Als een rozeblaadje
WEERBERICHT.
zelfstandig handelde, wat betreft het
order geven tot verkoop van stukken.
Een enkele maal, ter aanvulling, ge
beurde dit wel. De pres. wijst hem er
op, dat dit toch niet in orde was, in
verband met de bedoeling van de eige
naars der stukken. Verdachte v. B.
vertelt als volontair aan de bank ge
komen te zijn, daarna werd hij pro
curatiehouder.
„Nogal een groote sprong", merkt
de pres. op. Aan de boeken heeft ver
dachte, naar hij zegt, nooit gewerkt
Als de pres. hem vraagt, of hij ver
stand van boekhouden heeft, en op
leiding in deze genoot, luidt het ant
woord ontkennend. Ook de directeur
\V. v. R. had geen verstand van de
boeken. De pres. maakt er aanmerking
op, dat deze verdachte destijds den
accountant ontsloeg; merkt op, dat
meerderen q.q. teekenden. Weet ver
dachte wat dit beteekent?
Verdachte W. v. R. zegt, dat ze voor
zichzelf teekenden. De pres.: men kan
zich toch niet in tweeën splitsen als
men q.q. teekent, doet men dit voor
een ander.
Mr. Zaayer vraagt of de deskundige
K. in de boeken vond, dat de ver
dachten zich iets toeëigenden. Get.
antwoord ontkennend. Kas en boe
ken waren in orde en er waren geen
effecten verdwenen. De pres. geeft
hierna het woord aan den subs. off.
van justitie.
Requisitoir»
De officier zal deze zaak zoo sim
plistisch mogelijk behandelen» Deze
gevallen zijn tot tien- en honderdtallen
uit te breiden. Hij merkt op, dat men
hier met een „nobel drietal" te doen
heeft. Een vijftal verduisteringen zijn
hen ten laste gelegd. Wat de stukken
van v. Nieuwenhuize betreft, deze
heeft er niet mede willen speculeeren,
maar gaf ze in bewaring, omdat hem
gezegd werd, dat ze beter op de bank
konden zijn. Dit blijkt ook uit de re-
cu's, die er voor ontvangen zijn. Deze
get. stond voorts, volgens spr., prak
tisch steeds credit, gezien zijn depo
sito. Spr. wijst ve.der op de definitie
ve opdrachten, die te Amsterdam ge
geven werden om de stukken te ver-
koopen. Get v. Oeveren heeft, behou
dens een ooge..b,ik, eveneens steeds
credit gestaan, gaf ook geen opdracht
tot verkoop. Get. Allemekinders ver
keert in hetzelfde geval. Get. Abra-
hamse maakte ten overvloede nog de
speciale bepaling van „in bewaring"
geven. Wat het teekenen der rekening
couranten betreft, met de genoemde
bepaling; spr. kan zich voorstellen, als
men geen rekening courant-overeen
komst aangegaan heeft, dat men dan
nummers en stukken controleert, maar
geen acht slaat op een bepaling als „in
onderpand". Het is duidelijk, dat geen
der get. bedoelden, dat de bank de
stukken ten eigen bate mocht gebrui
ken. Spr. zet voorts op juridische gron
dén "uiteen, dat hier van verduistering
als misdrijf in voortgezette handeling
moet gesproken worden, en acht het
ten laste gelegde wettig en overtuigend
bewezen. Ook al bleven sommige stuk
ken in Amsterdam, de bank te Goes
had ze „onder zich", volgens een ar
rest van den Hoogen Raad, en „eigen
de" ze zich dus toe, door ze ten eigen
bate te verkoopen. Komende tot de
strafmaat, wijst spr. op den ernst van
het feit en zegt, rekening te willen
houden met de ondergeschikte positie
'van verdachte W. Hij eischt voor ver
dachten W. v. R. en v. B. elk 2 jaar
en voor verdachte W. 1 jaar gevange
nisstraf.
De verdediging.
