Binnenland Buitenland. UIT DE TWEEDE KAMER. Loonen spoorwegper soneel. De heer Wijnkoop (c.p.) heeft op de interpellatie van den heer Kupers on verwijld een tweede doen volgen, wel ke eigenlijk als mosterd na den maal tijd kwam. Zij handelde over de ico nen van het spoorwegpersoneel en de voorgenomen korting daarop, terwijl juist enkele dagen geleden overeen stemming is bereikt tusschen de di rectie der Ned. Spoorwegen en den Personeelraad. De heer Wijnkoop liet zich daardoor niet uit het veld slaan en vroeg den minister of deze een eind wilde maken „aan het drijven der di rectie tot verlaging van de loonen". Als er bezuinigd moet worden dan moet z.i. dit alleen geschieden op sa larissen boven de f 5000. Het antwoord van minister Reymer was kort en bondig. Sedert 1921 wor den personeelsaangelegenheden steeds door directie en personeelraad in over leg geregeld en zelfs in de moeilijkste gevallen heeft men elkaar gevonden. Het zou niet juist zijn, wanneer de re geering daarbij ontijdig en storend ingreep. Ook ditmaal hebben directie en personeel, na besprekingen met den minister, elkaar gevonden. Een kor ting, die beperkt zou blijven tot sala rissen boven de f5000 zou geen bezui niging van beteekenis opleveren. Zij die een dergelijk salaris verdienen ma ken nog geen 1/2 pet- van de perso neelsformatie uit. De heer Wijnkoop mopperde nog wat na, maar daar nie mand verder het woord verlangde kon deze interpellatie spoedig worden ge sloten. Crisisuitvoerwet. De agenda bevatte verder nog twee contingenteerïngsontwerpen. Dat voor de rijwiel-binnen- en buitenbanden werd z.h.s. goedgekeurd, doch het tweede voor porselein, fijn- en sani tair aardewerk, muur- en wandtegels bracht twee sprekers op het gestoelte, den heer IJzerman (s.d.a.p.) n.l. die het voor een deel bestreed en den heer Hermans (r.k.) die het tegen dien aan val verdedigde. De heer IJzerman achtte deze contingenteering niet ge motiveerd door den invoer. De heer Hermans bestreed echter de opvatting van den heer IJzerman, dat de Maastrichtsche aardewerkin dustrie toch niet te redden is. Wordt echter niet spoedig geholpen, dan gaaf zij, evenals de Leerdamsche glasindus trie, ten gronde, gelijk spr. met cijfers trachtte te illustreeren. Minister Verschuur merkte in zijn antwoord op, dat men niet zoover gaan kan, als men van Nederlandsch stand punt wel zou willen; men moet reke ning houden met andere staten. Over het vraagstuk van een even- tueele glascontingenteering zal de mi nister een studie maken. Z.h.s. werd ook dit ontwerpje goedgekeurd, onder aanteekening, dat de fractie van den heer IJzerman geacht wil worden te hebben tegengestemd. De noodlijdende scheepvaart. De moeilijkheden waaronder de scheepvaartbedrijven zuchten zijn zwaar en groot in getal en als gevolg daarvan is ook een beroep van die zijde op de regeering niet uitgebleven. ken gaven... Vanwaar deze onverwachte wending?..1. Een valstrik? Het spel was verder kort. Hij was verliefd en hij bleef ver liefd. Wel merkten weinig andetep het, maar ik, met den toestand op de hoogte, zag aan vele kleinigheden de vorderingen die hij maakte. Hij sprak weinig over haar. Zijn ontboe zeming tegen mij op de heide bleef de eenige maal, dat hij in intieme bij zonderheden trad. Maar zijn gelaats trekken weerkaatsten duidelijker dan vroeger z'n zieleleven. En vóór noch nadien, zag ik in die mate, wat een vrouw op dit punt vermag. De strenge lijnen om zijn mond werden vloeiender en uit zijn oogen straalde het blijde licht, dat zij hem scheen te zijn. Ze waren gelukkig. Soms liepen ze uren door de hei tot dè zon, met haar laatste stralen, ons kerktorentje in gloed zette. Dan keerden ze terug naar het dorp, hand in hand; hij, de flinke, pootige hu zaar, en zij, het knappe, lieftallige Brabantsche meisje- Tot, op een