DE KLEINE SCHILDWACHT
BLADVULLING.
DE KOGEL IS DOOR DE
KERK.
RAADSELHOEKJE.
x
x
Vóór 't paleis der Koningin
Stond een schildwacht stram,
Toen er plots een kleine baas
Glunder kijken kwam.
't Ventje van een jaar of vier
Keek den schildwacht aan,
Hield zijn stok nu als geweer
En bleef roerloos staan.
Schildwacht was hij immers nu,
Schildwacht in het klein,
Als hij groot was, zou hij vast
'n Echte schildwacht zijnl
En de groote, groote man
Keek glimlachend toe
Naar zijn kleinen kameraad,
't Ventje werd niet moe!
Het publiek, dat langs kwam,
dacht
Wat een leuk gezicht!
Al is 't schildwacht j e nog
klein,
Toch doet hij zijn plicht!
Een Oostersch vorst, die overal
in den lande om zijn zuinigheid
bekend stond, gaf zijn hovelingen
eens een lesje.
Het was den vorst niet ontgaan,
dat zijn zuinigheid menigmaal het
onderwerp van hun gesprek vorm
de en zij zich daar spottend over
uitlieten.
Op zekeren dag, toen de vorst
door al zijn hovelingen omringd
was, zei hij:
„Gij lacht om mijn zuinigheid,
maar weet gij wel, dat ge mij een
groot genoegen doet? Ik heb na
melijk liever, dat mijn hovelingen
lachen om mijn zuinigheid dan dat
mijn geheele volk weent om mijn
verkwisting."
Beschaamd bogen allen 't hoofd.
Zij hadden de les begrepen.
„Hoera, Moeder! De kogel is
door de kerk! Ik mag leer en fiet
sen, heeft Vader gezegd."
Met deze woorden stormt Jaap
de huiskamer binnen, waar Moe
der zit te naaien, terwijl Anneke
bij het poppenledikant zit en haar
kinderen in slaap zingt.
Lachend antwoordt Moeder:
„Ja, Jaap, ik wist er van! Va
der en ik hadden afgesproken, dat
je mocht leeren fietsen, als je een
mooi rapport hadt!
„Ikke ook!" roept Anneke, maar
Moeder zegt lachend tegen haar
jongste:
„Nee, kleine prul, jij moet nog
een paar jaartjes wachten."
Dit antwoord bevalt de jonge
dame heelemaal niet. 't Lijkt wel,
of de waterlanders in aantocht
zijn. Maar als Moeder zegt, dat ze
nog wat zingen moet, want dat
Liesbeth, de grootste pop, nog
niet slaapt, vervolgt ze haar wie
geliedje.
Den volgenden dag krijgt Jaap
zijn eerste fietsles van Vader en
Anneke is in de wolken, als ze
eens op Vaders fiets zitten mag.
Daar komt tante Loes aan.
„Zoo, Anneke-kind!" zegt ze,
„mag jij ook leeren fietsen?"
„Ja, Tante!" juicht het kleine
ding. „En ikke-mag maar zóó! Ik
ke hoef geen mooi rapport te heb
ben en voor ikke hoeven ze ook
niet door de kerk heen te schie
ten!"
„Wat bedoelt ze toch?" vraagt
Tante Loes verwonderd.
Vader weet het niet en moet 't
antwoord schuldig blijven.
Maar als Moeder later hoort,
wat haar kleine meid gezegd heeft,
wordt het haar plotseling duide--
lijk, dat Anneke de woorden, door
haar broertje den vorigen dag ge
bezigd, wel wat heel letterlijk op
gevat heeft! Hoe kon 't kleine
ding ook weten, dat Jaap geen
echten kogel en geen echte kerk
bedoelde?
Carla Hoog.
OPLOSSING VAN DEN REBUS
UIT HET VORIGE. NUMMER.
Als Tom twaalf jaar is krijgt hij
een prachtige fiets van tante.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS
UIT 'T VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN,
1. Nachtegaal, Geel, haan, cent,
hengel, Gent, nat.
2. Illuminatie.
3. Het nieuwe huis biedt ruimte
genoeg.
(trui).
Ik wist niet, dat Oom Ko u
straks gesproken heeft.
(kous en rok).
Is Herman te lui om te wan
delen? (mantel).
Wist je niet, dat dat de hal
ve staaf geroest was?
(vest).
O O 1
O O t
a n s
oen
e e 1
bis
e u s
o 1 s
Zonnebloem.
De bloemen in ons vaasje
Doen soms een heel verhaal:
Van weiden, bosschen, velden,
Wij luist'ren allemaal,
Naar 't geen zij ons vertellen
Van het Kabouterfeest,
Van Feeën en van Elfjes.
Maar 't aller-meest
Houd ik van de verhalen
Der Bloemenkoningin.
En als ik dan in bed lig
Des avonds heb 'k zoo'n zin
Naar Feeënland te reizen
Daar zit zij op haar troon,
Een troon van madeliefjes.
Zij vraagt op zachten toon:
Och, menschenkleuter, kom je
Eens even naar me toe
En ben je van die reis dan
Niet moe, niet vrees'lijk
moe?
Maar vóór ik wat kan zeggen,
Slaap ik al rustig in
En 'k droom den heelen nacht
van
De Bloemenkoninginl
VOOR KLEINEREN.
1. Madelieven en margrieten.
2. P(eer), (app)e (1), (k) er (s)
peer.
3. Tong.
4. Pa, pier; papier.
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GRCOTEREN.
1. Waarmee eindigt de laatste
troonrede?
2. Vul deze 16 vakjes in met:
2A2E201D2G2N3R2T
maar doe het zóó, dat je van
links naar rechts en van boven
naar beneden te lezen krijgt:
lo een voorwerp, waarmee men
iets kan uittrekken.
2o iets uit je lichaam.
3o een hondennaam.
4o een hol in een berg.
3. Verborgen plaatsen in het bui
tenland.
Zal Hermanna Mien straks een
eind op de fiets wegbrengen?
De arme vrouw had u blinde
lings gevolgd.
Wat had Jan toch allemaal in
zijn zakken? (2).
Ik vul maar eerst de grootste
bloemvazen.
4. Mijn geheel wordt met 7 let
ters geschreven en noemt een
dorp op de Veluwe.
X
X
- X
XXX X XX X
X
lo rij een klinker.
2o een lichaamsdeel van een
dier.
3o een groene plant.
4o 't gevraagde woord.
5o een roofvogel.
6o schrijfgereedschap.
lo een medeklinker.
VOOR KLEINEREN.
1. Als men van een viervoetig
dier den staart verandert,
wordt het een kleur. Veran
dert men tevens zijn kop, dan
wordt het een visch. Hoe
kan dat?
2. Mijn eerste is een getal, mijn
tweede en derde vormen sa
men hoogten en mijn geheel
noemt een dorp in de prov.
Utrecht.
3. 'k Heb twee ooren,
Kan niet hooren.
Toch doe ik getrouw mijn plicht!
Op 't fornuisje
In elk huisje
Zoekt men mij vergeefs niet
licht!
4. Welke twee rozensoorten heb
ben geen doornen?