Mr. Zaayer begint met te erkennen,
dat door de cliënten van deze bank
ernstige verliezen zijn 'geleden. Hij
erkent echter niet, dat dit de schuld
van verdachten is. Eigenaardig is, vol
gens spr., dat de cliënten nu waar
schijnlijk meer zullen ontvangen, dan
anders het geval was geweest. Spr.
zegt, dat de uitkeering mogelijk 40 pet,
zal bedragen. Verder wijst hij er op,
dat verdachten een zenuwsloopend jaar
achter zich hebben, en hij hoopt, dat
geen veroordeeling zal volgen, of de
schuld moet onherroepelijk vast staan.
Spr. maakt er verder aanmerking op,
dat de verdedigers zoo moeilijk aan
gegevens uit de boeken konden komen,
en hij erkent ook niet de opmerking
van den deskundige K., als zou de
bank al in 1913 beneden nul geweest
zijn. Dan had geen reserve van een
ton gevormd kunnen worden. Het
ongeluk van deze bank was echter, dat
zij een der eersten was, die viel. De
alg. fin. toestand mag bij de beoordee
ling van deze zaak niet uit het oog
worden verloren. De daling der ef
fecten is geweldig geweest Ook de
andere banken, die vielen, komen ge
middeld maar tot een uitkeering van
50 pet. Hef is spr. voorts opgevallen,
dat vroeger nooit aanmerking door de
cliënten op het beheer der bank ge
maakt is en de meesten, die nu voor
komen, kwamen af, op een advertentie
van den officier, in de hoop, zóó nog
iets meer te krijgen. Het onderzoek
heelt een jaar en drie maanden ge
duurd, maar toen spr. zag, wat be
reikt was, begreep hij niet, waar die
lange tijd voor noodig was. Verder cri-
tiseert spr. het optreden van den des
kundige K., die de effecten eenerzïjds
eigendom der bank noemt en ander
zijds met mr. Winkel een overeen
komst aanging, maarin erkend wordt,
dat ze eigendom van verdachte v. B. j
zijn. Spr. wijst er op, dat verdachten1
zich niets „toegeëigend hebben, wat
zoo frisch en zacht wordt Uw teint door
het dagelijksch gebruik van „Zij"-Crême.
toch een voorwaarde voor verduiste
ring is. iDe opbrengst der effecten
kwam echter ten goede aan de bank.
Spr. begrijpt voorts niet, dat ver
duistering een „voortgezette hande
deling" kan zijn, gelijk de officier be
toogde. Ook had spr. wel eens willen
hooren hoe verdachten zich de effec
ten toegeëigend hebben. Het moet ook
vast staan, wie dat gedaan heeft, daar
van is niets bewezen. Wat het „in bewa
ring" geven betreft, men kan nu wei
zeggen, dat dit de bedoeling was,
maar daartegenover staat, dat meer
dere malen geteekend werd, dat zij in
onderpand, in de rekening courant ge
geven waren. Neemt men aan, dat de
effecten in bruikleen gegeven waren,
dan besfond slechts de verplichting,
soortgelijke weder te geven, en waren
zij eigendom van de bank. Het draait
er alzoo om, aldus spr., was de bank
gerechtigd deze effecten te herbelee-
nen? Volgens spr. is dit juist de be
doeling van de banken en hebben deze
daar desbetreffende bepalingen voor
opgesteld. Spr. haalt eenige voorbeel
den aan, en komt tof de conclusie, dat
de verdachten gerechtigd waren te den
ken, dat zij de effecten mochten belee-
nen. Dit is hier ook alleen gebeurd en
dus is van verduistering geen sprake.
Bovendien hebben de meeste eigenaars
de effecten nooit gezien, bleven deze
steeds in Amsterdam, en kan ook uit
dien hoofde niet van een „zich toeëige-
nen" gesproken worden. En wil men al
van toeëigenen spreken, dan heeft de
bank dit gedaan, doch niet één van
deze verdachten. Spr. concludeert ten
slotte, dat vrijspraak zal moeten vol
gen.
Mr. Stieger zegt, dat het hem ge
noegen doet, dat de officier reeds on
derscheid gemaakt heeft voor zijn cli
ënt W. Deze had een moeilijke positie,
doch niettemin sluit spr. zich geheel
aan bij het betoog van Mr. Zaayer. Er
is z.ï. van verduistering geen sprake en
hij twijfelt dan ook niet of zijn cliënt
zal vrijgesproken worden.
