r~7vr tlWfiolilili H ^tlUtlAlvl =:HH^
GENT
VERUACD LICHT TARIEF
VERLAAGD VASTRECHT
TARIEF
DOORGROOTER DEBIET
SLUITU AAN
N° 80 Vrijdag 8 Juli 1952 It9e Jaargang.
Buitenland,
Bij dit nummer be-
hoort een bijvoegsel.
- H'-H
ABONNEMENT JT* W WW1 w r^v Tr_ ADVERTENTIEN
Prijs per kwartaal in Goes ƒ2,— M n H J1 TOu jfl I B Bi' gf JB A B I B B j^R j^ö If B VBÖ rc9c^s 1*20# elke regel
Verschijnt IVÏaandag-? Woensdag' iM
Uitgave: Naamlooze Vennootschap Goesche Courant en Kleeuwens Ross' Drukkers- en Uitgeversbedrijf per regel. Advertentiën worden
en Vrijdagavond. Telefoonnummer 17, na 17.30 No. 244 gevestigd te Goes. aangenomen tot 12 uur voorin.
de ondernemingen vertegenwoordigden,
naar de beursnoteering te Amsterdam, in
September 1929, een waarde van 5000
millioen gulden. Die waarde was in Ja
nuari 1932 gedaald tot 1500 millioen, dus
met 70 procent afgenomen. Het inkomen
daaruit is waarschijnlijk zelfs tot 1/6 te-
ruggeloopen. En in 1928 bedroeg de bruto-
opbrengst van de vijf voornaamste Indi
sche producten, waarin enorme kapitalen
belegd zijn, nog 1000 millioen gulden, ter
wijl deze bruto-opbrengst voor 1931 niet
hooger dan 300 a 350 millioen kan wor
den gesteld, dus bij verre niet voldoende
om de productiekosten te dekken.
Te vreezen is dus, dat van de dusge
naamde rijken" ook al niet veel meer te
halen is. Men denke maar eens in wat een
kapitaalverlies van 3500 millioen eigenlijk
zeggen wil. De totale waarde van den in
cultuur gebrachten grond in Nederland,
met inbegrip van de woningen en bedrijfs
gebouwen die er opstaan, is ongeveer
3500 millioen, of juist het bedrag dat ef
fectenbezitters in slechts 89 ondernemin
gen in twee jaar tijds verloren hebben.
Besef der werke
lijkheid noodig.
Dr. Colijn zeide verder deze weinig op
wekkende schets van den toestand niet
zonder bedoelen te hebben gegeven. Al
lereerst is besef van de nuchtere werke
lijkheid noodig. En die werkelijkheid is,
dat geen enkele groep in ons volk zeggen
kan, dat zij alleen in de verdrukking is ge
raakt. Onder die omstandigheden moeten
aan hulpverleening bepaalde grenzen wor
den gesteld en niet iedere wensch, dien
men koestert, zal ingewilligd kunnen wor
den.
De behoedzaamheid, die aan alle eco
nomische actie in onze dagen ten grond
slag moet worden gelegd, vordert kennis
van de vraagstukken, die zich voordoen.
Veel misverstand treedt aan den dag bij
de beschouwingen over onze handelsbe
trekkingen met het buitenland. Wij zijn
aangewezen op uitvoer naar elders. De
tijd, dat ieder land zijn eigen voedingsmid
delen verbouwde en in hoofdzaak voorzag
in zijn nijverheidsproducten, is voorbij.
De sterke bevolkingstoename in de lan
den van West-Europa, ook van Neder
land, heeft er echter toe gedrongen dit
z.g. autarkisch systeem, dit stelsel van
economische zelfgenoegzaamheid, te laten
varen. Voor Nederland ligt het even
wichtspunt voor zulk een zelfgenoegzame
voorziening, bij de tegenwoordige grootte
van ons bodemoppervlak, stellig beneden
de 5 millioen zielen. Maar wij hebben er
8 en na tien jaar 9 millioen. Zoo heeft
Duitschland, indien men terug moest naar
den toestand van vóór een eeuw, stellig
25 a 30 millioen menschen te veel op zijn
grondgebied. Deze overbevolking dwingt
naar een economische politiek, die op uit
voer gericht is. De uitvoer van veredelde
bodem-producten bedroeg in 1929 in Ne
derland nog over de 600 millioen gulden
per jaar (dierlijke producten daaronder
begrepen). Daarom spreekt het vanzelf,
dat het herstel van onzen export van de
voornaamste bodemproducten niet minder
dan een levensbelang is.
