w DAMMEN EN SCHAKEN. VOOR DE JEUGD. Onder redactie van REBUS. GRAPHOLOGIE. t NAPOLEONS MOEDER. Laetitia Ramolino, de latere „Madame Mère", Napoleon's moe der, was opgevoed in een tijd en in een land, gekenmerkt door bin- nenlandsche twisten. Van wat wij zouden noemen een zorgvuldige schoolopvoeding, was bij haar geen sprake geweest, al behoorde zij dan ook tot de patricische kringen van Corsica. Zij had echter van na ture een evenwichtigen geest; zij was bezonnen, zag de dingen met helderen en scherpen blik, had een sterk gevoel voor wat goed was en rechtvaardig. Streng in haar plichtsgevoel duldde zij niet, dat haar kinderen transigeerden met wat zij meende hun plicht te zijn. Tot hun opvoeding v/as zij geroe pen, terwijl zij zelf nog een kind was. Zij wordt de moeder van „den" machtige, van den keizer van Frankrijk. Zij blijft, hoe hoog opgeheven ook door haar moe derschap van den heerscher, de zelfde eenvoudige, bescheiden, wikkende en wegende vrouw, aan vaardend wat over haar komt, daardoor veeleer beangst dan ge vleid en steeds de gedachte bij zich dragend, hoe snel een geluk kan keeren. „Pourvu que 9a dure was de grondgedachte van haar be staan, die zij met het oude Corsi- caansche accent herhaaldelijk uit sprak: „Pourvou que 9a doure „als het maar zoo blijft", „als het maar zoo blijft I" De macht had haar nooit be koord integendeel; zij was voor haar de bedenkelijke zijde geweest van het succes van haar zoon. Na zijn val is het of hij haar nog na der staat. Zij had eens gezegd en dit woord kenmerkt zoo de moeder in haar toen men haar een zekere voorliefde voor haar zoon Lucien verweet: „ïk houd altijd het meest van het kind, dat het ongelukkigst is." En zoo keerde zich haa' :;art al lereerst tot den eenzame op Sint- Helena. Hoe gaarne had ze hem willen verlossen uit de balling schap. Dit blijkt wel uit een ander woord van haar, dat ons bewaard is gebleven. Het werd gesproken, toen in 1820 in Spanj" en Italië een bonapartistische samenzwering werd ontdekt. „Madame Mère's" naam werd daarbij genoemd, als zou zij met haar millioenen die beweging gesteund hebben. „Ik heb geen millioenen", ant woordde zij, „doch zoo ik die schatten bezat, die men bij mij ver onderstelt, zou ik die gebruiken om een vloot te bewapenen en mijn zoon van Sint-Helena te halen, waar de ergelijkste déloyauteit hem gevangen houdt". Het kind, dat het ongelukkigst was, had zij het meest lief. „Madame Mère" staat op den achtergrond van het verblindend tooneel van Napoleon's successen als een rustige figuur, die zelf door die successen niet wordt verblind. Zij leefde de groote gebeurtenis sen, waarbij haar zoon de machti ge leider was, met al hare belang stelling mede, doch het leven had haar vroeger zoo groote beproe vingen opgelegd, dat zij het wan trouwde, toen het haar met uiter lijke weldaden overlaadde. In de mooiste dagen van het Eerste Kei zerrijk, toen Napoleon's roem over de wereld vloog, zij zelf een paleis bewoonde, waar de grootste na men van Frankrijk, zelfs van het koninklijk tijdperk, de bladen der registers van receptie bedekten, bleef zij denken aan de mogelijk heid van een toekomst, die heel anders zou kunnen zijn. Zij was en zij bleef, wat zij eens geweest was, de moeder van een groot gezin, hoe alles voor haar en om haar heen ook veranderde. Zij dacht aan de kinderen. Zeker, koningin en koninginnen waren zij thans, maar.... zou het zoo blijven? Wie zal zeggen aldus drukte zij zich uit als een huismoeder, die weet wat het is met gebrek te kampen te hebben wie zal zeg gen of ik nog niet eens aan al die koningen brood zal moeten ver schaffen WALCHERSCHE SPREEK WOORDEN. 