Mr. Winkel, wijst er op, dat o.a. het
toenemende wantrouwen, mede de cri
sis veroorzaakt heeft. Vooral ook in
het bankwezen kwam dit tot uiting. De
cliënten willen nu een schuldige, en
dat moet de bank zijn. Ook de'Kanter
en Hordijksbank viel als slachtoffer.
De officier is op dezen weg voortge
gaan. Hij had in de drie verdachten de
mïsdrijvers, nu moest naar misdrijven
gezocht worden, en dit werd, a la de
kleine zoeker van de H. P., per adver
tentie gedaan. Er werden een paar
menschen gevonden, en men dacht
daarvan wel iets te kunnen maken.
Doch feit is, dat in kas en boeken van
deze menschen geen enkele onjuist
heid werd gevonden. De officier heeft
ook tegen geen hunner persoonlijk een
beschuldiging kunnen uiten, wat toch
allereerst zijn taak is. Voorts handel
de sprekers cliënt, verdachte v. B.,
voor het bestuur van de bank. De offi
cier is ook in gebreke gebleven te be
wijzen, dat zij zich iets toegeëigend
hebben; „toeëigenen" is immers „het
zich eigen maken" van iets. En hoe
kan men daarvan spreken, als men
effecten, die nooit te Goes geweest
zijn, in Amsterdam als onderpand
geeft, ten bate van de bank. Spr.
meent dan ook, dat de rechtbank de
verdachten vrij zal moeten spreken.
De off. van justitie repliceerende,
zegt dat eigenlijk om de feiten heen
gepraat is. Men schijnt van de ten
laste legging weinig begrepen te heb
ben. Toeëigenen iis niet alleen iets
tot zich trekken, maar ook als heer
en meester er over beschikken. Zoo
kan men ook beschikken over iets dat
in Amsterdam is, in dit geval de ef
fecten. Wat het „voortgezet misdrijf"
betreft, zegt spr., dat hiervan sprake
is, als men een verkeerde toestand
als hier bestond, bestendigt. Gevraagd
wordt, mocht men de effecten herbe-
leenen? Ja, zeggen de verdedigers, en
?noemen betreffende bepalingen, maar
deze slaan op rekening courant-over
eenkomsten. En die bestonden niet
tusschen getuigen en de bank. Spr.
besluit met dit nogmaals uiteen te
zetten.
De president bepaalt hierna de uit
spraak op Woensdag 23 Maart a.s.
Valsche boekingen.
W, A. P. F. v. B., voornoemd, werd
ook nog ten laste gelegd, dat zij te
zamen en in vereeniging met J. W.,
gedurende de afwezigheid van den
directeur de koopmansboeken van de
Kanter en Hordijksbank valschelijk
hebben opgemaakt, of doen opmaken
door de boekhoudster der Vennoot
schap door daarin verkeerde boekin
gen te doen.
Subsidiair werd hem ten laste gelegd
dat hij op verschillende data in 1926
en 1927 belangrijke geldsommen zich
heeft toegeëigend.
J. A. W. v. R., werd ten laste gelegd
dat hij omstreeks 1928 een balans en
een winst- en verliesrekening van de
Kanter en Hordijksbank te Goes over
het jaar 1927 valschelijk heeft doen
opmaken en omstreeks Mei 1928 te
Goes opzettelijk gebruik heeft gemaakt
van de voormelde vervalschte
stukken door deze stukken, of af-
j schriften daarvan, over te leggen aan
de Commissarissen van de Kanter-
en Hordijksbank, onder meer opdat
deze op grond daarvan een voorstel
zouden kunnen doen tot vaststelling
van het dividend ean om hen in te
lichten omtrent de resultaten van de
werkzaamheden van de Bank in het
jaar 1927, en door voornoemde balans
en winst- en verliesrekening ter goed
keuring over te leggen te Goes op de
vergadering van Commissarissen op
10 Mei 1928, terwijl uit dat gebruik
eenig nadeel kon ontstaan.
