erkent de juistheid van de
deugd, maar de vorm, waarin ze
zich vertoont, trekt vaak niet aan.
Nu wordt de groote waarde van
iedere deugd, van iedere goede
eigenschap, het best gedemon
streerd door het gemis ervan. Ook
nu geven we de illustratie uit de
kinderkamer. Zijn het geen wanho
pige kinderen, die in hun spel nooit
kunnen volharden? Voor wie
schijnbaar alles te veel is, althans
hen maar matig boeien kan? Zal
men dan niet vragen: wat moet er
uit zulk een kind worden, dat de
volharding mist om een puzzle op
te lossen, een legkaart ten einde
toe figuur aan figuur te laten pas
sen. Later op school de volharding
mist om zich door de moeilijke
vragen heen te werken, zal dan
niet de onderwijzer zeggen: wat
moet er van je terecht komen, je
mist iedere volharding!
Dit alles bewijst de waarde van
de volharding, die het voorgestel
de doel bereikt. Die volhardt komt
er. Niet dadelijk. Misschien niet
volgens den kortsten weg. Maar
hij komt aan het doel. Het doel
laat hem niet los en hij laat het doel
ook niet los en uit deze wisselwer
king wordt het succes geboren.
Misschien is volharding wel een
van de lofwaardigste deugden,
juist, omdat ze zooveel inspanning
vraagt, omdat ze leert tegen den
tegenslag op te tornen.
Maar als iedere deugd draagt ze
het volle loon in zichzelf.
J, Nagel.
WALCHERSCHE SPREEK
WOORDEN.
r - Tf,"
7. Als 't waar is, is 't een wonder,
staat op den Segeersmolen.
Vroeger hadden alle winkels een
uithangbord. Hierop stond niet al
leen de naam van den winkel en
wat er te koop was, maar ook
spreekwijzen met opzettelijken of
ongezocht en humor.
Ik mag zeker wel veronderstel
len, dat bij vele lezers of beter bij
de lezeressen het rijmpje bekend is
van „Den zoeten Inval".
Ook in de gevels van sommige
huizen metselde men steenen,
waarop een levensspreuk was ge
beiteld. Zoo staat op een gevel
steen in 't huis F 82 in de Span
jaardstraat te Middelburg: In te
genspoed koomt geduld te baat.
Öp een steen in 't huis er naast
staat: In den meesten voorspoed
behoeft men den besten raet.
De moderne reclame heeft de
uithangborden doen verdwijnen,
maar vele gevelsteenen zijn geble-
Ook de molens hadden behalve
hun naam vaak een korte levens
spreuk. Zoo moet op een vroege
ren molen op den Segeerssingel ge
staan hebben: Als 't waar is, is 't
wonder. Over 't algemeen wordt
het met de waarheid niet zoo nauw
genomen, zoodat het een wonder
kan genoemd worden, als iets, dat
verteld wordt en niet gemakkelijk
te geiooven is, waar is.
8. Alles komt terecht, behalve Pas-
poorts beenen.
De heer Z. Paspoort, geb. 1759
en overleden 1824, was lid van de
Staten van Zeeland en van de
rechtbank te Middelburg. Hij heeft
gewoond op de buitenplaats Ter
Linde onder Ritthem, welke bui
tenplaats na zijn dood is gesloopt.
Hij moet een goedaardige man ge
weest zijn. Door zijn wat wonder
lijk gevormde beenen, had hij een
moeilijken gang.
De spraakmakende gemeente
maakte van recht terecht.
Wil men aanduiden, dat een zaak
wel in orde zal komen, zegt men
genoemde uitdrukking, soms met
de toevoeging „want die zijn krom
en blijven krom". Dertig jaar ge
leden hoorde ik reeds de uitdruk
king te Serooskerk.
9. Door de weitjes naar Souburg.
Geheel Walcheren is overdekt
met een net van voetpaden. Het
zijn de oudste wegen. Zij liggen
zoowel door het bouwland als door
de vele weiden. Sommige voetpa
den loopen uit op de kerk van 't
dorp. Een wandelaar, die er goed
bekend is, kan vaak den weg be
korten. Wil hij echter de voetpa
den blijven volgen, dikwijls door de
weitjes, om ten laatste ook op 't
dorp uit te komen, dan zal hij wei
eens een omweg moeten maken.
