Groote Balans-Uitverkoop
LINTVELT'S BAZAR
LINTVELT'S BAZAR.
Kerst repertoire
Toen Jesuken nog
een kindeke was.
Een vroolijk Kerstfeest
P. B. van Sprang
Kerstavond van den
vogelaar.
KOMT ZIEN!
HONDERDEN KOOPJES!
Ouwe Gerrit.
Toen Jesuken
speelde.
ER WORDT GEEN
2MAAL
KLO O STERMAN'S
BOTER
Joannes Reddingius,
Toen Jesuken nog een kindeke was,
Zoo lang, o, zoo heel lang geleden,
Toen liep het zoo zoetjes door
't wuivende gras
En keek naar de boomen tevreden.
Maria zag er het kleine kindeke gaan
Langs appel- en pereboomem,
Het lachte de blinkende bloesemkens aan
Die waren voor dagen gekomen.
Maria tot haar kindeke sprak
Ik wenschte, dat zat te zingen,
Een vogelken daar op dien gindschen tak
Dat zong mij van hemelsche dingen...
En Jesuken loech tot de Heilige vrouw,
En levende lie der geruchten
Ruischten heel ver, en naar 't zuivere
blauw
Verwonderd zij keeik van de luchten.
En een vogeltje vloog in den perenboom
Tot den tak door.de Maagd verkoren,
Die stond in een zingenden hemeldroom
Door 'tlied, dat de zanger deed hooren.
heeft U met het
van het bekende kwartet
JO VINCENT
THEO VERSTEEGH
EVERT MIEDEMA
WILLEM RAVELLI
opgenomen op
COLUMBIA-GRAMOPHOONPLATEN
Uit voorraad leverbaar.
MUZIEKHANDEL
's-Heer Hendrikakinderenstraat 34,
GOES
De „fugeler" zoo noemden de dorps
bewoners hem altijd met hun Friesehen
tongval. Zelfs de jongeren kenden den
juisten familienaam van ouwen Teun niet
eens.
Sedert de laatste jaren woonde hij
vlak bij het vriendelijke dorpje in midden
Friesland, waarachter zich de eindelooze
weidevelden uitstrekten, doorsneden met
talrijke breede boezemwateren en smal
lere slooten. Hier en daar, heel in de
verte, verhief zich het spitse torentje van
een dorp verder staken wijdverspreid
de boerenhoven boven de vlakte uit.
Wanneer Vriezeman kwam en heel die
ondergeloopen vlakte in wintertijd met
den gladden ijsspiegel bevloerde, dan
juichten de dorpsjongens, haalden hun
schaatsen voor den dag en reden her- en
derwaarts uren aaneen.
In het voorjaar, als de talrijke water
molens de ,,mieden" droogmaaldenB zoo
dat langzamerhand het vochtige gras
kwam bovenkijken, streken er duizenden
moerasvogels néér van diverse pluimage,
om er in den lentetijd hun broedplaatsen
te kiezen. Hier... in deze vredige landouwe
stond het huisje van den „fugeler", waar
hij woonde met Berber, zijn vrouw, en
Marieke, hun kleinkind.
Weelde hadden ze nimmer, nimmer ge
ilend, de beide oudjes. Als boerenarbeider
was hij getrouwd in den tijd, toen de
ioonen in het boerenbedrijf nog zeer laag
waren. Ai die jaren was bet hard wer
ken... neen, zwoegen geweest om er te
komen van het geringe weekloontje. In
't begin van hun huwelijk moest de fris-
sche, roodwangige Berber, een goudap
pel gelijk, al den dag nog meehelpen op
het groote bedrijf van den boer met rijn
dertig stuks melkvee. Dat verruimde de
inkomsten nog iets.
Tot daar ai spoedig in het kleine arbei
dershui ske achter de knotwilgen bij de
boerderij een kleine wereldburger werd
geboren, die de moedei- grootendeels in
beslag nam. Wat waren ze gelukkig met
hun kleine- Marieke, hun schat. Teun
werkte wat hij kon, was krachtig en sterk
en Berber had heur huisje proper in orde,
waar vóór het kleine raam, door klimop
omgeven, de wieg stond voor hun lieveling.