Als eerste getuige komt de procu
ratiehouder W. voor. Deze bekent, dat
hij wist, dat verdachte v. B. specu
leerde. Verder geeft hij inlichting be
treffende overboekingen van effecten,
die eerst op een rekening van den
zoon van v. B. plaats hadden; maar
nadat deze zoon meerderjarig gewor
den was, op een rekening van v. B.
zelf. Deze effecten waren gekocht met
geld van de bank. Voor dit geld kwam
v. B. debet in de boeken. Eind van het
jaar, werden deze effecten, echter
weer overgeboekt op de balans, als
bezit van de bank, omdat v. B. er
voor debet stond, aldus get W. De
pres. merkt op, dat de boeking dan
toch eerst verkeerd was. Get. beaamt
dit. De pres. zegt, dat men niettemin
na 1 Jan. dadelijk dat verkeerde her
haalde en de effecten dan weer op
de rekening van v. B. boekte. Als get.
wat onzeker is in zijn verklaringen
over deze handelwijze, zegt de pres.
dat hij er dan met de commissarissen
over had moeten spreken. Op een
vraag van Mr. Zaayer, zegt get, dat
de directeur W. v. R. hem geen op
dracht tot deze overboekingen heeft
gegeven.
De off. van justitie concludeert, dat
met geld van de bank stukken gekocht
werden, en dat men deze boekte op
naam van v. B.
Get mej. Breetveld geeft nadere
inlichtingen omtrent de overboekin
gen, waartoe haar last gegeven werd.
Zij schijnt niet begrepen te hebben
waarom dit gebeurde; wist ook niet,
dat voor de bank niet gespeculeerd
mocht worden, v. B. maakte zijn eigen
nota's.
De pres. vraagt aan v. B. eenige in
lichtingen omtrent deze kwestie.
Waarom gebeurde een en ander.
Verdachte v. B. zegt, dat hij niet
weet welk doel het had.
De pres., heftig; „Dat weet u wel.
Wanneer hebt u die inzinking in uw
hersens gekregen?
Volgende get. is de heer W. F. K.
Lenshoek, comm. der bank. Get. zegt,
de directeur der bank steeds onvoor
waardelijk vertrouwd te hebben. Hij
geeft toe, dat na zijn komst de accoun
tant aïgeschaft weró, wat de pres.
onverantwoordelijk vindt, temeer om
dat deze get, zooals blijkt, de boeken
ook niet controleerde.
De president vraagt, of op de vergade
ringen dan nooit over dubieuze debiteuren
werd gesproken of dat „mondhouden" ad
vies was? Get. ontkent dit.
De president leest voor. welke plichten
een commissaris op zich neemt en vraagt:
„wat hebt U daar dan gedaan? Niets
Get. meent, dat er voor ingrijpen zijner
zijds geen reden was. Hij heeft meermalen
uitdrukkelijk gevraagd of de bank, of Van
B., niet speculeerden, maar dit werd ont
kend.
De pres.: Men schuift de schuld op el
kaar!
Mr. Winkel tot get.: Heeft U wel eens
40 mille winst opgenomen?
Get.: Zooveel niet.
Mr. Winkel: of 38 mille?
Get.: Dat weet ik niet zoo precies.
De pres.: Hij verliest ook al zijn ge
heugen.
Get. zet uiteen, dat hij wel eens spe
culeerde, maar daar was hij toch vrij in.
Hi; was er goed voor. Had altijd een vor
dering op en nooit schuld aan de bank.
Er wordt nog in den breede over deze
manipulaties geredeneerd. Op zeker oogen-
blik praten alle getuigen, advocaten, ver
dachten en rechters te gelijk. Maar de
zaak schijnt niet veel op te schieten, ook
niet, nadat veid. Van' B. er weer bijge
roepen is, want we hooren plotseling den
pres. roepen: „Als iemand het weet, weet
U het! U had hier de leiding bij!
Verd. W. van R. deelt nog mede, dat
hij van deze overboekingen niets wist.
Requisitoir.