namiddag, dat we langs de grens reden, naar de zon en de hei debloempjes keken, en soms ook, of we geen smokkelaars zagen. We spra ken weinig. We dachten. Ik aan het verleden, hij aan het heden, het straks Ik zag dat aan het wenden van zijn hoofd, als hij staren bleef naar het kerktorentje, dat even uitstak boven het bosch. Daar waren wij ingekwar tierd, daar woonde „zij",, zijn „alles". Toen zagen we plotseling, een paar honderd meter vóór ons, een vrouw loopen. Ze kwam te voorschijn van achter een dennenboschje en begaf zich snel in de richting der grenzen. „Halt, daar!" riep ik. 1 „Ik r bang maken", glimlachte hij. En de karabijn van zijn rug halend, richtte, hij den loop op den blauwen hemel boven ons, maar datzelfde oogenblik nam zijn Bruin' een sprong De regeering wil die hulp verleenen, doch in een zeer bijzonderen vorm: de scheepvaartbedrijven zullen moeten rationaliseeren, aaneensluiten en sa menwerken, de regeering zal dat hel pen steunen, financieren en.... ook be- oordeelen. Daartoe zal een lichaam worden gesticht, een financierings maatschappij met een kapitaal van 5 millioen, waarin de regeering voor 2,6 millioen zal deelnemen. Deze maat schappij zal vaststellen, welke onder nemingen voor steun in aanmerking komen en de rentedragende credie- ten, waaruit- die steun zal bestaan, uitkeeren. De Tweede Kamer heeft deze plan nen in behandeling genomen. De heer Schouten (a.r.) had daarover heel wat te vragen. Moet ik het ontwerp (spe ciaal art. 2) zoo interpreteeren, dat geen credieten worden verleend dan na een reorganisatie? wilde hij weten. En wat moet dan onder „reorganisa tie" worden verstaan? Samenwerking b.v. is een veel ruimer begrip. Spreker heeft tegen een en ander geen be zwaar, doch art. 2 mag geen barrière zijn tegen een ruime toepassing, die de regeerïng zelf zegt te willen. Zullen z.g. „tramps" ook onder de regeling vallen? Art. 2 spreekt slechts van „lij nen". Als men art. 2 eng interpreteert, dan is er geen mpij. in Nederland, die crediet kan krijgen. Het Kamerlid hoopt, dat de regeering art. 2 zal wij zigen. Een tweede bezwaar van den heer Schouten gold de omstandigheid, dat de credieten alle een even hooge rente zullen dragen. Verder meende hij, dat de regeerïng te ver gaat door onder alle omstandigheden een zakelijk on derpand te vragen. Een apart geval vormde voor den heer Schouten de Kon. Holl. Lloyd. Als deze regeling echter wet wordt, kan de Kamer zich niet meer be moeien met dit geval. Welke zeker heid hebben wij, vroeg spr. verder, voor de financieele reorganisatie? Spr. zou den Holl. Lloyd uit dit complex van regelingen gelicht willen zien op gronden aan practijk en historie ont leend. Werkelijke redding is hier slechts te brengen door internationale maat regelen, b.v. een conventie in zake de tonnage, meende de heer Van der Waerden (s.d.a.p.), die zich aansloot bij veel van wat de heer Schouten ge zegd heeft. Zoo was hij het met dien spr. eens, dat de Kon. Holl. Lloyd uit dit ontwerp dient te worden gelicht. De grondidee van het ontwerp lachte hem overigens wel toe, omdat hij hier in een begin van „Planwirtschaft" zag. Overigens toonde hij een zekere „Scha denfreude", dat de „trotsche scheep- vaartheeren" bij de regeering om steun hebben moeten aankloppen. Absoluut noodzakelijk achtte hij het, dat maat regelen worden genomen, dat de maat schappijen, welke thans mee willen doen, zich niet later zullen kunnen terugtrekken, terwijl hij wilde dat de regeering als voorwaarde zal stellen, dat bijeen zal blijven wat bijeen hoort, ook na 1940. Bij de door deze sprekers geuite cri- tiek sloot zich ten slotte de heer Rutgers van Rozenburg (c.h.) in vele opzichten aan. Het nieuwe tolverdrag. Gunstig beoordeeld. De officieele bekendmaking der Bel- gisch-Nederlandsche overeenkomst, in zooa/s een paard