In normalen tijd produceeren we onge
veer 85 mill. K.G. boter per jaar, waarvan
we een 40 mill, in het buitenland moesten
afzetten. De kaas moest zelfs voor 75
een uitweg naar het buitenland vinden.
Onze tuinbouwproducten gingen voor vele
10-tallen millioenen over de grenzen. Het
alternatief is hier zeer eenvoudig: weer in
den vroegeren omvang exporteeren óf
inkrimping van productie en gedeeltelijke
omstelling van het bedrijf.
Konden we hopen op een herstel van
onzen vroegeren uitvoer in zijn vollen om
vang, dat zou verreweg het beste zijn.
Maar als dit herstel uitblijft, dan is er geen
andere uitweg 'dan om die producten te
gaan verbouwen die we nu nog moeten
invoeren, ook al zou dit alleen mogelijk
zijn te maken onder een beschermend
recht. Zulk een afbuiging in de richting
van meerdere zelfgenoegzaamheid, van
autarkie, zooals men thans pleegt te zeg
gen, is echter een uiterst middel, dat toe
gepast moet worden, indien men alle hoop
op het betere zou moeten laten varen.
Ten slotte wees de heer Colijn op den
onwil van een deel des volks, ook in ons
land, om den toestaiid nuchter onder de
oogen te zien. We zijn verarmd en de
verarming kwam nog niet tot stilstand. Er
zal geweldig bezuinigd moeten worden.
Spr. acht het niet ondenkbaar, dat op den
duur de uitgaven van den Staat met een
150 millioen per jaar naar omlaag zullen
moeten.
Gewoon tarief 34 cent per K.W.U.
Vasfrechttariefvast bedrag per bewoonbaar vertrek en 7 cent per K.W U.
Speciaal vastrechttarief voor de meest uitgebreide huishoudelijke toepassingen:
15% verhooging van het vaste bedrag en 5 cent per K.W.U.
Enkeltarief Klein Kracht: naar gelang jaarverbruik van 24 tot 14 cent per K.W.U.
Dubbeltarief Klein Kracht: 's avonds 34 cent, overdag 14 tot 11 cent per K.W.U.
Groot Kracht boven 1500 K.W.U. per jaar 11 tot 5 cent per K.W.U.
WEER EEN DUIKBOOT-RAMP,
Vermoedelijk
66 dooden.
Een der nieuwste Fransche duikbooten,
de „Promethée", met een waterverplaat
sing van 2000 ton, welke gisteren ter
hoogte van Cherbourg een reeks manoeu
vres aan den zeespiegel had uitgevoerd,
is door tot nu toe onbekende ooVzaak gis
teravond plotseling gezonken. Vermoede
lijk zijn 66 opvarenden, van wie 49 leden
der bemanning en 17 technici om het le
ven gekomen. De kapitein en zes andere
leden der bemanning, die zich in den toren
bevonden, konden worden gered. De duik
boot ligt op 50 M. diepte op den bodem,
7 mijl ten Noorden van Kaap Levi.
Het ongeluk van de „Promethée" is een
van de zwaarste rampen, die de Fransche
marine sedert den oorlog heeft getroffen.
De eerst-klasse-duikboot was in den laten
namiddag nogmaals voor een proeftocht
op het water de haven van Cherbourg uit
gevaren. Plotseling toen het vaartuig zich
op de bovenvermelde plek bevond, zonk
het door tot dusver onbekende oorzaak in
circa 50 meter water. Op het oogenblik
van de ramp bevonden zich aan boord de
bemanning van den onderzeeër, bestaande
uit 56 leden, voorts één officier der ma
rine-genie, twee technische agenten, zeven
arbeiders van het arsenaal van Cherbourg,
een ingenieur, een chef-monteur en vijf
arbeiders der Schneider-fabrieken, in to
taal dus 73 personen.