De Off. van Justitie begint met op te
merken, dat de getuigen schijnbaar heel
weinig weten. Als dat inderdaad zoo is,
moet het er een ontzaggelijke janboel ge
weest zijn. Doch bij flink aanpakken heeft
spr., bij het vooronderzoek, er toch een
en ander uit gekregen. Spr. gaat de zaak
na en concludeert, dat er inderdaad valsch-
heid in geschrifte is gepleegd. Verd. Van
B. kocht met geld van de Bank effecten
en noteerde die op rekening van zijn zoon
of eigen rekening. Met welk recht deed
verd. dat? De procuratie-houder Van B.
gaf den cliënt Van B. crediet. Spr. acht
het niet mogelijk, dat dit zoovele jaren kon
gebeuren, zonder, dat de dir. W. van R.
ei mede op de hoogte was. Deze diaagt
zeker in gelijke mate de verantwoording.
Spr. wijst op de moreele kant van de
zaak. Hij staat hier niet als mensch tegen
over mensch, maar als openbaar aankla
ger; als vertegenwoordiger van het volksge
weten, van allen, die uitgeschud en geplukt
zijn. Hier is jarenlang ernstig gezondigd.
Vele cliënten zijn menschen, die heel hun
leven hard werkten om een spaarpotje te
krijgen, die met moeite iets terzijde legden,
dikwijls voor de opvoeding van hun kin
deren. Zij stelden alle vertrouwen in deze
verdachten, en die hebben dat op ergerlijke
wijze beschaamd. Spr. gaat nogmaals de
zaak na. 1913 is de waarde van de zaak
reeds nul, de vordering op Van B. wordt
niet eens meer geboekt. Er wordt niette
min van een fictieve winst dividend uit
betaald; er volgt een Indische reis: daarna
gaat men weer door met speculeeren; Van
B. parasiteert in de boeken voor een be-
diag van niet minder dan f360.000! Als
men verontrust wordt en een vrouwtje
angstig komt informeeren, scheept men
haar af met de opmerking: „Gelukkig heb
je nog handen aan je lijf om te werken".
De dir. gaf intusschen een kerkraam weg
van f 1000,Van wiens geld? Spr. con
cludeert tenslotte, dat hier een strafbaar
feit bewezen is, en vraagt voor verdach
ten W. van R. en Van B. één jaar ge
vangenisstraf, waarbij hij opmerkt, dat de
vorige zaak eigenlijk niet van deze te
scheiden is, en dat hij voor beide teza
men dus
drie jaar gevangenisstraf
voor genoemde twee verdachten eischt.
Mr. Winkel, zegt allereerst, dat Van B.,
volgens de statuten, is blijven handelen als
piocuratie-houder, als bediende van de
bank. Hij heeft eerst een rekening op naam
van zijn zoon gesteld, doch toen deze
meerderjarig werd, op zijn eigen naam. On
getwijfeld om bij verlies, e.d. zijn zoon on
aangenaamheden te besparen. Spr. conclu
deert uit verschillende gegevens, dat de ef
fecten eigendom van Van B. waren, doch
hij had een groote schuld aan de bank, en
daar werden de effecten tegenovergesteld.
Eenig laakbare is, dat verd. gespeculeerd
heeft, doch hij werd daartoe in staat ge
steld door bestuur, door commissarissen,
die hem daartoe zulk een groot credit ga
ven. Ook hier is de Off. weer in gebreke
gebleven, om te bewijzen, dat iets gebeur
de ten eigen bate. Als de effecten verkocht
werden, kwam de opbrengst aan de bank.
Spr. vraagt, waarom die overboekingen
valsch waren. Het was slechts een schijn-
handeling, die niet strafbaar is. Spr. noemt
het slotbetoog van de Off. een beroep op
het sentiment. Spr. wil het beheer van deze
bank niet goedkeuren, doch z.i, is van een
strafbare handeling geen sprake en moet
vrijspraak volgen.
Mr. Zaaijer, meentr-dat met vrijspraak
van Van B., ook die van W. van R. moet
volgen. Spr. is er voorts van overtuigd,
dat deze heele valsche boekhouding buiten
W. van R. omgegaan is. Hij vertrouwde op
zijn boekhouder en boekhoudster. Spr. zet
te verder uiteen, dat z.i. den heer Van R.
vrijgesproken moet worden.