doet, wanneer een daas zich vaststeekt op zijn kruis, en zijn karabijn ging af. Hoe het gebeurde weet ik niet, en waar het schot b/eef was niet te zien, maar terwijl mijn paard steigerde, zag ik de vrouw vóór ons, vallen. En in dat gedeelte van een seconde tewijl mijn hart stil stond, «'gingen ontzettende gedachten door mijn hoofd Ik herkende „haar"; voorvoelde de ge volgen, en begreep, dat op dit oogen blik twee menschenlevens eindigden.,. Toen we onze paarden tot rust hadden keken we één moment elkaar aan en dan weer naar haar, die nog lag, zooals ze gevallen was. Hij steunde en mompelde iets, maar ik verstond het niet, luisterde er ook niet naar. Nog even staarden we zwijgend vóór ons, toen zei hij moeilijk: „Ga jij..', eens kijkenj. of je ze ook ken1':.. Getroffen door den klank van zijn stem, zag ik op, en de verandering die zijn wezen ondergaan had ontstelde mij. Hij zat daar als een bleek wassen beeld. En die oogen... O!... Nog zie ik ze staren. v S'mart.. Ontzetting:.. Haat...spraken eruit Toen, hem mijn teugels gevend, steeg ik af, en ging zien naar haar, die we wisten dat daar lag. Ze lag voorover en even onder haar linker schouderblad kringde een donkerroode vlek, die steeds grooter werd. Dwars door haar hart moest de kogel gegaan zijn. Haar gelaat was op zijde gevallen en haar oogen leken half .gesloten. Tusschendoor de vaalroode lippen, van den even geopenden mond, schitterde speelsch "het wit der ivoren tandjes. Ze scheen te sluimeren.:, maar het was voor eeuwig..: Langzaam ging ik naar hem terug. „Ze is het".:, bevestigde ik zacht, „dood"— Op een wenk van hem nam ik zijn paard over en moeilijk kroop hij er af, als een oude man. Voet voor voet ging hij dan, en zake de wederzijdsche verlaging der tarieven en opheffing der handelsbe lemmeringen, ontmoet in alle inter nationale kringen groote belangstel ling. Het practische resultaat dezer over eenkomst wordt een vérgaande econo mische toenadering genoemd tusschen Nederland en België. In geval van toe treding der Scandinavische landen tof de overeenkomst zal, zoo wordt ge zegd, in Europa een nieuw statenblok worden gevormd, dat zijn onderlinge handelsbetrekkingen op een nieuwe basis plaatst. De overeenkomst beteekent een eer ste inbreuk op de huidige Eurcpeesche tarievenpolitiek. Opgemerkt wordt dat België door de overeenkomst in nau were betrekkingen tot Nederland is getreden. Echter meent men, werpt, de Belgisch-Nederlandsche overeen komst de vraag op, in hoeverre de beide staten de wederzijds overeenge komen jaarlijksche tarievenverlaging van 10 pet. ook deelachtig moeten doen worden aan al die staten, waar mee zij een meestbegunstigingsver- drag hebben gesloten. Veelal is men ook de meening toegedaan, dat België en Nederland thans verplicht zijn, on derhandelingen met de betreffende staten te openen. Van Duitsche zijde wordt het tot stand komen der overeenkomst toe gejuicht, daar de Duitsche regeering sedert jaren de opvatting huldigt, dat een doen verdwijnen der economische handelsbeperkingen en verlaging der tarieven slechts door een goed geleide overeenkomst der staten mogelijk is. Amerika roert zich. De oorlogsschulden. Drie-en-vijftig Amerikaansche ban kiers en zakenlieden, die in opdracht van de Volkenbondsvereeniging een diepgaande studie hebben gemaakt van het oorlogsschulden- en reparatiepro bleem, alsmede van de verschillende tarievenkwestïes, hebben besloten in het geheele land een intensieve cam pagne te beginnen om het Congres te dwingen in een geest van internatio nale samenwerking te handelen, welke in de huidige crisis zoo noodlg is. Om de economische wereldconferentie te doen slagen, achten zij het van essen tieel belang, dat de openbare meenïng zich verheft om het Congres te nopen de noodzakelijke maatregelen te ne men. Het Amerikaansche