Als een rozeblaadje WEERBERICHT. zelfstandig handelde, wat betreft het order geven tot verkoop van stukken. Een enkele maal, ter aanvulling, ge beurde dit wel. De pres. wijst hem er op, dat dit toch niet in orde was, in verband met de bedoeling van de eige naars der stukken. Verdachte v. B. vertelt als volontair aan de bank ge komen te zijn, daarna werd hij pro curatiehouder. „Nogal een groote sprong", merkt de pres. op. Aan de boeken heeft ver dachte, naar hij zegt, nooit gewerkt Als de pres. hem vraagt, of hij ver stand van boekhouden heeft, en op leiding in deze genoot, luidt het ant woord ontkennend. Ook de directeur \V. v. R. had geen verstand van de boeken. De pres. maakt er aanmerking op, dat deze verdachte destijds den accountant ontsloeg; merkt op, dat meerderen q.q. teekenden. Weet ver dachte wat dit beteekent? Verdachte W. v. R. zegt, dat ze voor zichzelf teekenden. De pres.: men kan zich toch niet in tweeën splitsen als men q.q. teekent, doet men dit voor een ander. Mr. Zaayer vraagt of de deskundige K. in de boeken vond, dat de ver dachten zich iets toeëigenden. Get. antwoord ontkennend. Kas en boe ken waren in orde en er waren geen effecten verdwenen. De pres. geeft hierna het woord aan den subs. off. van justitie. Requisitoir» De officier zal deze zaak zoo sim plistisch mogelijk behandelen» Deze gevallen zijn tot tien- en honderdtallen uit te breiden. Hij merkt op, dat men hier met een „nobel drietal" te doen heeft. Een vijftal verduisteringen zijn hen ten laste gelegd. Wat de stukken van v. Nieuwenhuize betreft, deze heeft er niet mede willen speculeeren, maar gaf ze in bewaring, omdat hem gezegd werd, dat ze beter op de bank konden zijn. Dit blijkt ook uit de re- cu's, die er voor ontvangen zijn. Deze get. stond voorts, volgens spr., prak tisch steeds credit, gezien zijn depo sito. Spr. wijst ve.der op de definitie ve opdrachten, die te Amsterdam ge geven werden om de stukken te ver- koopen. Get v. Oeveren heeft, behou dens een ooge..b,ik, eveneens steeds credit gestaan, gaf ook geen opdracht tot verkoop. Get. Allemekinders ver keert in hetzelfde geval. Get. Abra- hamse maakte ten overvloede nog de speciale bepaling van „in bewaring" geven. Wat het teekenen der rekening couranten betreft, met de genoemde bepaling; spr. kan zich voorstellen, als men geen rekening courant-overeen komst aangegaan heeft, dat men dan nummers en stukken controleert, maar geen acht slaat op een bepaling als „in onderpand". Het is duidelijk, dat geen der get. bedoelden, dat de bank de stukken ten eigen bate mocht gebrui ken. Spr. zet voorts op juridische gron dén "uiteen, dat hier van verduistering als misdrijf in voortgezette handeling moet gesproken worden, en acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Ook al bleven sommige stuk ken in Amsterdam, de bank te Goes had ze „onder zich", volgens een ar rest van den Hoogen Raad, en „eigen de" ze zich dus toe, door ze ten eigen bate te verkoopen. Komende tot de strafmaat, wijst spr. op den ernst van het feit en zegt, rekening te willen houden met de ondergeschikte positie 'van verdachte W. Hij eischt voor ver dachten W. v. R. en v. B. elk 2 jaar en voor verdachte W. 1 jaar gevange nisstraf. De verdediging. Mr. Zaayer begint met te erkennen, dat door de cliënten van deze bank ernstige verliezen zijn 'geleden. Hij erkent echter niet, dat dit de schuld van verdachten is. Eigenaardig is, vol gens spr., dat de