BIJVOEGSEL VAN DE GOESCHE COURANT
Film" Varia
Uitvindingen bij toeval.
Pijnlijke
Tooneelherinneringen
Pijn in rug
en lendenen
Kloosterbalsem
Medische rubriek
VAN VRIJDAG 7 NOVEMBER 1930
Dunlop-bandende telefooneen lastige vrouw
en onze losse boord; lithografie en lak.
In de geschiedenis van de techniek
neemt 'het toeval een belangrijke plaats
in. Uitvindingen zijn niet altijd het resul
taat van ernstige geestesarbeid; zij dan
ken hun ontstaan of hun verdere ontwik
keling ook dikwijls aan een merkwaardig
toeval, soms zelfs aan vermakelijke ge
beurtenissen.
Onze rubberlucbtbanden, die voor onze
auto's en fietsen onontbeerlijk zijn gewor
den, zijn bedacht door John B. Dunlop,
een tandarts te Dublin, die zich in zijn
vrijen tijd met allerlei liefhebberijen be
zighield. In 1880 gaf hij zijn zoontje van
tien jaar een driewieler, een plomb ding,
zooals ze in dien tijd allemaal warCn. Het
had massief-gtimmi banden en het rijden
ermee op de slecht geplaveide straten was
alles 'behalve een genoegen. De jongen
beklaagde zich daarover bij zijn vader
en deze beloofde hem een paar banden,
die de beste van heel Dublin zouden zijn.
Om een ronden houten ring wikkelde hij
dunne reepen gummi tot een buis. Een
speen van de melkflesdh van een zijner
kinderen werd het ventiel. Van buiten om
wikkelde hij den gummiband met donker
grijs linnen, dat hij vastnaaide. De band
werd opgeblazen en bleek bruikbaar te
zijn. Zijn zoontje reed trotsch door de
straten van Dublin en verwekte overal op
zien. De vader nam er patent op en in
Mei 1889 reden al de eerste racefietsen
met luchtbanden. Tegenwoordig is de ban
denfabriek van Dunlop een der grootst»
ter wereld.
In 1861 ontdekte Pjilipp Reis te
Frankfort de telefoon. 15 jaar later werd
deze uitvinding echter pas tot een bruik
baar toestel ontwikkeld en wel door
iemand, die in het geheel niet technisch
onderlegd was- De doofstommenonderwij
zer Alexander Graham Bell te Boston
trouwde met een doofstom meisje en uit
liefde tot baar zocht hij naar een middel
om zich met haar te kunnen verstaan. Veef
succes had hij niet met deze pogingen,
maar hij raakte erdoor op de hoogte1 van
de uitvinding van Reis, die hij verbeterde,
In 1876 werd reeds de eerste telefoon
draad gelegd van Boston naar een op 50
K.M. afstand gelegen plaats. Het succes
was wonderbaarlijk en van toen af 'hield
niets de zegetocht van den telefoon meer
tegen. Mevrouw Bell kon echter evenmin
als vroeger booren!
Het uitvinden van kleedingstukken is
nooit bet terrein van den man geweest,
Ook de gesteven boorden zijn uitgeven
den door een vrouw, die de laatste eeuw
de mannen het leven ermee vergald beeft.
In 1826 woonde te Troy in den staat
New-York de eerzame schoenmaker
Montagu die altijd een schoon hemd
moest dragen. In dien tijd zaten hemd en
boord aan elkaar en wanneer er nu maar
het minste vlekje te bespeuren was op het
boord van zijn hemd, had zijin vrouw bet
genoegen, het beele hemd te wassehem,
De vrouw was echter niet al te zacht en
meegaand en op een goeden dag werd zij
zoo boos. dat zij het boord van het hemd
afrukte ei a'lean het boord waschte. Dat
Wat Juliette Roos nooit gebeurt
Pruikenwee De lange mono
loog Piet Brons flair.
Hij wou aan het tooneel.
(Vervolg.)
Mevr. Juliette Roos verschillend'
barer geestige creaties leven in onze herin
nering verbonden aan het Hofsfcadtoo-
neel, heeft natuurlijk óók pijnlijke too
neelherinneringen
„Ik had een rol bijna veertig malen ge
speeld en de 41ste keer spelen wij bet
stulc ergens in de provincie. Ik sta op het
tooneel en kan maar niet op mijn tekst
komen, die op dat moment luidde: „Nu
dus u is vader en soldaat." Ik loop een
paar keer heen en weer, zeg wat, maar
wat ik zeggen móét, komt niet. Er zat er
gens een lek in mijn denken.