volk, aldus wordt in een verklaring van den voorzitter van de Volkenbondsvereeniging, Geor ge Wickersham, gezegd, moet er van overtuigd worden, dat het in zijn eigen belang de herziening van de oorlogs schulden- en reparatie-vraagstukken alsmede van het douanesfelsel, meet eischen. In deze verklaring wordt ver der een verbitterde strijd tegen de op vatting van president Hoover in zake het vraagstuk van de oorlogsschulden aangekondigd. De aanslag op Hermans. Verwondde hij zich zelf? De Antwerpsche justitie spant zich, naar de Telegraaf meldt, nog altijd in, om den persoon te vinden, die onlangs te Heyst op den Berg een revolver- ik zag, dat elke pas af zijn inspan ning vergde, dat hij zich bijna niet staande kon houden. Bij haar, knielde hij neer; zag haar even in het gelaat; legde dan zijn hoofd op het hare... en snikte... snikte... Toen hij weer opstond, was ik naast hem. Wezenloos staarde hij me aan en zei heesch: „We zullen... we moe ten het gaan zeggen... Ga jij naar het dorp?"..: ,,'k Geloof", antwoordde ik, „dat het beter is dat jij gaat,,. En ik gaf hem zijn paard over en hielp hem er op. Toen galoppeerde hij weg, in de richting van het dennen bosch, waar even boven uit stak het spitse kerktorentje. ,,'t Is beste zóó, zei ik mezelf „dat hij gaat"..; Maar dan bekroop me een vreeselijke angst. Niet om het «lijk, waar ik alleen mee was op de donke rende heide, maar om hem, die in de verte verdwenen was. „Als hier over een uur nog niemand is?" vroeg ik me af, „wat dan?... Zal ik dan zelf gaan?"..: Doch binnen het uur waren ér men- schen, véél menschen, die het voor val bespraken.<. en maar vraagden- al maar vraagden..: en dan wegbrach ten het lijk. Maar slechts wein/g weet ik, van die dagen, en slechts half was ik bij het officieele gedoe, en bij de verklaringen die ik af moest leggen. Ik lette alleen op hem. Ook las ik toentertijd niet, dat kleine courantenberichtje over: „Een vrouw door de grenswacht doodge schoten", dat kreeg ik' pas later in' han den, toen ik het uitknipte, tegelijk met dat andere stukje,, betreffende: „Een ongeluk mét doodelijken afloop". La ter had ik daar interesse voor; toen lette ik alleen op hem. Ongemerkt trachtte ik na te gaan al zijn doen en laten. Wanneer hij ging loopen, zwemmen of rijden, I ik ging mee. Als hij zijn karabijn laadde, ik was naast hem, en hing hij het BOUTVUUR. L (Nadruk verboden). Deze ziekte werd in het midden van de vorige eeuw beschouwd als te zijn een bepaalde vorm van miltvuur. Later toen verschillende onderzoekers er een nauwkeurige studie van maakten, bleek, dat zij er soms, wat de ziekte verschijnselen betreft wel is waar een enkele keer iets op kan lijken, maar dat de oorzaak er van toch een ge heel verschillende is en ook de ziekte zelf een geheel apart beeld vertoont. Het boutvuur is wat wij noemen een echte „bodemziekte" d.w.z., dat de bacteriën die de ziekte veroorzaken, hoofdzakelijk in den bodem voorko men en zich daar zoo op hun plaats gevoelen, dat zij er zich waarschijnlijk vermeederen, waardoor een weide, die eenmaal op de een of: andere wijze besmet is geraakt, die besmetting prac tisch gesproken niet meer kwijt raakt. Deze hardnekkigheid van de boutvuur- bacil heeft echter nog een 1 speciale reden. Ze is namelijk in staat om, wanneer de levensomstandigheden voor haar ongunstig worden, een bepaalden levensvorm aan te nemen, een zoo genaamde spore. Deze sporen zijn met een dikken wand omgeven en daar door is hun inwendige buitengewoon goed tegen de verschillende schade lijke invloeden, die hen van buiten af bedreigen kunnen, beschermd. Zij kunnen dan ook, ondanks vaak ,zeer ongunstige omstandigheden, jarenlang levensvatbaar blijven en wanneer de voorwaarden voor hun ontwikkeling gunstig worden, plotseling weer tot boutvuurbacterien uitgroeien. Aan