cliënten nu waar schijnlijk meer zullen ontvangen, dan anders het geval was geweest. Spr. zegt, dat de uitkeering mogelijk 40 pet, zal bedragen. Verder wijst hij er op, dat verdachten een zenuwsloopend jaar achter zich hebben, en hij hoopt, dat geen veroordeeling zal volgen, of de schuld moet onherroepelijk vast staan. Spr. maakt er verder aanmerking op, dat de verdedigers zoo moeilijk aan gegevens uit de boeken konden komen, en hij erkent ook niet de opmerking van den deskundige K., als zou de bank al in 1913 beneden nul geweest zijn. Dan had geen reserve van een ton gevormd kunnen worden. Het ongeluk van deze bank was echter, dat zij een der eersten was, die viel. De alg. fin. toestand mag bij de beoordee ling van deze zaak niet uit het oog worden verloren. De daling der ef fecten is geweldig geweest Ook de andere banken, die vielen, komen ge middeld maar tot een uitkeering van 50 pet. Hef is spr. voorts opgevallen, dat vroeger nooit aanmerking door de cliënten op het beheer der bank ge maakt is en de meesten, die nu voor komen, kwamen af, op een advertentie van den officier, in de hoop, zóó nog iets meer te krijgen. Het onderzoek heelt een jaar en drie maanden ge duurd, maar toen spr. zag, wat be reikt was, begreep hij niet, waar die lange tijd voor noodig was. Verder cri- tiseert spr. het optreden van den des kundige K., die de effecten eenerzïjds eigendom der bank noemt en ander zijds met mr. Winkel een overeen komst aanging, maarin erkend wordt, dat ze eigendom van verdachte v. B. j zijn. Spr. wijst er op, dat verdachten1 zich niets „toegeëigend hebben, wat zoo frisch en zacht wordt Uw teint door het dagelijksch gebruik van „Zij"-Crême. toch een voorwaarde voor verduiste ring is. iDe opbrengst der effecten kwam echter ten goede aan de bank. Spr. begrijpt voorts niet, dat ver duistering een „voortgezette hande deling" kan zijn, gelijk de officier be toogde. Ook had spr. wel eens willen hooren hoe verdachten zich de effec ten toegeëigend hebben. Het moet ook vast staan, wie dat gedaan heeft, daar van is niets bewezen. Wat het „in bewa ring" geven betreft, men kan nu wei zeggen, dat dit de bedoeling was, maar daartegenover staat, dat meer dere malen geteekend werd, dat zij in onderpand, in de rekening courant ge geven waren. Neemt men aan, dat de effecten in bruikleen gegeven waren, dan besfond slechts de verplichting, soortgelijke weder te geven, en waren zij eigendom van de bank. Het draait er alzoo om, aldus spr., was de bank gerechtigd deze effecten te herbelee- nen? Volgens spr. is dit juist de be doeling van de banken en hebben deze daar desbetreffende bepalingen voor opgesteld. Spr. haalt eenige voorbeel den aan, en komt tof de conclusie, dat de verdachten gerechtigd waren te den ken, dat zij de effecten mochten belee- nen. Dit is hier ook alleen gebeurd en dus is van verduistering geen sprake. Bovendien hebben de meeste eigenaars de effecten nooit gezien, bleven deze steeds in Amsterdam, en kan ook uit dien hoofde niet van een „zich toeëige- nen" gesproken worden. En wil men al van toeëigenen spreken, dan heeft de bank dit gedaan, doch niet één van deze verdachten. Spr. concludeert ten slotte, dat vrijspraak zal moeten vol gen. Mr. Stieger zegt, dat het hem ge noegen doet, dat de officier reeds on derscheid gemaakt heeft voor zijn cli ënt W. Deze had een moeilijke positie, doch niettemin sluit spr. zich geheel aan bij het betoog van Mr. Zaayer. Er is z.