Teeder kijk ik den souffleur aan en:
„Uw vader is soldaat' hoor ik duidelijk.
In mijn verbazing zeg ik hardop
„Wat zegt 'ie nou".
'h Daverend gelach in de zaal en ik
werd rood dóór mijn schmink heen.
„Wilt u een andere?"
„Jaren geleden sta ik op het tooneel
van de Frascatie-Schouwburg in Amtter-
dam, en op een avond komt een acteur
niet op. Ik hoor dat en zeg tegen een col
lega tugschen de coulissen: „dat begrijp ik
nu niet, zooiets kan mij nooit gebeuren,
want ik sta altijd veel'te vroeg klaar om
op te komen. Wij praten door, en daar
hoor ik: „Mevrouw Roos. Mevrouw
Roos, waar ben je nou, je moet'op. En
ik was te laat.'
was echter geen besparing van werk, want
ze moest het er toch weer aannaaien. De
slimme vrouw kwam toen op het idee, alle
boorden van de hemden van haar man af
te tornen, ze afzonderlijk te wasschen en
daarna eenvoudig met een knoop weer
aan het hemd te bevestigen. En zoo is het
altijd gebleven
De lithografie is uitgevonden door Alois
Senefelder (1771-1734), die voor zijn
ouders in de rechten moest studeeren. Hij
voelde er echter niets voor, ging aan het
tooneel en leidde een armoedig leven als
acteur en schrijver van toonee'stuikketni
Hij kon echter geen uitgever vinden voor
zijn werken en was niet in staat, zelf d
driikkosten te betalen. Toen kwam hij
op het idee, zelf zijn werk te vermenig
vuldigen. Hij begon met spiegelschrift op
koperen platen, maar moest dat opgeven
omdat hij geen geld had voor zoop groot
aantal van die platen. Tijden® zijn verblijf
te Miinchen kwam hij toen op het idee,
de gladde en buigzame platen uit de Soln-
hofer leisteengroeven voor zijn doel te ge
bruiken. Deze steCnen werden vroeger in
Beieren a]s tafelblad of voor vloerbeklee-
ding gebruikt. Ook hiermee had hij echter
geen succes. Toen kwam het toeval hem
echter te hulp. Op een goeden dag kwam
een waschmeisje de vuile wasch bij hem
afhalen en omdat hij geen papier bij' de
hand had, schreef hij Ket getal op een van
van zijn leiplaten met een mengsel van
zeep, was en roet. Later goot hij' een zure
oplossing over de plaat, om te zien, hoe
deze diaarop zou reageer en. Hij merkte
tot zijn verbazing op, dat de cijfers on
veranderd bleven staan, terwijl de ove
rige deelen van de plaat door het zuur
werden aangetast. Zoo had hij het etsen
in relief ontdekt (1796) en van die uit
vinding tot de lithografie was nog maar
één stap.
Ons lak is ontdekt tengevolge van een
brand, die in 1625 het huis van den Pa
rijschen drogist Francois Rousseau in d<
asch legde. De arme man, die in één nacht
tot den bedelstaf gebracht was, had ii
een !adenkast zijn geld bewaard en hoopte
tenminste het gesmolten metaal van de
munten uit de puinlioopen te redden. Met
zijn zoons ging hij op z0ek naar de laden-
kast, waarin onder de geldla een la met
hars, schellak en vermiljoen was geweest.
Deze stoffen waren natuurlijk ook i'.
brand gevlogen en bleken nu te zijin» samen
gesmolten tot een vaste rood© massa. De
munten waren daarin gevallen uit de door
gebrande bovenste la en met moeite
trachtte Rousseau ze uitden rooden klomp
los te maken. Daarbij maakte een van zijn
zoons hem opmerkzaam op den prachtigen
afdruk van een munt. Rousseau nam de
stukken lak mee en kwam ai gauw op
de gedachte, uit hars, schellak en vermil
joen een nieuwe stof te maken voor het
afdrukken van zegels- In de oudheid en
de middeleeuwen werden idie zegels van
brieven en oorkonden van was> gemaakt,
doch in Rousseau's tijd werden veel plak
zegels gebruikt, die in alle mogelijke vor
men gefabriceerd werden. Daarom be
Pierre My in vertelt:
„Hoewel Cr zich in mijn 15-jarigen too
neelloopbaan wel eens eenige betrekke
lijk pijnlijke incidenten hebben voorgc
daan, ben ik toch bang, dat deze momen
ten hoewei voor mij persoonlijk hee,
penibel voor buitenstaanders te weinig
„Haarstraubend" zijn, om daarvoor eenige
aandacht op te eischen. Zoo herinner ik
mij opeens, doordat ik geheel bij toeval
het uitheemsche woord „Haarstraubend"
gebruikte, een simpel tragi-komisch schrik-
moment. De handeling vond plaats op het
miniatuur-tooneel in 't Cabaret „La Gai
té' van 't theater Tuschinsky te Amster
dam, en speelde zich af tusschen mevr.