de aanwezigheid van deze sporen is dan ook de jarenlange besmettelijkheid van boutvuurweiden te wijten, waar door telken jare opnieuw onder de runderen, die er in gedaan worden slachtoffers vallen. Deze boutvuurweiden zijn meestal lage drassige stukken, welke misschien jaren en jaren geleden besmet zijn geraakt doordat daar een aan bout- vuur gestorven rund begraven is of waarop, op de een of -andere wijzfe, smetstofhoudend materiaal gebracht is. Dit kan o.a. gebeuren doordat er een die geweid heeft hetwelk aan een door boutvuurbacillen veroorzaakte darm ontsteking leed en dat met zijn mest natuurlijk veel smetstof verspreid zal hebben. f Door den wisselenden grondwaterstand en misschien ook wel door wormen en andere insecten die in den grond leven, wordt de in den bodem aan wezige smetstof dan naar de opper vlakte gebracht zoodat het weidenae vee deze met het voedsel 'opneemt. Het boutvuur is dan ook in hoofdzaak een weideziekte en het optreden er van op slal, wanneer de dieren uitslui tend hooi krijgen, behoort tot de uit zonderingen. Ook kunnen natuurlijk de drinkplaatsen door dit grondwa ter besmet zijn. Typisch is hierbij, dat wij de aandoening vooral in het warme jaargetijde zien optreden en dat in hoofdzaak het jonge vee d.w.ïj. dieren tusschen den leeftijd van tot 4 jaar, worden aangetast. Oudere dieren wor den alleen dan ziek wanneer ze uit streken waar de ziekte in het geheel niet voorkomt, plotseling in een sterk besmette omgeving gebracht worden. Een heel enkele keer blijkt de ziekte veroorzaakt te zijn doordat de dieren zich verwond hebben en ,smet- houdende aarde de wonden binnen gedrongen is. Meestal echter kan men geen aannemelijke oorzaak voor het plotseling ziek worden van een dier vinden. I och is deze wel aanwezig zooals wij zien zullen, maar hij be hoeft slechts gering te zijn, zoodat hij ons meestentijds ontgaat. De boutvuursporen namelijk, welke met voedsel of drinkwater opgenomen worden, veroorzaken bij het door hen besmette dier niet, zooals men onwille keurig geneigd zou zijn om te denken na verloop van eenigen tijd boutvuur Integendeel de besmette dieren Kun nen geruimen tijd zonder eenig ziek teverschijnsel blijven, ja behoeven zelfs in het geheel niet \ziek te wor den. Het schijnt, dat de smetstof wel door het bloed door het geheele li chaam verspreid wordt, maar tegen het normale gezonde weefsel niets vermag uit te richten. Er ontstaat dus een soort van evenwichtstoestand waarvan het besmette dier, naar het schijnt, geen hinder ondervindt. Anders wordt de zaak echter als er door eenigerlei oorzaak beschadi ging van het weefsel plaats vindt of een kleine bloeding ontstaat, waardoor het weerstandsvermogen ter plaatse ver mindert. Deze inwerking behoeft geen eens ernstig te zijn, 'n stokslag, hoorn- stoot, en dergelijke, zijn al ruimschoots voldoende. De aanwezige boutvuur bacterien profiteeren echter dadelijk van het verminderde weerstandsver mogen van het beschadigde weefsel vallen het aan en veroorzaken een heftige ontsteking. Ze scheiden daarbij vergiftige stoffen af, die een doo- dende werking op het omringende weef sel uitoefenen, zoodat binnen zeer korten tijd een uitgebreide zïektehaard aanwezig is. Deze vergiften komen na tuurlijk "iook -in het bloed en worden zoo door het geheele lichaam ver voerd. Het aangetaste dier wordt hier door als het ware vergiftigd, is zeer ziek en sterft binnqn korten tijd. Dr. W. v. R. (Wordt vervolgd.) schot heeft gelost op het Kamerlid Ward Hermans. De jongste onderzoekingen hadden ten doel, een man op te sporen, die op den avond van den aanslag met den Antwerpschen trein te Heyst op den Berg was gearriveerd. Zes andere rei zigers, die bij het verlaten van het sta tion hun kaartjes hadden afgegeven, waren reeds geïdentificeerd, terwijl daarentegen deze zevende onbekend was gebleven. Thans heeft de betreffende persoon om of weg, ik zag stil na of de haan pal wel in de „rust" stond Steeds zorgde ik er voor, in zijn nabijheid te zijn, totdat hij eenigszins vergeten zou— En toch ontsnapte hij me— We werden verplaatst naar een ander dorp, ook langs de grenzen, en daar gebeurde het. Dien middag móesten we rijden. Hij, een andere korporaal, en ik. Die andere korporaal bracht een paard mee, dat zich zeer moeilijk berijden liet. Het was stug, hard, en ging er vaak „tusschenuit". 