Tot... na twee jaar een donkere wolk
over het kleine arbeidershuiske kwam v--
ren. Marieke werd ziek... zwaar ziek*,
twaalf dagen later klepte de klok in het
dorpje zoo droef, toen ze hun gróótste
bezit voerden naai" de stille plek, waar de
treurwilgen zich buigen ter aarde.
Zeker... prachtig had de dominé gespro
ken in het kleine sterfhuis... ontroerend
schoon... doch het wiegje bleef leeg.4. en
somberheid woonde in 't klimophuis jen te
midden van de verre velden.
Berber hielp weer regelmatig mee op
de boerderij, vooral in deii hooitijd,
wanneer er op de plaats handen te kort
kwamen. Ze kon het best vinden met den
boer cn de boerin, die menigmaal een kop
boter, wat melk of karnemelk meegaven
aan de arbeidzame vrouw. En Teun bleef
de trouwe gedienstige,,, de stoere robuuste
werker, die lange dagen maakte in het
veelomvattende bedrijf.
Een jaar of drie later deed andermaal
een kleine Marieke heur intree in de ar-
moewoning. Berber straalde weer van
geluk... en Teun, liep hij niet fier.*,
het sterkste werkpaard van den boer?
Voortaan bleef het geluk wonen bij de
vlijtigen... en het kind groeide op tot een
gezonde deern. Later ging ze iederen dag
naar school met de kinderen van den boer,
dwars door de bloeiende landstreek in den
zomer, in herfst en winter, langs de door
weekte kleipaden. En steeds krachtiger...
en fleuriger werd het arbeiderskind-
dat opgroeide tot een pronk der landouwe
Was het wonder, dat spoedig Berend,
de zoon van Jan Dreyers, zijn oogen sloeg
op die bloeiende deern... en het .paartje"
de trots was van de wederzijidscheouders?
Dat was nu juist tien jaar geleden, dat
Teun en Berber ter bruiloft gingen, ter
gelegenheid van het huwelijk van hun
dochter met Berend, die evenals zijn vader
en schoonvader ook boerenarbeider
was.
Trots waren Teun en zijn vrouw op
hun beide „kinderen" die een gelukkig
huwelijk tegemoet gingen. Zeker, ook zij
zouden moeten ploeteren in hun leven-
maar gezond waren ze en sterk...
Tot... drie jaar later in veertien dagen
die weeselijke ziekte... de Spaansche
Griep de beide krachtige, jonge menschen
opeischte... en onverzorgd achterliet hun
kleine lieveling...
't Klimophuisje ontsloot op advies van
den dokter zijin deur nog vóór den droeven
sterfdag... en zoo werd daar bij Teun en
Berber het derde Marieke... nu als klein
kind, gelegd in heur wiegje voor het raam.
Nog in hetzelfde jaar had Teun zijn
dienst als boerenarbeider opgezegd: het
landwerk was hem te zwaar geworden.
Door voorspraak van zijn patroon was
hij gelukkig aangesteld als molenaar van
den polder en sedert woonde hij met zijn
vrouw en kleinkind in het primitieve,
maar toch zoo gezellige huisje op het
moienerf, terzij van de ringvaart.
'tGaf geen ruim bestaan, zijn nieuwe
werkkring, 't Molenaarsbaantjc was als ne
venbetrekking bedoeld. Van nu af aan
werd Teun vogelaar cn trachtte hij met de
vangst van hel trekwild zijn inkomen
eenigermate te vergrooten. Eigenaardig
beroep. Leuk, die verzameling opgezette
vogels: kievitten, kemphanen, pluvieren^
enz. Aan deze vogels was aan de onder
zijde een houten pen gestoken, waarmede
ze in het weiland konden worden geplant.
Maar behalve deze doode collectie be
zat de oude ook een paar levende kievit
ten in een kooi, welke hij bij zijn. fugeleirs-
bedrijf noodig had. 'tWas een heele toer
die beestjes door le winteren met levend
voedsel en gehakt vleeschafval.