1. Hij is een Westkappelaar. De bevolking van Westkapelle schijnt vroeger arm geweest te zijn. Het is daarom te begrijpen, dat een Westkappelaar gaarne op visite ging, bij welke gelegenheid hij zich aan den maaltijd te goed deed. Was de maaltijd afgeloopen en was hij dus voldaan, dan was zijn voornaamste doel van 't be zoek bereikt en.... hij ging naar huis. Als onder de Walchersche bevol king iemand, die op visite is geko men, na den maaltijd dadelijk ver trekt, zegt men van hem, dat hij een Westkappelaar is. 2. Een Hoogelandsche middag. De arbeiders op Walcheren had den vroeger nog geen horloge op zak. Zij moesten, op het land zijn de, den tijd trachten te weten van het uurwerk in den dorpstoren. Wie ver van 't dorp werkte en dus Je klok niet kon hooren slaan, mat den tijd af van de hoogte van de zon. Te Hoogelande is er geen kerk met toren. Sinds de Spaansche troebelen (15721574) is de toren afgebroken en alleen een gedeelte der kerkmuren is als een ruine blijven staan. Daar de bevolking van Hoogelande betrekkelijk ver van een dorp woont en, op 't land zijnde, niet altijd, vooral vroeger niet, een horloge bij zich heeft, weet zij niet altijd den juisten tijd. Het komt dan ook vaak voor, dat het reeds ver over den middag is, voor aan den maaltijd wordt be gonnen. Als het middagmaal laat op tafel komt, dan spreekt men in Walche ren van een Hoogelandschen mid dag. 3. Het lijkt wel een Domburgsche reis. Dat vroeger niet zoo veel gereisd werd als thans is te begrijpen. Er waren weinig en dan nog gebrek kige verkeersmiddelen. Vooral de bewoners van Walcheren gingen niet ver van huis. Van hem, die huiten Walcheren ging, b.v. naar Zuid-Beveland, werd gezegd, dat hij naar 't buitenland ging. Een reis naar Domburg was vroeger in de oogen der Walchenaars al vrij lang. Wel was de weg van Middel burg naar Serooskerke bestraat en de kleiweg van Serooskerke naar Domburg in 1693 bezand, toch duurde een reis naar Domburg lang. Ook nog, nadat in 1838 de weg van Serooskerke naar Dom burg was bestraat. Er was geen dram of autobus. De reis moest dus gedaan worden te voet of per rij tuig. Als iemand om een boodschap is en het duurt lang eer hij terug is, dan zegt men, dat het wel een Domburgsche reis is, die hij doen moet. Opmerkelijk, dat men in Zuid- Beveland spreekt van een Bathsche reis. Bath ligt aan het uiterste eind van 't eiland, 't geen van Domburg niet kan gezegd worden. (Wordt vervolgd.) R. B, J. d. M. Schnitbeoordeeiingen. S y m a. Eerst beantwoord ik Uw vraag „Kan het ook zijn dat men iets opstellende ter beoordeeling soms iets anders schrijft, zonder opzet, dan gewoonlijk?" De ge moedsstemming kan wel eenigen invloed op het schrift in 't alge meen hebben, echter niet op de lettervormen. Een „driftig" mensch b.v. ontvouwt de kenteekenen van drift voortdurend in zijn schrift. Is de schrijver op 't moment dat hij schreef buitengewoon geprikkeld, dan zullen bedoelde kenteekenen, nog markanter te voorschijn treden. Deze schrijver heeft een vrij ge lijkmatig en standvastig karakter is goedhartig, vergevings gezind en buitengewoon accuraat. Zeer ge voelig voor zintuigelijke indruk ken en een sensueelen aanleg. Be zit concentratievermogen en een goede opmerkingsgave, ook voor kleinigheden. Houdt veel van pra ten, critiseert gaarne, niet bijzon der openhartig, voorzichtig en niet gemakkelijk van zijn ideeën af te brengen. Hij is zuinig echter meer voor zich zelf dan voor an deren; bezit fantasie, terwijl zijn karakter vrij harmonisch is. Meer idealist dan materialist Een iet wat ijdele mentaliteit en min of meer eigenzinnig Eerlijk en be trouwbaar. Goed schrift van een degelijk, werkzaam man, die zich in geen enkel opzicht in het een of ander zal te buiten gaan. Een man van orde en regelmaat, iemand, die bezint voor hij begint. Die in vragen van hart week en welwillend, zal zijn, maar kort is aangebonden, in zake beginsel; terwijl