ï. van verduistering geen sprake en hij twijfelt dan ook niet of zijn cliënt zal vrijgesproken worden. Mr. Winkel, wijst er op, dat o.a. het toenemende wantrouwen, mede de cri sis veroorzaakt heeft. Vooral ook in het bankwezen kwam dit tot uiting. De cliënten willen nu een schuldige, en dat moet de bank zijn. Ook de'Kanter en Hordijksbank viel als slachtoffer. De officier is op dezen weg voortge gaan. Hij had in de drie verdachten de mïsdrijvers, nu moest naar misdrijven gezocht worden, en dit werd, a la de kleine zoeker van de H. P., per adver tentie gedaan. Er werden een paar menschen gevonden, en men dacht daarvan wel iets te kunnen maken. Doch feit is, dat in kas en boeken van deze menschen geen enkele onjuist heid werd gevonden. De officier heeft ook tegen geen hunner persoonlijk een beschuldiging kunnen uiten, wat toch allereerst zijn taak is. Voorts handel de sprekers cliënt, verdachte v. B., voor het bestuur van de bank. De offi cier is ook in gebreke gebleven te be wijzen, dat zij zich iets toegeëigend hebben; „toeëigenen" is immers „het zich eigen maken" van iets. En hoe kan men daarvan spreken, als men effecten, die nooit te Goes geweest zijn, in Amsterdam als onderpand geeft, ten bate van de bank. Spr. meent dan ook, dat de rechtbank de verdachten vrij zal moeten spreken. De off. van justitie repliceerende, zegt dat eigenlijk om de feiten heen gepraat is. Men schijnt van de ten laste legging weinig begrepen te heb ben. Toeëigenen iis niet alleen iets tot zich trekken, maar ook als heer en meester er over beschikken. Zoo kan men ook beschikken over iets dat in Amsterdam is, in dit geval de ef fecten. Wat het „voortgezet misdrijf" betreft, zegt spr., dat hiervan sprake is, als men een verkeerde toestand als hier bestond, bestendigt. Gevraagd wordt, mocht men de effecten herbe- leenen? Ja, zeggen de verdedigers, en ?noemen betreffende bepalingen, maar deze slaan op rekening courant-over eenkomsten. En die bestonden niet tusschen getuigen en de bank. Spr. besluit met dit nogmaals uiteen te zetten. De president bepaalt hierna de uit spraak op Woensdag 23 Maart a.s. Valsche boekingen. W, A. P. F. v. B., voornoemd, werd ook nog ten laste gelegd, dat zij te zamen en in vereeniging met J. W., gedurende de afwezigheid van den directeur de koopmansboeken van de Kanter en Hordijksbank valschelijk hebben opgemaakt, of doen opmaken door de boekhoudster der Vennoot schap door daarin verkeerde boekin gen te doen. Subsidiair werd hem ten laste gelegd dat hij op verschillende data in 1926 en 1927 belangrijke geldsommen zich heeft toegeëigend. J. A. W. v. R., werd ten laste gelegd dat hij omstreeks 1928 een balans en een winst- en verliesrekening van de Kanter en Hordijksbank te Goes over het jaar 1927 valschelijk heeft doen opmaken en omstreeks Mei 1928 te Goes opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de voormelde vervalschte stukken door deze stukken, of af- j schriften daarvan, over te leggen aan de Commissarissen van de Kanter- en Hordijksbank, onder meer opdat deze op grond daarvan een voorstel zouden kunnen doen tot vaststelling van het dividend ean om hen in te lichten omtrent de resultaten van de werkzaamheden van de Bank in het jaar 1927, en door voornoemde balans en winst- en verliesrekening ter goed keuring over te leggen te Goes op de vergadering van Commissarissen op 10 Mei 1928, terwijl uit dat gebruik eenig nadeel kon ontstaan. Als