Op het oogenblik, dat de boot zonk,
werd van de opvarenden een aantal in
zee geslingerd, wat doet vermoeden, dat
een ontploffing heeft plaats gehad. Van
dezen konden er zeven, t.w. een luitenant-
ter-zee, tevens commandant van de „Pro
methée", een adelborst, een eerste en
tweede machinist, een kwartiermeester
machinist en twee matrozen-machinisten,
door schepen, die zich in de buurt bevon
den, worden opgepikt. Vermist worden
49 leden van de bemanning, de officieren
inbegrepen, benevens al het technische
personeel, dat zich aan boord bevond, in
totaal 66 man.
Onmiddellijk nadat de catastrofe te
Cherbourg was gerapporteerd, werden alle
vaartuigen, waarover de marine-basis be
schikt, uitgezonden om zoo mogelijk hulp
te verleenen. Admiraal Malavoy, de com
mandant van het tweede eskader der
Cherbourgsch-basis, nam persoonlijk de
leiding van de operaties in handen, waar
aan ook de marine-luchtstrijdkrachten haar
medewerking verleenen. De hoop, dat de
vermisten opgespoord kunnen worden,
wordt echter algemeen miniem geacht.
Bovendien wordt het werk bemoeilijkt
door de hevige stroomen, welke in deze
wateren heerschen.
De „Promethée" is zooals gezegd een
duikboot eerste klasse van het nieuwste
type. Zij is gebouwd door het arsenaal te
Cherbourg en 23 October 1930 te water
gelaten. Den laatsten tijd werden er repa
raties aan de boot verricht, waartoe per
soneel van de Cherbourg-fabrieken was
overgekomen.
Naar men nader meldde, mag men ho
pen, dat dat deel van de bemanning van
den onderzeeër „Promethée", hetwelk zich
op het oogenblik van de ramp in het in
terieur van de boot bevond, tijd heeft ge
had, de schotten te sluiten en aldus het
binnendringen van het water te verhinde
ren, natuurlijk in de veronderstelling, dat
de boot bij het zinken niet lek is gestoo-
ten. Onder deze omstandigheden zou voor
de bemanning en de boot eventueel geen
direct gevaar bestaat. De plaats, waar de
duikboot zich precies bevindt, heeft men
nog niet kunnen vaststellen.
Hitler's hotelrekening.
Te Berlijn dient thans het proces tus-
schen het weekblad Welt am Montag en
Hitier. Het blad had in April een rekening
van hotel Keiserhof te Berlijn gepubliceerd,
waaruit zou blijken dat Hitler met zijn
staf daar in tien dagen meer dan vierdui
zend mark had verteerd. Het blad noemde
dat „oriëntalische Prasserei".
Aanstonds verschenen in de nationaal-
socialistische bladen tegenspraken van
Hitier en Göbbels, die het bericht een
schaamtelooze leugen noemden. Hitier
verklaarde dat de rekening vervalscht
moest zijn. De Welt am Montag achtte dit
beleedigend voor haar goeden naam en
deed Hitier en zijn staf een proces aan.
De verdediger van Hitier c.s. hield vol»
dat het door de Welt am Montag gepu
bliceerde bericht onwaar was. De krant
had geen beslag kunnen leggen op de
echte rekening en had een duplicaat in
handen gekregen, waarin cijfers veranderd
waren. De rechtbank heeft Dinsdag de zit
ting verdaagd, om de gedaagde partij in
de gelegenheid te stellen de echte reke
ning over te leggen en daarmee aan te
toonen dat de rekening, die de Welt am
Montag had afgedrukt, vervalscht wac, j
DE STIJGENDE NOOD.
Dr. Col ij n schetst
den toestand. Som
bere vooruitzichten.
Op de jaarvergadering van den Chr.
Boeren- en Tuindersbond te Alkmaar heeft
dr. H. Colijn een rede gehouden over
Stijgende Crisisnood. Aan het verslag van
deze rede in de „Standaard", ontleenen
wij het volgende
Dr. Colijn wees er op, dat het eene land
na het andere en de eene tak van volks
bestaan na den anderen in verdrukking is
gekomen. Het langst heeft de groote
scheepvaart de ongunst van den tijd te
dragen gehad.
Zestien van de grootste reederijen -
met een kapitaal van 230 millioen had
den tegen het eind van 1931 een verlies
cijfer van 126 millioen gulden aan te wij
zen.