hij dan van geen vergelijk wil weten Dit is de algemeene in druk van het schrift in gezonden onder het motto „Syma". GRAPHOLOGIE. Correspondentie. Motto „Benieuwd of het klopt". M'n compliment voor Uw allergeestigst antwoord U was tevreden, ik ben het ook Hartelijk dank. Grapholoog. Hoe krijgt men een graphologische beoordeeling? Zij, die prijs stellen op een be oordeeling van hun handschrift door den aan ons blad verbonden grapholoog, zenden ons tenminste tien regels van hun gewone, na tuurlijke handschrift, liefst op on- geliniëerd papier. De afzender be hoeft ons niet bekend te zijn; ini tialen, schuilnaam, motto is vol doende, wel dienen opgegeven te worden geboortedatum, leeftijd en geslacht. Men zende ons tegelijk een postwissel ad 1.10, waarop als afzender hetzelfde staat als onder de schriftproeve, dus of de ware naam, of de schuilnaam. De beoordeeling volgt dan later in het Zondagsblad. Het te Bern gehouden schaak- tournooi behoort weer tot het ver leden. Het is den wereldkampioen A. Aljechin mogen gelukken met één punt voorsprong op onzen Hol- landschen voorvechter Dr. M. Euwe den eersten prijs te beha len met 12 y2 punt uit 15 partijen. |n+3 iH Dr. M. Euwe en Flohr deelden den tweeden en derden prijs, elk met 11H punt. Hieronder volgt een prachtpar- tijtje dat ontleent is aan Réti's stu die en dat gespeeld werd te Mann heim 1914. Fransche verdediging. Wit: A. Aljechin. Zwart: Fahrni. 1. e2e4 e7'e6 2. d2d4 d7d5 3. Pblc3 Pg8f 6 4. Lel—g5 Lf 8e7 5. e4e5 Pf 6—dl 6. h2h4! Dit was de nieuwe speelwijze van Aljechin. Het is een geestige en kansrijke voortzeting die reeds veel wordt gevolgd. 6Le7Xg5 7. h4Xg5 Dd8Xg5 8. Pgl—h3! Hier wordt geen Pf 3 gespeeld, Dit paard moet naar f 4 met de be dreiging van het punt d5. 8Dg5e7 9. Ph3—f4 Pd7—f8 10. Ddlg4 f7—f5! Er dreigde Dg7: en ook Pd5: 11. e5Xf6ep g7Xf6 12. 0-0-0 c7c6 weer de bedreiging Pd5: 13. Tdl—el en ook nu de dreiging 1 3Ke8d8 14. Thlh6! Het zwakke van f 6 blijkt meer en meer. 1 4e6e5 ZWART 15. Dg4h4 16. Lf 1—d3 17. Dh4g3 en weder is het Pd5: 17 18. Ld3Xe4 19. Pc3Xe4 20. Dg3a3! Het paard moet via 20 op De7 kan volgen 21 22. Pf 6:f, kf 7 23. Pg Te7 en 25. Ph5. 21. Pe4d6 22. Pd6c8! Wit annomeert hier: mat. (Wie zoekt?) Pb8d7 e5e4 dat dreigv De7f 7 d5Xe4 Th8g8 d6 Df 7—g7 De7: Ke7: 5: kg8: 24. Pd7b6 Dg7f 7 drie zetten Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD. EEN HONDEN-PRAATJE. Nero, de groote waakhond, lag achter het huis van zijn baas op het grasveld te dutten, 't Was dien dag zóó warm, dat de arme Nero, die alléén als het donker werd in den tuin vrij mocht rondloopen, 't in nóch vóór zijn hok kon uithou den en hij had zich daarom, zoover het hem maar mogelijk was, neer gelegd op deze, heel even door een boom beschaduwde plek. „Hier is het beter dan in mijn hok," gromde hij tegen een brom vlieg, die om hem heen gonsde. „En als jij 't me nu niet lastig maakt, kan ik eens fijn uitsla pen. 't Was alsof de bromvlieg zijn gegrom verstond, want ze vloog da delijk weg. Nero sliep daarna al spoedig in. Doch niet lang duurde het, of een nijdig gekef deed hem met schrik ontwaken. Grommend opende hij de oogen en zag een klein wit hondje, dat nog keffende om hem heen sprong. „Wat doe jij hier, klein brutaal dier?" gromde hij boos. „Ik kom eens kennis maken", zei het keffertje. „En kom je mij daarvoor in mijn slaap storen?" was Nero's booze vraag. „Ga jij dan maar vlug uit mijn buurt, jou klein brutaal dier. Ga heen, of ik bijt je „Doe toch niet zoo boos tegen me", begon nu wat angstig het kef fertje. „Praat liever eens vriende lijk met me, en vertel me eens, hoe je hier zoo in het gras ligt Want jij, die zoo groot bent, zult zeker óók wel in een mooi, groot huis wonen en in een prachtige mand slapen, zooals ik. Nero, gevleid door