eerste getuige komt de procu ratiehouder W. voor. Deze bekent, dat hij wist, dat verdachte v. B. specu leerde. Verder geeft hij inlichting be treffende overboekingen van effecten, die eerst op een rekening van den zoon van v. B. plaats hadden; maar nadat deze zoon meerderjarig gewor den was, op een rekening van v. B. zelf. Deze effecten waren gekocht met geld van de bank. Voor dit geld kwam v. B. debet in de boeken. Eind van het jaar, werden deze effecten, echter weer overgeboekt op de balans, als bezit van de bank, omdat v. B. er voor debet stond, aldus get W. De pres. merkt op, dat de boeking dan toch eerst verkeerd was. Get. beaamt dit. De pres. zegt, dat men niettemin na 1 Jan. dadelijk dat verkeerde her haalde en de effecten dan weer op de rekening van v. B. boekte. Als get. wat onzeker is in zijn verklaringen over deze handelwijze, zegt de pres. dat hij er dan met de commissarissen over had moeten spreken. Op een vraag van Mr. Zaayer, zegt get, dat de directeur W. v. R. hem geen op dracht tot deze overboekingen heeft gegeven. De off. van justitie concludeert, dat met geld van de bank stukken gekocht werden, en dat men deze boekte op naam van v. B. Get mej. Breetveld geeft nadere inlichtingen omtrent de overboekin gen, waartoe haar last gegeven werd. Zij schijnt niet begrepen te hebben waarom dit gebeurde; wist ook niet, dat voor de bank niet gespeculeerd mocht worden, v. B. maakte zijn eigen nota's. De pres. vraagt aan v. B. eenige in lichtingen omtrent deze kwestie. Waarom gebeurde een en ander. Verdachte v. B. zegt, dat hij niet weet welk doel het had. De pres., heftig; „Dat weet u wel. Wanneer hebt u die inzinking in uw hersens gekregen? Volgende get. is de heer W. F. K. Lenshoek, comm. der bank. Get. zegt, de directeur der bank steeds onvoor waardelijk vertrouwd te hebben. Hij geeft toe, dat na zijn komst de accoun tant aïgeschaft weró, wat de pres. onverantwoordelijk vindt, temeer om dat deze get, zooals blijkt, de boeken ook niet controleerde. De president vraagt, of op de vergade ringen dan nooit over dubieuze debiteuren werd gesproken of dat „mondhouden" ad vies was? Get. ontkent dit. De president leest voor. welke plichten een commissaris op zich neemt en vraagt: „wat hebt U daar dan gedaan? Niets Get. meent, dat er voor ingrijpen zijner zijds geen reden was. Hij heeft meermalen uitdrukkelijk gevraagd of de bank, of Van B., niet speculeerden, maar dit werd ont kend. De pres.: Men schuift de schuld op el kaar! Mr. Winkel tot get.: Heeft U wel eens 40 mille winst opgenomen? Get.: Zooveel niet. Mr. Winkel: of 38 mille? Get.: Dat weet ik niet zoo precies. De pres.: Hij verliest ook al zijn ge heugen. Get. zet uiteen, dat hij wel eens spe culeerde, maar daar was hij toch vrij in. Hi; was er goed voor. Had altijd een vor dering op en nooit schuld aan de bank. Er wordt nog in den breede over deze manipulaties geredeneerd. Op zeker oogen- blik praten alle getuigen, advocaten, ver dachten en rechters te gelijk. Maar de zaak schijnt niet veel op te schieten, ook niet, nadat veid. Van' B. er weer bijge roepen is, want we hooren plotseling den pres. roepen: „Als iemand het weet, weet U het! U had hier de leiding bij! Verd. W. van R. deelt nog mede, dat hij van deze overboekingen niets wist. Requisitoir. De Off. van Justitie begint met op te merken, dat de getuigen schijnbaar heel weinig weten. Als dat inderdaad zoo is, moet het er een ontzaggelijke