Mien van Kerckhoven-Kling en mij, haar
minnaar. In hemelsnaam, begrijpt u mij
niet verkeerd! In kwaliteit van partne;
was ik mevrouw's minnaar, slechts too-
neeispelenderwijze, natuurlijk. Nu ben ik
in mijn privéleven in het bezit van een
wel heel stichtelijk, maar, uit een schoon
heids-Hoek bekeken, niet bepaald flattant
noch verleidelijk kaal kruintje. Dit tekort
aan uiterlijk schoon, wordt dan ook zorg
vuldig door mij „gedekt" (in figuurlijken
zin zoowel als in daadwerkelijke) met
een zoogenaamd „toupet". Van Dale's
woordenboek geeft hiervoor in 'tHol-
landsch pruikje, krulponnie. Nu heb ik
langzamerhand zulk een routine gekregen
in het onzichtbaar camouflecren van m'n
onthaard schedeivlak, dat ik zelfs inge
wijden vooruit moet waarschuwen, bij
eventueel in het een of ander toonejstuk
voorkomende H aarstreek-manipulaties",
de uiterste voorzichtigheid in acht te ne
men. Dit nu 'had ik op de première van een
cabaret-één-acter, mevr. v. Kerckhoven
vergeten te zeggen, zoodat op n ©ogenblik
geknield liggend voor de door mij aan ge
De DO X, de reusachtige Dormer Walvlïegboot, welke Woensdag op doorreis van zijn tocht over den At-
lanfïschen Oceaan op Schellingwoude is neergestreken.
stond er toen minder behoefte aan lak en
werd er weinig aandacht geschonken aan
de kleine vierkante stangen lak, die Rous
seau met zijin zoons ijverig fabriceerde in
een klein huurhuisje. Het toeval kwam
hem echter voor ©en tweeden maal te hulp.
De hertogin van Longueville werd ziek en
de doktoren constateerden een vergift!
ging, die veroorzaakt was door het be
voehtigein van plak zegels met de lippen,
Daardoor kregen deze een slechten naam
en van dat oogenbiik af werden de gepa:
fumeerde lakstangen van Rousseau druk
gekocht. De vorstelijke hofhoudingen en
de adel gebruikten voortaan uitsluitend
lak en binnen, het jaar had Rousseau er
50.000 lires mee verdiend, meer dan de
waarde van zijn afgebrand huis.
Opname-Snapshot.
Middernacht.
Over de geheeie studio verspreid lig
gen, zitten en staan de chorus-girls en boys
moe van het werk, zich lavend aan ice
cream en andere heerlijkheden. In een
hoek zuigen Marie Dressier, Bessie
Love, Polly Moran, Gwen Lee en Nina
Martan koude dranken door een rietje
terwijl handige kapsters de coiffures in
orde brengen.
In de bak van het orkest speelt een
onvermoeibaar pianist een populair liedj»
dat Charles King, Jack Benny en George
K. Arthur zachtkens meeneuirieën, ter
wijl ze hun beenen op de maat laten
schommelen.
Electriciens zijn druk bezig met hun
toestellen, schroeven en peuteren en doen
hun uiterste best om de lampen-batterij
die straks met 10000 ampères in bedrijf
moet worden gesteld, zoo snel mogelijk
gereed te maken.
Kom, waar wachten we nu nog op
vraagt regisseur Riesner, verborgen ach
ter ©enige groote camera's. Denk erom,
dat we die Technicolor-toestellen maar
tot kwart voor één kunnen gebruiken, dan
zijn de zestien uur,, dat zij kunnen wer
ken zonder schoongemaakt te worden, om
Vreemde geluiden komen uit de luid-
beden vrouw, dezelve, geladen als zij
moest voorstellen te zijn met hevig liefdes-
begeeren daar plastisch uiting aan gaf,
door impulsief haar vijf elven-vingers mei
extatisch gebaar in mijn „ersatz" lokken te
dompelen. Het gruwelijk gevolg was, dat
er plots op mijn bol een hevige ka ar ver
schuiving plaats greep en tot mijn groo-te
ontsteltenis was ik van boven zoo goed als
gcscalpeerd en voelde van achteren in mijn
hals op eens een weelderigen polka-haar
dos ontstaan. Na van den eersten, schrik te
zijn bekomen, heb ik maar een uitvlucht
geïmproviseerd om even weg te kunnen
komen en mijn baarruïne ijlings te resfcau-
reeren. En hoewel deze kleine catastrophe
wel niet „m'n haren te berge deed rijzen'
integendeel zou ik zeggen blijft zij
voor mij toch eene even dwaze als pijn
lijke tooneel-herinnering".