Zoo trok de oude dan in den vangtijd
van het trekwild, wanneer hij niet behoef
de te „malen", met zijn roeibootje tusschen
de wijde velden door en schouwde hij de
lucht en gansch de omgeving af, om de
juiste plek uit te kiezen temidden van die
laaggelegen landen, poelen en plassen voor
zijn schule (schuiltent).
Was éénmaal het eenvoudige schuil-
doek opgezet, dan werd het groote slag
net op het land uitgespreid. Hiernaast
werden de opgezette vogels in de weide
geplant en de beide levende kievitten
op hun ring geplaatst, vanwaar touwtjes
liepen naar de tent, zoodat ze met een
ukje aan het koord begonnen te fladderen.
Ook het groote net werd vanuit de
schule bediend en kon pijlsnel overge
slagen worden over al die lokvogels.
Waren al de voorbereidselen getroffen,
dan nam Teun achter zijn tentje plaats
en zocht hij mei zijn flikkeroogjes de
lucht af, or hij ook in de verte enkele
koppels pluvieren zag naderen.
Niet zoodra ontwaarde hij een „wolk
je" of hij nam zijn beenen fluitje en boot
ste precies het geroep der pluvieren na.
Dan naderde de koppel en steeds dringen
der lokte de fluiter achter zijn schuil
tent. Tot... eindelijk de vogels neerstre
ken te midden van de opgezette soortge-
nooten en... hel verraderlijke net over
sloeg.
Moordend bedrijf... maar noodzakelijk
voor den arme, die somwijlen een vrij goe
den dag had, als er talrijke pluvieren wer
den verkocht. Maar over 't algemeen
waren de verdiensten van den fugeler ka
rig, wanneer hij dagen aaneen met Ieege
handen terugkeerde. Zoo bleef er toch de
armoe wonen in het huisje op het mo-
Ienerf.
'tWas Kerstmis geworden. Ruw weer
des morgens vroeg, toen ouwe Teun in
zijn bootje stapte, om naar de wijde vel
den te varen, een tocht al naar gelang !van
meer of minder gunstigen zeilwind, van
twee a drie uur, vóór hij bij dé eerste
boerderij was aangeland. Zoo ongeveer
tegen zes uur in den avond kon de oude
meestal terug zijn in de kleine woning
op het molenerf... een enkele maal met
tegenwind werd het half zeven...
Nu... op Kerstavond, stond het armoe
huisje verlaten. Opoe en Marieke waren
tegen zes uur van huis gegaan in den ru
wen, bulderenden winteravond. Jong!
wat een weer
Maar Marieke wilde toch zoo graag
naar het Kerstfeest. Regelmatig had ze
de Zondagsschool bezocht en de juffrouw
had ook haar beloofd het feest te mogen
meevieren, waar de groote Kerstboom
zou flonkeren, met zijn honderden kaarsjes
Als opoe het heur kleinkind niet al
dagen van te voren toegezegd had, om mee
te gaan met Marieke, dan zou ze stellig
thuis zijin gebleven... zóó bulderde de storm
buiten. Een angstgevoel kon ze niet on
derdrukken; maar toch... ze zou gaan,
ter wille van heur lief kleindochtertje.
Het koffielichtje liet ze laag branden
en de sleutel werd, na de deur gesloten
te hebben, buiten in den hoek van de'ven
sterbank gelegd, het vaste plaatsje, waar
Teun hem zou vinden bij zijn thuiskomst.
En tegen een uur of acht, half negen, izou-
den ze immers wel weer thuis zijn...
'tWas prachtig die flikkerende groote
boom, waaronder op een tafel al de ca
deautjes lagen voor de zingende kleinen.