janboel ge weest zijn. Doch bij flink aanpakken heeft spr., bij het vooronderzoek, er toch een en ander uit gekregen. Spr. gaat de zaak na en concludeert, dat er inderdaad valsch- heid in geschrifte is gepleegd. Verd. Van B. kocht met geld van de Bank effecten en noteerde die op rekening van zijn zoon of eigen rekening. Met welk recht deed verd. dat? De procuratie-houder Van B. gaf den cliënt Van B. crediet. Spr. acht het niet mogelijk, dat dit zoovele jaren kon gebeuren, zonder, dat de dir. W. van R. ei mede op de hoogte was. Deze diaagt zeker in gelijke mate de verantwoording. Spr. wijst op de moreele kant van de zaak. Hij staat hier niet als mensch tegen over mensch, maar als openbaar aankla ger; als vertegenwoordiger van het volksge weten, van allen, die uitgeschud en geplukt zijn. Hier is jarenlang ernstig gezondigd. Vele cliënten zijn menschen, die heel hun leven hard werkten om een spaarpotje te krijgen, die met moeite iets terzijde legden, dikwijls voor de opvoeding van hun kin deren. Zij stelden alle vertrouwen in deze verdachten, en die hebben dat op ergerlijke wijze beschaamd. Spr. gaat nogmaals de zaak na. 1913 is de waarde van de zaak reeds nul, de vordering op Van B. wordt niet eens meer geboekt. Er wordt niette min van een fictieve winst dividend uit betaald; er volgt een Indische reis: daarna gaat men weer door met speculeeren; Van B. parasiteert in de boeken voor een be- diag van niet minder dan f360.000! Als men verontrust wordt en een vrouwtje angstig komt informeeren, scheept men haar af met de opmerking: „Gelukkig heb je nog handen aan je lijf om te werken". De dir. gaf intusschen een kerkraam weg van f 1000,Van wiens geld? Spr. con cludeert tenslotte, dat hier een strafbaar feit bewezen is, en vraagt voor verdach ten W. van R. en Van B. één jaar ge vangenisstraf, waarbij hij opmerkt, dat de vorige zaak eigenlijk niet van deze te scheiden is, en dat hij voor beide teza men dus drie jaar gevangenisstraf voor genoemde twee verdachten eischt. Mr. Winkel, zegt allereerst, dat Van B., volgens de statuten, is blijven handelen als piocuratie-houder, als bediende van de bank. Hij heeft eerst een rekening op naam van zijn zoon gesteld, doch toen deze meerderjarig werd, op zijn eigen naam. On getwijfeld om bij verlies, e.d. zijn zoon on aangenaamheden te besparen. Spr. conclu deert uit verschillende gegevens, dat de ef fecten eigendom van Van B. waren, doch hij had een groote schuld aan de bank, en daar werden de effecten tegenovergesteld. Eenig laakbare is, dat verd. gespeculeerd heeft, doch hij werd daartoe in staat ge steld door bestuur, door commissarissen, die hem daartoe zulk een groot credit ga ven. Ook hier is de Off. weer in gebreke gebleven, om te bewijzen, dat iets gebeur de ten eigen bate. Als de effecten verkocht werden, kwam de opbrengst aan de bank. Spr. vraagt, waarom die overboekingen valsch waren. Het was slechts een schijn- handeling, die niet strafbaar is. Spr. noemt het slotbetoog van de Off. een beroep op het sentiment. Spr. wil het beheer van deze bank niet goedkeuren, doch z.i, is van een strafbare handeling geen sprake en moet vrijspraak volgen. Mr. Zaaijer, meentr-dat met vrijspraak van Van B., ook die van W. van R. moet volgen. Spr. is er voorts van overtuigd, dat deze heele valsche boekhouding buiten W. van R. omgegaan is. Hij vertrouwde op zijn boekhouder en boekhoudster. Spr. zet te verder uiteen, dat z.i. den heer