1) De wachtmees ter schudde zijn hoofd en riep uit: „Moet jij dat paard rijden?"... Daar komt niets van terecht kerel!— Niets!... 1 Toen, terwijl mij het hart stil stond steeg hij, op wien ik steeds lette, af, en den ander zijn paard gevend, zei hij beslissend: „Hier, jij neemt Bruin", je kent 'm... ik zal die knol wel rijden". Hij steeg op, reed een volte, en bracht het paard weer op den straat weg, in de richting der grenzen. Maar gemakkelijk ging dit niet. Het paard wilde naar zijn stal en niet zooals zijn berijder. Deze zich tot een huzaar wendend, zei kort: „Heb je geen zweep of riem?... Geef 'm er van langs hoor.... Als ie niet goed wil, dan maar kwaad!" Toen gaf de huzaar het paard een slag op zijn kruis, zoodat het steigerde en aansprong in een wilden galop, den straatweg af, in de richting der grenzen. Mijn paard aanzetten en in galop aanspringen, was het werk' van (pen oogenblik; doch reeds vèr was hij me vóór. Toch trachtte ik' nog hem in te ha/en; vloog over den weg; met eiken sprong vonken slaand uit de keien; doch de afstand die ons scheidde werd steeds grooter. Mijn paard was lang niet zoo snel als die zich bij de politie aangemeld en ge bleken is, dat hij met de zaak niets uitstaande heeft gehad. De zonderlingste en verwardste ge ruchten doen intusschen met betrekking tot dezen aanslag de ronde. Volgens sommigen zou hij zijn gepleegd door een Franschgezinden, heetgebakerden nationalist. Anderen zijn daarentegen van oordeel, dat de dader onder de verdeelde Fronters moet worden ge zocht. Het merkwaardigste gerucht is ech- knol vóór me. Toen riep ik nog zoo hard mij mogelijk was: „Van de keien af!.. Een zandpad in!"... Doch hij scheen me niet te hooren en ging zoo mogelijk, nog harder. Gaf hij die knol ook de sporen?... Zag ik goed?— Ik weet het niet— Ik moest mijn paard inhouden, het dier kon niet meer, elke sprong werd weifelend en onvast; en hem ver loor ik uit het oog. Tof heel ver kon ik hem volgen; tot waar de straat weg een scherpe bocht maakte; *iïe bocht, waarvan we beiden wisten, en waarvoor men ons gewaarschuwd had- Met de wanhoop in het hart reed ik verder, om te zien, hoe ik hegn vinden zou. Hij was me ontsnapt.., tóch nog ontsnapt- Even voorbij die bocht vond ik hem. Zijn paard lag links, hij rechts van den straatweg; infanteristen ston den rond hem, wit en bevend. Ik drong tusschen hen door. „Is het... èrg?" vroeg ik hakkelend. „Heel erg"... antwoordde er één, en vervolgde dan: Daar gleed zijn paard uit... en hij schoof over de keiën, tot hij hier, met z'n hoofd tegen dezen paal sloeg... juist tegen dezen paal"... „Juist tegen dezen paal?" herhaalde ik langzaam en onwezenlijk, terwijl mijn eigen stem me vreemd klo „Ja", bevestigde de ander en vr^g dan: ,,/s hij getrouwd?... Leven/Z'n ouders nog?.. Heeft hij familie?'... Hij heeft niets... niets"... antwoordde ik moeilijk. „Gelukkig maar," zei de ander en ging dan verder: nog een j>aar secon den iwas hij bij bewustzijn; toen we zijn hoo/d oplichtten zei hij nog: „Zoo is 't góed... zöo is 't goed"... en hij gimlachte daarbij... scheen niet te weten, wat er gebeurd was— 1 „Neen... misschien niet", stemde ik toe het hoofd afwendend» 1) Op hol.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1932 | | pagina bijlage 2