de woorden van het witte hondje, werd wat vriendelijker, doch sprak niet over zijn hok. Hij wees alleen met zijn grooten kop in de richting van het huis en bromde zacht: „Dit is het huis van mijn baas Vindt je het niet prachtig?" „Wat? Woon jij in dat huis?" kefte het witte hondje. „Maar dat is al heel vreemd „Waarom noem jij dat vreemd?" vroeg Nero. „Is het soms vreemd, dat een hond, zooals ik, in dat huis woont? Vindt jij het huis misschien niet moqi genoeg?" „O, neen, zoo bedoel ik het niet," viel het hondje haastig in. „Het huis is mooi genoeg en ik be grijp best, dat zoo'n groot dier als u zijt, daarin woont Maar toch vind ik het vreemd, dat..e. „Wat bedoel je toch met dat „vreemd"?" was weer Nero's grommende vraag. Want dat woordje „vreemd" maakte hem boos. 't Witte hondje schrok ervan. „U moet er niet boos om worden," sprak het vriendelijk. „Maar wat ik zoo erg vreemd vind is, dat ik u dan nooit in dat groote huis heb ontmoet, want ik woon daar ook 't Wóon in een mooie kamer en slaap in een prachtige mand...." ,Dan woon je zeker nog niet lang hier," viel Nero wat verlegen in. „O, 'k woon hier ^al heel veel dagen", vertelde het hondje. „Hoe is dat mogelijk?" hernam Nero. .,En ik zag je hier toch nooit. Want ik ben heel veel buiten, weet je? Daar houd ik van en 't is ge zond om buiten te wandelen...." „Ja, dat denk ik ook," stemde 't witte hondje toe. „Maar ik mag nooit alleen naar buiten. Ik mag al leen wandelen met de vrouw, als zij uitgaat. En ook mag ik wel eens mee in de auto. Maar nooit alleen, hoor Maar vandaag wilde ik eens erg ongehoorzaam zijn.'t Was ook zoo warm in de kamer, 't raam was open enik sprong naar buiten Hé, wat is het toch fijn om eens alleen hier te mogen rondloo pen Anders word ik altijd mee genomen aan een koord, dat aan mijn halsband wordt vastgemaakt, weet je? Mag jij altijd alleen naar buiten? Of was je vandaag ook stout? Liep jij ook het huis uit?" „Ik doe altijd alles, wat ik wil," antwoordde Nero. „Als ik binnen wil blijven, dan doe ik dat. En wil ik naar buiten, dan ga ik. En 'k wil niet vastgebonden worden aan een koord, als ik 's avonds met den baas een wandeling door den tuin maak...." Toen Nero zoo sprak, deed hij alle moeite, den ketting aan zijn halsband zóó te verbergen, dat hij niet door het hondje werd opgemerkt. Daarna ging hij voort met te vertellen: „Ja, zie je, ik ben hier, in dit groote huis, eigen lijk de gewichtigste, ja, ik mag wel zeggen de voornaamste, want ik bewaak hier allen in dit huis, en jou natuurlijk ook. En gaat de baas 's avonds slapen, dan weet ik zeker dat hij zegt: „We kunnen op on zen Nero vertrouwen; hij zal geen mensch 't tuinhek binnen laten.." Ja, ja, kleine keffer, zulk een voor name hond ben ik Neen, ook al wonen wij in hetzelfde huis, toch ben je lang niet zoo voornaam als ik. Het witte hondje had Nero's ge- snoef zwijgend aangehoord. Aan keffen dacht het niet meer. Hoe zou hij dit ook nog durven te gen zoo'n grooten hond, die allen in het groote huis, en ook hem, die als een kindje werd vertroeteld en bewaakt, tegen slechte menschen beschermde? Terwijl het witte hondje over dit alles nadacht, hoorde hij uit het huis een hem welbekende stem roe pen: „Keesje, Keesje, waar ben je, mijn honneponnetje Maar Keesje, zoo heette het wit te hondje, wilde vandaag eens erg ongehoorzaam zijn. Hij verstopte zich achter Nero's breeden rug, en sprak tot den grooten hond: ,,'k Wil niet komen 'k Wil niet in een kamer opgesloten worden 'k Wil niet wandelen, vastge houden aan een koord 'k Wil al leen hier en overal rondloopen 'k Wil vrij zijn zooals een.zooals een echte hond, zooals. Het witte hondje, dat wilde zeg gen: „zooals jij" zweeg op eens; 't had den ketting bemerkt, die aan Nero's halsband was bevestigd en, schrander als