Als iemand na een omhaal van
woorden eindelijk bij het eigenlijke
onderwerp der bespreking is, dan
zegt men op Walcheren, dat hij
gaat door de weitjes naar Souburg.
10. De vrouw moet met den pak
naar den molen.
Onder den „pak" wordt bij de
Walchersche bevolking verstaan
den zak tarwe, die naar den mo
lenaar gebracht moet worden om
gemalen te worden. Toen de am
bachtsheer nog het wind- of maal-
recht had, moest eerst een zoogen
meulbriefje gehaald worden bij den
schoolmeester, die daartoe door
den ambachtsheer was aangesteld.
Wie het eerst met den pak en het
meulbriefje kwam op den molen,
werd het eerst geholpen. Wie eerst
komt, eerst maalt.
Is de vrouw nu ouder dan de
man, dan wordt gezegd, dat zij
met den pak naar den molen moet.
Of dit nu altijd gebeurt of vroeger
gebeurde?Thans komt de molenaar
de pak afhalen en ook thuis be
zorgen.
R. b. j. v. m.
(Slot volgt.)
AMERIKAANSCHE
HOLLANDERS.
't Is altijd prettig nieuws van
landgenooten in den vreemde te
vernemen. In dit geval, waarbij de
aandacht gevestigd wordt op het
65-jarig huwelijk van Mr. en Mrs.
Albert Schemper te Prairie View,
Kansas, is het echter dubbel aan
genaam, doordat het herinneringen
opwekt aan bekende toestanden en
dingen.
Laten we evenwel de „Volks
vriend" aan het woord laten, een
krant, die in Orange City, Iowa,
onder de Hollandsche kolonisten
verschijnt en vrijwel geheel in het
Hollandsch is gedrukt.
Met betrekking tot deze voor het
echtpaar zoo heugelijke gebeurte
nis schrijft het blad:
Op 9 Febr. 1932, zullen, zoo de
lieere wil, Albert Schemper en
zijne vrouw, te Prairie View, Kans,
hun 65-jarigen echt herdenken.
Mr. Schemper is 88, en zijn gade
is 86 jaar oud. Hun werden acht
kinderen geboren, die allen nog ki
leven zijn, en met hunne ouders
het voorrecht hopen te smaken om
te herdenken hoe de Heere dit
huisgezin van tien man, zoovele
jaren spaarde. Nevens hunne acht
kinderen telt de familie nu ook 43
kleinkinderen, en 37 achterklein
kinderen. En van hunne acht kinde
ren is de oudste nu 64 jaar en de
jongste 45 jaar.
Albert Schemper is geboortig uit
Staphorst, en zijn vrouw komt van
Rouveen, een naburig dorp. Haar
geboortenaam is Hendrikje Grit.
Op 9 Febr. 1867 werden zij in het
huwelijk verbonden en hun werden
te Staphorst vijf kinderen geboren.
Nadat ze 14 jaar lang deelnamen
in den strijd om het bestaan op
Nederlands bodem, besloten zij
naar Amerika te gaan, vanwaar
menig bekende hun schreef dat het
hun goed ging in dit vreemde land.
Een der stoomschepen van Prins
Zwanenburg, de Pollux, voer op
5 Mei 1881 van Amsterdam af, en
onder de schare emigraten, die tus-
schen hoop en vrees, de reis naai
de nieuwe wereld aandeden, waren
ook Schemper en de vrouw met
hun vijf kinderen. Zestien dagen la
ter mochten ze te New York aan
wal stappen, en de reis per trein
voortzetten naar Michigan, waar
op voorloopig hun oog was geves
tigd. Te Jamestown Center woon
den ze enkele weken, waarna ze
verhuisden naar Borculo. Mich., en
daar veertig acres land kochten.
Veertig acres land.dat wil zeg
gen, 32 acres bosch- en 8 acres
ploegland met stompen. Schemper
deed zooals zijn Amerikaansche
buren deden; bijl en spade over
wonnen een voor een, de eiken-
boomen en -stompen, en vijf jaar
later was het boschland geslonken
tot twintig acres. Doch Schemper
en de vrouw hadden al meermalen
gehoord van „het Westen", en na
rijp beraad besloten ze weer te