Van R. vrijgesproken moet worden. Na een korte repliek van den Off. werd de uitspraak bepaald op 23 Maart a.s. KANTONGERECHT TE MIDDELBURG. Hoeveel paardekrachten? De kantonrechter te Middelburg ver oordeelde P. den H. te Wolphaartsdijk wegens het rijden met een motorrijtuig zonder opgave van vermogen in paar- dekrachten, fabriek enz. tot f 1 boete .of 1 d. h. Geen achterlicht. Wegens hef rijden met een motor rijtuig zonder achterlicht en zonder behoorlijk verlicht nummer met letter veroordeelde dezelfde kantonrechter J. P. H. P. te 's H. Arendskerke tot f 3 boete of 3 d. h. PREDIKANT STAAT TERECHT. Wegens moord op zijn vrouw. Voor de rechtbank te Leeuwarden diende de zaak tegen den 48-jarigen predikant te Sint Anna Termuiden, thans gedetineerd. Hem was ten laste gelegd, dat hij op Zaterdag 11 Juli j.l. opzettelijk en met voorbedachten rade zijn echtgenoote, de 25-jarige Jitske Spoelstra, van het leven heeft beroofd. Het reurige feit speelde zich, zoo als indertijd werd gemeld, af in de buurt van het eenzaam gelegen Oer- der duin. Dien bewusten morgen had het echtpaar een fietstocht gemaakt, waarna zij op voorstel van den predi- predikant besloten een bad te nemen. De vrouw zou onmiddellijk, nadat zij zich te water hadden begeven, onwel zijn geworden. Haar echtgenoot snelde toe en droeg haar naar het strand. Al dus vertelde hij een tweetal wielrij ders, die op zijn hulpgeroep naderbij waren gekomen. Aanvankelijk kon men niet anders dan den predikant op zijn woord gelooven, doch ter plaatse rees wel eenige twijfel aan zijn lezing van het ongeluk, te meer omdat de predi kant eenige jaren op Ameland heeft gewoond en als ervaren zwemmer be kend stond, die goed op de hoogte was met de gevaren aan het zwammen aan deze kust verbonden. De begrafenis van het slachtoffer in het dorpje Boelenslaan bij Buiten post bracht de dramatische bijzonder heden. De predikant was als een ge broken man van Ameland vertrokken en begaf zich direct naar de familie van zijn overleden vrouw, die hij met het gebeurde op de hoogte bracht. De predikant was zeer onder den indruk van den dood zijner vrouw, doch eerst op den dag der begrafenis sprak hij zich openhartig uit tegenover een zwa ger. Aan dezen bekende hij snikkend, dat zijn vrouw door zijn eigen toe doen was verdronken. Toen de verdachte werd binnenge leid maakte hij een buitengewoon kal- men indruk en keek in het rond als iemand die zich niet bezwaard ge voelde. Ook de aanblik van zijn ver wanten op de publieke tribune scheen hem niet te schokken. Met een waar dig knikje groette hij den psychiater, prof. dr. E. Wiersma van Groningen, en keek vervolgens aandachtig naar de perstribune, die meer dan gewoon bezet was. De verwachting tot den avond van 17 dezer luidt: zwakke tot matige wind uit N. richtingen, aanvankelijk toene mende bewolking, later licht tot halt bewolkt, weinig of geen neerslag, iets zachter des nachts, overdag zelfde temperatuur. LICHT OP. Donderdag 17 Maart 6.36 uur Vrijdag 18 Maart 6.38 uur Als eerste getuige werd gehoord de heer H. Borghout, boekhouder te Gro ningen. Deze was op den bewusten dag aan het strand en heeft ds. en me vrouw A. van verre in zee gezien. Ds. A. begaf zich naar het strand en wenk te met de hand. Getuige ging naar hem toe. Mevrouw A. lag nog in het water. Zij en haar man waren in badcostuum< Het eerste wat spr. van ds. A. hoorde was; O, mijn kind, o, mijn kind. Getuige J. van Althuis