De juffrouw vertelde van het „Kindeke
in de kribbe" en daarna hield ze de
aandacht gevangen met zoon echt boeiend
Kerstverhaal. De kinderkes zaten te
luisteren met open mond.
t Orgel speelde heel indruk wékkend;
het kinderkoortje zong onder leiding van
den dorpsonderwijzer lieve Kerstliederen
en daarna werden de geschenken uitge
deeld. Marieke was in de wolken. Tel
kens weer moest ze kijken naar dien hel
flonkerenden boom, volbeladen met aller
lei kralen en sterren, sinaasappel^ ein aller
lei glinsterende versieringen. En toen ze
tenslotte ook heur cadeautje ontving, een
prachtige handwerkdoos. kende haar ge
luk geen grenzén.
Buiten bulderde maar steeds de storm,
met steeds heviger vlagen en stooten.
Oude Berber kan haar gedachten maar
niet bepalen bij de Kerstvertelling... en
de zangerige liedjes van de kinderen,
ze klonken haar in de ooren als droeve
zangen. En telkens als daar weer van die
dom derende windvlagen buiten loeiden,
dan dacht ze aan Teun... haar oude. Wat
een tocht in zoo'm verschrikkelijken
storm.
En maar steeds weer beklemde haar
ztoo'tn vreemd gevoel van grooten angst
over een droef gebeuren.
wordt aan zeer sterk
verminderde prijzen
UITVERKOCHT.
Toen Berber en Marieke om ruim half
negen doornat aankwamen op het mo
lenerf, brandde het koffielichtje nog
voor het raam.
Maar... de deur was gesloten en de
sleutel lag nog op dezelfde plaats in de
vensterbank.
Dan ontsloot de oude Berber de deur...
ontstak de ouderwetsere hanglamp-
keek stroef naai* den ouden rieten leun
stoel bij de kachel... en scjhreide bitter.
Marieke bekeek haar prachtig geschenk
van den Kerstboom...
V-' I
...'s Morgens, toen de storm uitgeloeid
was en de zon lichtte over het nog Irumoe-
rige meer, vond men het bootje drijven bij
den rietzo<>m langs den oever. Maar oude
Teun zat niet meer aan de riemen.
Terwijl daar in den stormachtigen avond
de dorpsbewoners iin de kerk plechtig
hadden gezongen: „Vrede op aajade, in de
menschen een welbehagen", had zich daar
ds op het bruisende meer ver
van huis, een drama afgespeeld een
geweldigen strijd van een metrisch tegen
de woedende elementen.
Ook voor oude Teun hadden op het
donkere water tijdens den storm de Kerst
klokken geluid...
Een Kerstverhaal
door R. TH. C A M P E R T.
Met een harden, nijdigen slag sloeg de
deur van de 'kleine- herberg achter hem
dicht. Even wankelde hij, toen de prik
kelend zuivere lucht ijzig in zijn gezicht
woei, dan herstelde hij zich en begaf zich
op weg naar de kleine boerderij, een
kwartier gaans van het dorp.
De dorpsstraat lag verlaten,...
Op gro0te afstanden hier en daar een
lantaarn, die een erbarmelijk-schraal
licht rondom zich heen straalde. De hui
zen waren donker. Alleen bij den boven
meester brandde de lamp nog. Zwaar klots
ten de klompen van Ouwe Gerrit op de
keien van den straatweg. Harde, onregel
matige slagen in de stilte van den vries-
helderen nacht. Hij duwde z'n handen in
de zakken van z'n korte jekker. Koud
was het, weergaasch koud. Het hoofd
voorovergebogen stapte hij verder. Daar
bij Tineke Lans moest hij rechtsaf den
zandweg in.
Ouwe Gerrit had een goeien avond ge
had. Voor zijn doen tenminste. Met Ma-
nus Ras, Houtepoot en Gieljan had'hij zitten
pandoeren. Twintig centen had hij ge
wonnen ein z'n heele vertering vrij. En die
was lang niet mis geweest. Anders dronk
'ie nooit zooveel, maar vandaag had hij
de kolder in z'n kop gehad. Vanmorgen
vroeg was 'ie al z'n huis uitgeloopen;
Kees, de knecht, zou het weinige werk,
dat er 's winters te doen was, wel op
knappen.