De ernstige toestand waarin de groote
scheepvaart verkeert, is niet alleen van be-
teekenis voor hen, die er financieel bij be
trokken zijn of er arbeid bij vinden, doch
ook voor het volk als geheel. In het jaar
1929 kwamen de netto-inkomsten uit de
scheepvaart op onze betalingsbalans met
het buitenland nog voor met een bedrag
van pl.m. 200 millioen gulden, d.w.z. met
een cijfer,' dat nagenoeg even hoog is als
dat van den totalen uitvoer van onze bo
ter, kaas en bacon in datzelfde jaar (boter
86 millioen, kaas 79 millioen en bacon 49
millioen).
Hoe droevig het voorts met de binnen-
vaartschipperij gesteld is, kan ieder van
ons uit eigen aanschouwing waarnemen.
Een kapitaal van een 500 millioen gulden,
in de binnenvaart belegd, is grootendeels
renteloos geworden. Het bedrijfsinkomen
viel voor een groot deel dezer groep ge
heel weg.
Bij de Rijnvaart is het aantal niet
in bedrijf zijnde vaartuigen al tot bij de
1000 gestegen.
Op het land.
En was het nu op het land maar beter!
Achtereenvolgens zijn steun aan de aard-
appelmeelindustrie, den groven tuinbouw,
de tarwe, de bieten, het vlas, de kippen-
houderij, de melkveehouderij, de varkens-
fokkerij, noodig geworden en het totaal
bedrag aan steun zal weldra niet ver meer
van de 200 millioen gulden per jaar ver
wijderd zijn. De toestanden bij onze bo
demcultuur zijn ernstiger dan zij bij men-
schenheugenis ooit geweest zijn.
De n ij verheid.
Maar ook onze nijverheid maakt kwade
tijden door. Reeds getuigt daarvan de
groote industrieele werkloosheid. Maar
daarmede alleen is de diepte van de ma
laise nog niet gepeild. Want er wordt
veelal nog doorgewerkt al levert dat wer
ken voor den ondernemer verlies.
Van 109 nijverheidsondernemingen
moesten er 54 reeds in de eerste phase van
deze wereldcrisis (1922'—1926) een bedrag,
van 115 millioen gulden als verlies af
boeken.
Dat is, in vogelperspectief, een schets
van den toestand bij ons. De groote scheep-
vaart, de binnenschipperij, de zeevisscherij,
de land- en tuinbouw zijn sinds langeren
of korteren tijd noodlijdend. De industrie
is op den weg om het te worden, reeds
een eindsweegs gevorderd. Reeds werden
uit de kringen der Twentsche textiel
industrie de eerste noodkreten gehoord.
Als men nu op dien algemeenen toestand
let, dan deinst men bijna terug voor het
antwoord op de vraag, waarop dit alles
moet uitloopen.
Steunkosten.
Aan werkloozen-ondersteuning geven
we reeds 150 millioen per jaar uit. Aan ar
menzorg -openbaar en particulier samen
becijfert men een bedrag van 100 a 150
millioen. De Staat vraagt van de burgerij
een som van rond 700 millioen per jaar en
de overige publiekrechtelijke lichamen nog
eens eenzelfde bedrag. De steun van den
landbouw vordert uit het volksinkomen
straks een bedrag van een kleine 200 mil-
lioen.
Dat volksinkomen zelf bedroeg voor een
paar jaar ongeveer 4000 millioen gulden.
Het is nu zeker met 30 procent gedaald,
waarschijnlijk met méér. En uit dat ver
minderde en nog steeds verminderend in
komen moeten de sommen, die ik zooeven
noemde, gekweten worden. Terwijl de
bronnen waaruit geput moet worden steeds
meer opdrogen, zoodat de vraag wie de
gevorderde bedragen zal moeten opbren
gen steeds beklemmender wordt. Bij het
bankwezen kan men daarvoor niet te
recht. De handel schrompelt sterk in, dus
ook daar geen uitkomst.
Naar de r ij ken".
Nog één adres blijft nu over waarnaar
men gaarne verwijst, als men geld noodig
heeft: de groep der „kapitalisten". Ook
hier zijn geweldige verliezen geleden. De
fondsen van 89 op den voorgrond treden