Na een korte repliek van den Off. werd
de uitspraak bepaald op 23 Maart a.s.
KANTONGERECHT TE
MIDDELBURG.
Hoeveel paardekrachten?
De kantonrechter te Middelburg ver
oordeelde P. den H. te Wolphaartsdijk
wegens het rijden met een motorrijtuig
zonder opgave van vermogen in paar-
dekrachten, fabriek enz. tot f 1 boete
.of 1 d. h.
Geen achterlicht.
Wegens hef rijden met een motor
rijtuig zonder achterlicht en zonder
behoorlijk verlicht nummer met letter
veroordeelde dezelfde kantonrechter
J. P. H. P. te 's H. Arendskerke tot f 3
boete of 3 d. h.
PREDIKANT STAAT TERECHT.
Wegens moord op zijn
vrouw.
Voor de rechtbank te Leeuwarden
diende de zaak tegen den 48-jarigen
predikant te Sint Anna Termuiden,
thans gedetineerd. Hem was ten laste
gelegd, dat hij op Zaterdag 11 Juli j.l.
opzettelijk en met voorbedachten rade
zijn echtgenoote, de 25-jarige Jitske
Spoelstra, van het leven heeft beroofd.
Het reurige feit speelde zich, zoo
als indertijd werd gemeld, af in de
buurt van het eenzaam gelegen Oer-
der duin. Dien bewusten morgen had
het echtpaar een fietstocht gemaakt,
waarna zij op voorstel van den predi-
predikant besloten een bad te nemen.
De vrouw zou onmiddellijk, nadat zij
zich te water hadden begeven, onwel
zijn geworden. Haar echtgenoot snelde
toe en droeg haar naar het strand. Al
dus vertelde hij een tweetal wielrij
ders, die op zijn hulpgeroep naderbij
waren gekomen. Aanvankelijk kon men
niet anders dan den predikant op zijn
woord gelooven, doch ter plaatse rees
wel eenige twijfel aan zijn lezing van
het ongeluk, te meer omdat de predi
kant eenige jaren op Ameland heeft
gewoond en als ervaren zwemmer be
kend stond, die goed op de hoogte
was met de gevaren aan het zwammen
aan deze kust verbonden.
De begrafenis van het slachtoffer
in het dorpje Boelenslaan bij Buiten
post bracht de dramatische bijzonder
heden. De predikant was als een ge
broken man van Ameland vertrokken
en begaf zich direct naar de familie
van zijn overleden vrouw, die hij met
het gebeurde op de hoogte bracht. De
predikant was zeer onder den indruk
van den dood zijner vrouw, doch eerst
op den dag der begrafenis sprak hij
zich openhartig uit tegenover een zwa
ger. Aan dezen bekende hij snikkend,
dat zijn vrouw door zijn eigen toe
doen was verdronken.
Toen de verdachte werd binnenge
leid maakte hij een buitengewoon kal-
men indruk en keek in het rond als
iemand die zich niet bezwaard ge
voelde. Ook de aanblik van zijn ver
wanten op de publieke tribune scheen
hem niet te schokken. Met een waar
dig knikje groette hij den psychiater,
prof. dr. E. Wiersma van Groningen,
en keek vervolgens aandachtig naar
de perstribune, die meer dan gewoon
bezet was.
De verwachting tot den avond van
17 dezer luidt: zwakke tot matige wind
uit N. richtingen, aanvankelijk toene
mende bewolking, later licht tot halt
bewolkt, weinig of geen neerslag, iets
zachter des nachts, overdag zelfde
temperatuur.
LICHT OP.
Donderdag 17 Maart 6.36 uur
Vrijdag 18 Maart 6.38 uur
Als eerste getuige werd gehoord de
heer H. Borghout, boekhouder te Gro
ningen. Deze was op den bewusten dag
aan het strand en heeft ds. en me
vrouw A. van verre in zee gezien. Ds.
A. begaf zich naar het strand en wenk
te met de hand. Getuige ging naar hem
toe. Mevrouw A. lag nog in het water.
Zij en haar man waren in badcostuum<
Het eerste wat spr. van ds. A. hoorde
was; O, mijn kind, o, mijn kind.