Hij moest er 's uit! Met z'n groote
driftige passen \^as hij het dorp door ge
beend. „Ouwe Gerrit hèt 'tweer!" mom
pelden de menschen, die 'm zagen. Wat
wisten zij ervan? Of zou Mar tien het ver
teld hebben? Marti en, die ook postbode
was. Dat er weer 'n brief uit Canada 'ge
komen was. Van Gerrit. Jonge Gerrit!
D'r had een papier ingezeten, waar 'ie op
de bank in de stad geld op kon krijgen.
Eerst had 'ie 't willen verscheuren, maar
's winters was het een islechte tijd en al
had jonge Gerrit 'm dan ook niet mooi
behandeld, daar wist het geld niks van
af! Dat veranderde er niet door!
Ouwe Gerrit sloeg den zandweg in, die
langs z'n boerderijtje leidde. Een hel
dere maan stond hoog aan den strakken,
ster re-bloesemenden hemel. Zwarte con
touren teekenden de boss chen tegen den
horizon af. Als 'ie thuis was, zou ertnog
wel iets over zijn om te eten. Datjkon 'ie
opwarmen. Misschien was Keejs nog niet
naar t zolder. Maar dat zou wel niet, 't was
al laat....
Vanmorgen was 'ie naar de stad gegaan.
Vijftig guldens had 'ie op dat papiertje
gekregen. Vijf mooie, ritselende bankbil-
jetjes. Dat was veel geld. Als 'ie Gieljan
niet was tegengekomen, dan zou hij dade
lijk weer naar het dorp zijn teruggegaan,
maar Gieljan moest bij1 den notaris wezen
en toen hadden ze dV na afloop leen ge
pakt en nog een, en 's avonds in het dorp
waren ze bij Manus Ras blijven hangen.
Om 'n kaartje te maken.
Het was laat geworden en morgen
moest 'ie naar de kerk. Dan was het
Kerstmis en dat 'had 'ie nog geen enkelen
keer gemist. Ook niet in al die jaren,, dat
Jenneke, z'n vrouw, nou dood was. Dat
werd met 't komend voorjaar nou zeven
jaar. Ze hadden 'm wel eens geplaagd,
dat hij, Ouwe Gerrit, toch nog niet zoo
oud was en dat hij temet hier of Baar 's
'n kansje waagde, het best in. orde zou
komen. Hij liep dian wel tégen de zestig,
maar d'r waren heel wat jonge kerels
met minder fut in dV botten dan hij ten....
had hij niet 'n aardig huisje met 'n flanken
lap grond d'ir bij Nou Hep de boel wel 's
mis, d'r moest eigenlijk een vrouwmensch
weken, dat voelde 'ie zelf ook wel. De
pannen en het koper blonken niet zoo
mooi meer als toen Jenneke d'r nog was.
Die hield van d'r spullen. Die was van
's morgens vroeg tot 'savomdfs Iaat in de
weer. En de beesten werden niet altijd
op tijd gemolken. Maar weer een vrouw
over de vloer? Ouwe Gerrit voelde er
niks voor! Met Jenneke was het goed
gegaan.... maar als je eenmaal tegen de
zestig loopt, dan begin je d'r toch niet
meer an!
Kees hielp aardig mee en ze kwamen
d'r zoo ook wel....
Het licht in de keuken was uit.
Dan was 'tie naar z'n bed, consta
teerde Ouwe Gerrit mopperend. Hij
lichtte de klink op en stapte naar binnen.
Stak dan de petroleumlamp aan en stopte
een pijp. Haalde z'n beurs uit z'n Zuk.
DV was nog drie-en-veertig gulden en
veertig cent. Mooi van jonge Gerrit om 'm
dat te zenden. Maar schrijven, terug schrij
ven, dat deed ie niet!
Joanne. Reddingius.
Toen Jesuken speelde in de schaduw
van 't huis,
Toen woed door de blaêrem melodisch
geruisch.
En toen hij in draomen langs bloei-
struiiken trad,
Was goudglans van z<m op het effene
pad.
En toen Hij nadenkend het hoofd boog
terzij.
Was de open© hemel hem dichter nabij.