het was, begreep toen al dadelijk het kleine dier, dat Nero, die zoo op zijn vrijheid had gesnoefd, daar lag vastgemaakt aan een ketting, ja, dat hij zelfs niet verder kan gaan dan de plek, waar hij nü lag. Niets van hetgeen hij had gezien liet echter het slim me Keesje blijken. Zonder zelfs nog één enkele kef, keerde hij zich om en liep naar huis. Daar begroette hem al dadelijk dezelfde vriendelijke stem met: „O daar is ons schatje O, jou kleine stouterd, ben jij zoo heel stilletjes weggeloopen? Foei, wat een on deugend hondje ben jij vandaag 1" „Waf, woef, waf I" kefte Keesje, alsof hij wilde zeggen: ,,'t Is ook zoo heerlijk om eens alleen in den tuin en over het grasveld te wande len." „En waar ben je nu wel ge weest?" vroeg weer de stem nog vriendelijker dan straks, en de da me, die zoo lief hem beknorde, nam hem in haar armen en droeg haar Keesje het huis binnen, alsof hij een kind was. Waf, woef, waf," vertelde toen weer het witte hondje. „Ik zag op het grasveld een grooten hond, die zeide, dat hij vrij mocht rondloo pen en dat hij ons beschermde te gen slechte menschen...." Natuurlijk verstond de vriende lijke dame niets van het verhaal, dat Keesje haar deed. Doch dien middag, toen zij met het hondje in den tuin wandelde en daarna langs het grasveld, zag Keesje daar Piet, den chauffeur, die vrij hardhandig Nero bij zijn halsband vasthield en hem terugbracht naar de plek, waar het hondenhok stond. Waarom Piet zoo boos was op den grooten hond, begreep Keesje pas, toen Nero nijdig gromde: „Waarom mag ik, die in den nacht over jullie allen waak, overdag niet vrij rondloopen? Waarom mag ik niet op het grasveld liggen? En al ben ik maar een waakhond, toch heb ik evenveel recht op een goe de, vriendelijke behandeling, als zoo'n kleine keffer, die niets doet dan eten en slapen. „Waf, woef, waf;" kefte toen weer het witte hondje. „Je hebt ge lijk, groote hond. Maar je moet toch niet meer zoo snoeven op je vrijheid, dat is niet aardig. Vertel voortaan liever naar waarheid, wat je bent en doe je niet voor als een voorname hond, als je een doodge wone waakhond bent. Dit is véél beter en véél aardiger". ,Waf woef wafblafte Nero op een toon, alsof hij zich ge ducht voor het witte hondje schaamde. „Waf woef waf, je hebt gelijk, kleine keffer.Je bent verstandiger dan ik Sinds dien dag snoefde Nero nooit meer op zijn vrijheid, noch op zijn deftige wandelingen met den baas. Hij was en bleef voortaan een eenvoudige, trouwe waakhond, en het kleine witte Keesje werd weldra zijn beste vriendje. TANTE JOH. ERICA door C. E. DE LILE HOGERWAARD. "'t Was midden in den zomer en de zon stoofde het uitgestrekte heideveld. De hei was dit jaar heel vroeg in bloi,oderdao gafmmtmfm vooral Juli zooveel warme dagen gebracht had. Zij had dan ook al in het begin van Augustus haar paarse feestjurk aangetrokken, die liaar evenals vorige jaren weer bijzonder mooi stond. Als men een hoog punt op de Veluwe beklom, zag men aan alle kanten de kleine, paarse bloemp jes, die geen van allen wilden ont breken op het feest, het feest van Erica. Bijtjes zoemden af en aan. De heerlijke, zoete honinggeur lokte hen naar de hei en hun ge zang, die immers bij het heide- feest hoort, verhoogde er de feest vreugde van. Een klein meisje, dat al een heel eind met haar moeder gewandeld had om daarna een grooten bos hei te plukken, had zich eindelijk midden in het heiveld laten neer- valen en luisterde naar al die geheimzinnige zoemende stemme tjes om haar heen. Wat hadden ze haar toch allemaal te vertellen? Erica, zoo heette het meisje, zou het niet hebben kunnen zeggen en toch luisterde ze aandachtig. Steeds meer stemmetjes hoorde zij om zich heen zoemen. Ze snoofden

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1932 | | pagina 6