van Leeuwar den was dien morgen ook aan het strand. Ook hij spoedde zich naar de plaats van het ongeluk. Daar stonden de vorige getuige en ds. A. bij het schijnbaar levenlooze lichaam van een vrouw. Allen stonden er hulpeloos te genover. Eerst toen de heer Stein- voorte kwam probeerde men de le vensgeesten op te wekken. De paviljoenhouder Steinvoorte hoorde van het ongeluk, waarscnuwde den dokter en fietste er heen. De plaats van het onheil lag zeven kilo meter van het paviljoen verwijderd. Het was mooi weer, wel geschikt voor een bad. De zee was kalm. Getuige gaf leiding aan de kunstmatige ademhaling De president, .baron 'van Imhoff: Hoe was het met den dominee zelf gesteld? Getuige: eerst een beetje zenuwach tig, later geheel normaal. Nad atalles afgeloopen was, dankte de dominee allen voor de hulp en ging mede met den wagen, die het lijk naar pension Schols vervoerde. Dr. Mieremet te Groningen, als ge-1 tuige gehoord, verklaarde het lijk van mevrouw A. onderzocht te hebben. Alles wees op dood door verdrinking. Voor dezen deskundige .heeft ver dachte het gebeurde gereconstrueerd. Verdachte moet zijn vrouw bij de pol sen onder water hebben getrokken en net zoo lang onder water hebben ge houden tot zij was verdronken. Getui ge was er bij, dat verdachte een ver klaring van het gebeurde aan den rechtercommissaris gaf. *Dit verhaal werd vrij vlot in conversatievorm en zonder groote opgewondenheid door verdachte gedaan. De heer J. Spoelstra, broer van me vrouw A. werd ook als getuige ge hoord. Hij kreeg het bericht, dat zijn zuster op Ameland was verdronken en begaf zich naar Boelenslaan om er met zijn moeder over te spreken. De moe der zei later: Dat heeft hij (ds. A.) gedaan. Getuige trachtte zijn moeder van deze meening af te brengen, 's Zon dags is getuige den geheelen dag in gezelschap van verdachte geweest. Er werd ter regeling van de begrafenis verschillende malen .getelefoneerd. Dinsdags was de dag van de begrafe nis. Getuige hda kleeren voor ver dachte meegenomen. Toen men bezig was deze kleeren te passen, zeide ver dachte: Ik heb zoo'n strijd. De begrafenis zal wel niet doorgaan. De marechaussee zijn hier gisteravond geweest. Ook uit verdere uitingen be greep getuige de waarheid en einde lijk zeide verdachte: Ik zal alles straks aan de familie zeggen. M aarik, aldus getuige, zeide: Je houdt je stil. Want ik begreep, dat er iets verschrikke lijks zou gebeuren als hij voor de be grafenis in den vollen familiekring sprak. Toen, even voordat het lijk zou worden weggedragen, boog verdachte zich nog even over de kist heen en zeide: ja menschen...., doch getuige gebood hem zich stil te houden. Tijdens de begrafenis hield ver dachte zich vrij rustig, maar 's avonds heeft hij bekend. De president: Hoe kwam de moeder er bij om reeds dadelijk vermoedens op te vatten? Getuige; Mijn moeder wist waar het gebeurd was en vond het zoo'n stille en eigenaardige plaats. Ook waren er nog andere aanwijzingen. Het O.M.: Hebt u tijdens de begra fenis iets abnormaals aan verdachte gemerkt? Getuige: Neen. Verder zegt deze getuige nog, dat als verdachte niet eenige dagen bij zijn familie was geweest, hij z.i. nimmer zou hebben bekend. Maar het ver driet van de moeder en de broers en zusters maakte hem murw. Rechter mr. 'Kortenbout van der Sluijs: Had u vroeger al eens iets abnormaals aan verdachte gemerkt?

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1932 | | pagina 2