En toen Hij welluidend een wonderwoord
sprak.
Toen zong daar een vogel op rustigen tak.
Het bed van de luchten, dat was Heml
een schat,
En bloei van de boomen en glans
op het pad.
En 't denken en 't weten van 't woord,
dat Hij sprak.
En 'tlied van den vogel op wind-
iSbs- I stillen fair.
Maar diep in Zijn droom, daar zag Hij
de kroon.
Van bloeddroppen rood van Gods
eenigen Zoon....
En Jezus, de Koning der Koningen,
schreed
Den hof door, en wit was zijn blinkende
kleed.
over nagedacht, op ons fijn Kerst
broodje smeren wij
Zie de étalages van mooie blikjes
Biscuits, ook met Kerstverpakking.
J. KLOOSTERMAN
LANGE KERKSTRAAT 43
Een norsche trek zette zich plotseling
op 't gelaat van den ouden man vast. Nij
dig trok hij aan zijn pijp en blies groote
rookwolken uiti. Had die ellendige jon
gen maar niet weg moeten loepen! 'tWas
meneer te min, meneer wilde hoogcr op!
Alsof dit huis en dit land niet goed genoeg
voor 'm waren. Hij wilde wat zien van de
wereld, had 'ie gezegd. En Ouwe Gerrit
nijdig, had tegen 'm geraasd en "m een
gulden gegeven; dan kon 'ie naar de stad.
Woedend had de ander het geldstuk dbor
de keuken gesmeten en was de deur uit
geloopen. Laat in den nacht eerst was 'ie
thuisgekomen. Hij, Ouwe Gerrit, was
blijven wachten en toen was de uitbarsting
gevolgd. Hard- tegen hard. En de ander
ging weg....
„Ga met God!"
De deur viel in' het slot....
Jenneke had in de gang gestaan. Zwij
gend had ze den jongen omhelsd, maar
geen woord om 'm tegen te houden had
ze gesproken. En nooit ook had zij hem
er een verwijt van gemaakt. Wel had
hij dikwijls gemerkt, dat ze jonge Gerrit
miste en och.... hij toch ook, al hield hi
zich flink.
Andere kinderen waren 'r niet en he
ging 'n mensch toch aan z'n hart, dat jjt
nooit wist, wat er nou van z'n goed' te
recht zou komen, als 'ie d'r niet meer
was. Want jonge Gerrit kwam niet meer
terug. Dien ging het te goed. Dan liet
hij het nog bever na aan Kees, die had er
hart voor. Dikwijls had jonge Gerrit nog
geschreven en Jenneke had de brieven
zorgvuldig in het kabinet opgeborgen. Bij
d'r kerkboeken. En soms had ze terug
geschreven, want erg vlug was ze niet
met de pen. Wel las hij altijd de brieven,
die over en weer gingen, maar hij, kop
pig, had er nooit een letter bij gezet. Dal
deed 'ie niet, al... al had hij het Bonis
bijna niet kunnen nalaten. Ook daarvan
had Jenneke nooit iets gezegd. Ze kende
'm en wist dat, als zij erom vroeg, hij
het zéker nooit zou doen.
Alleen, alleen toén ze dan op sterven
lag, had ze 'm gevraagd: „En Gerrit?"
Hij had d'r toen beloofd, dat hij dén
jongen zou schrijven en hij had het gedaan
ook. Eén keer. Dat z'n moeder dood was.
En anders niks. Ze hadden elkaar niks
te vertellen, niet voordat jonge Gerri'
gezegd had, dat hij er spijt van had let
dat hij terug kwam.
Maar dat deed 'ie niet. Nooit van z'|
leven. Hij was er getrouwd' en. dV warei
al kindéren ook!
Wel waren d« brieven regelmatig blij,
ven komen, en gek, telkens als 't er weei
zoon brief kwam met zoo'h vreemd-
postzegel, dan werd Ouwe Gerrit kregel
en dan zeiden de menschen in het dorp:
„Ouwe Gerrit het 'tweer!''
Dan moest hij er op zoo n dag op uit,