Getuige J. van Althuis van Leeuwar
den was dien morgen ook aan het
strand. Ook hij spoedde zich naar de
plaats van het ongeluk. Daar stonden
de vorige getuige en ds. A. bij het
schijnbaar levenlooze lichaam van een
vrouw. Allen stonden er hulpeloos te
genover. Eerst toen de heer Stein-
voorte kwam probeerde men de le
vensgeesten op te wekken.
De paviljoenhouder Steinvoorte
hoorde van het ongeluk, waarscnuwde
den dokter en fietste er heen. De
plaats van het onheil lag zeven kilo
meter van het paviljoen verwijderd.
Het was mooi weer, wel geschikt voor
een bad. De zee was kalm. Getuige gaf
leiding aan de kunstmatige ademhaling
De president, .baron 'van Imhoff:
Hoe was het met den dominee zelf
gesteld?
Getuige: eerst een beetje zenuwach
tig, later geheel normaal.
Nad atalles afgeloopen was, dankte
de dominee allen voor de hulp en ging
mede met den wagen, die het lijk naar
pension Schols vervoerde.
Dr. Mieremet te Groningen, als ge-1
tuige gehoord, verklaarde het lijk van
mevrouw A. onderzocht te hebben.
Alles wees op dood door verdrinking.
Voor dezen deskundige .heeft ver
dachte het gebeurde gereconstrueerd.
Verdachte moet zijn vrouw bij de pol
sen onder water hebben getrokken en
net zoo lang onder water hebben ge
houden tot zij was verdronken. Getui
ge was er bij, dat verdachte een ver
klaring van het gebeurde aan den
rechtercommissaris gaf. *Dit verhaal
werd vrij vlot in conversatievorm en
zonder groote opgewondenheid door
verdachte gedaan.
De heer J. Spoelstra, broer van me
vrouw A. werd ook als getuige ge
hoord. Hij kreeg het bericht, dat zijn
zuster op Ameland was verdronken en
begaf zich naar Boelenslaan om er met
zijn moeder over te spreken. De moe
der zei later: Dat heeft hij (ds. A.)
gedaan. Getuige trachtte zijn moeder
van deze meening af te brengen, 's Zon
dags is getuige den geheelen dag in
gezelschap van verdachte geweest. Er
werd ter regeling van de begrafenis
verschillende malen .getelefoneerd.
Dinsdags was de dag van de begrafe
nis. Getuige hda kleeren voor ver
dachte meegenomen. Toen men bezig
was deze kleeren te passen, zeide ver
dachte: Ik heb zoo'n strijd.
De begrafenis zal wel niet doorgaan.
De marechaussee zijn hier gisteravond
geweest. Ook uit verdere uitingen be
greep getuige de waarheid en einde
lijk zeide verdachte: Ik zal alles straks
aan de familie zeggen. M aarik, aldus
getuige, zeide: Je houdt je stil. Want
ik begreep, dat er iets verschrikke
lijks zou gebeuren als hij voor de be
grafenis in den vollen familiekring
sprak. Toen, even voordat het lijk zou
worden weggedragen, boog verdachte
zich nog even over de kist heen en
zeide: ja menschen...., doch getuige
gebood hem zich stil te houden.
Tijdens de begrafenis hield ver
dachte zich vrij rustig, maar 's avonds
heeft hij bekend.
De president: Hoe kwam de moeder
er bij om reeds dadelijk vermoedens
op te vatten?
Getuige; Mijn moeder wist waar het
gebeurd was en vond het zoo'n stille
en eigenaardige plaats. Ook waren er
nog andere aanwijzingen.
Het O.M.: Hebt u tijdens de begra
fenis iets abnormaals aan verdachte
gemerkt?
Getuige: Neen.
Verder zegt deze getuige nog, dat
als verdachte niet eenige dagen bij zijn
familie was geweest, hij z.i. nimmer
zou hebben bekend. Maar het ver
driet van de moeder en de broers en
zusters maakte hem murw.
Rechter mr. 'Kortenbout van der
Sluijs: Had u vroeger al eens iets
abnormaals aan verdachte gemerkt?