Piet Bron:
„Of ik mij een pijnlijke situatie herin
ner? Meneer, als ik er nog aan denk,
wordt het mij zwart voor de aogftn....
Ik zat op een avond eenige jaren gele
den, in een kleedkamer, ergens in de
provincie. We hadden het, ik kleedde met
Jan van Ees samen, over het „staan" op
het tooneel. „Staan" wil zooveel zeggen
als manque de memoir® of in goed Hol-
landsch het niet-meer weten. We kwamen
tot de conclusie, dat dit wel tot de ergste
dingen van ons beroep behoort. „Het is
of je ineens in een onmetelijke vergetelheid
wegsuizelt.
Dat waren zoo ongeveer de woonden
van mijn dichterlijken vriend, Jan van Ees.
Ik ging er toch cenigszins tegen in. Ik
vond, dat hij nu wel een beetje overdreef.
'4 Is erg, dat geef ik toe, maar we loopen
nu al zóólang mee..,, tenslotte heb je toch
Blijf daarmee toch Biet loopen.
Akker's Kloosterbalsem zal Uw
pijn onmiddellijk tot bedaren
brengen, U snel behaaglijke ver
lichting kalmte en rust bezorgen.
„Geen goud
zoo goed"
den regisseur... een sein, een, motor zoemt
een oogenbiik hoorbaar, wordt dan om
geschakeld en gaat geruischloos loopen.
Muziek klinkt op.
Bessie Love schuift voor een rij meis
jes, zingt... een microfoon, door onzicht
bare handen geleid, gaat mee, als zij naar
links beweegt... een liedje, dansen, dialoog
dansen...
Zoo werd er gewerkt aam de Metro
I Goldwyn-film „Luchtkasteelen", die bet
leven van een reizend revuegezelschap in
beeld brengt. De resultaten van dien ar
beid zal men binnenkort ook in ons land
'kunnen aanschouwen.
sprekers. De ingenieurs doen eien paar
proeven. Roode lampen flikkeren aan en
uit. Dan groene. Men hoort een gefluister
de conversatie door de telefoon.
Klaar, Mr. Riesner! komt dan de
chef-mointeur vertellen. We hadden pech
met een paar doorgesmolten zekeringen.
De laatste scènes waren eigenlijk te lang.
Dan Loopt de zaak warm.
Vooruit dan... snel. Hoe staat het
met de camera's?
We wachten op een sein, roept de
chef-cameraman, die het oppertoezicht
heeft over zes groote Technicolor-came
ra's en het daarbij b©hoorend personeel.»
Sammy Lee, de instructeur der dans
ensembles, grijpt zijrn megaphoon.
Kom, kinderen. Nog twee minuten
om te poederen en te zorgen, dat alles is,
zooals het wezen moet. Bessie, moet je
nog even repeteereo, of gaat het zóó?
Neen, ik hoef niet te repeteeren,
roept Bessie 'haastig.,., ik weet het nu wel.
Eenige mannen in lange witte jassen,
een merkwaardige verzameling potjes en
kwasten met zich dragend, inspecteeren de
rijen der danseurs en danseuses. De ge
kleurde opnamen vereischen een zeers
ciale „make-up" en het felle rood, dat
zij op de wangen der meisjes en jongens
smeren, is voor het menschelijk oog verre
van mooi, zelfs een beetje belachelijk.
Even nog wat haastig heen en weer ge
loop... een slok water... een laatste trek
aan een cigaret. Kleedsters trekken nog
wat recht aan de costuums, musici stem
men een snaar, blazen een hoog nootje...
Deuren sluiten, commandeert Ries
ner.
De dikke deuren, niet die van een brand
kast, vallen toe. De koude lucht van
buiten is plotseling afgesloten. Het wordt
stiller. Dan klinkt een hevig gesis. De
machtige Klieg-lampen gaan branden. Ge-
knipper met oiogen. Een laatste blik van
flair.... daarmee kun je toch iedere situatie
wel redden". Jan van Ees was het piet
heelemaal met mij eens, vond, dat zelfs
de grootste flair je soms nog in den steek
kan laten. Ik hield echter vast aan mijn
flair, die mij als geroutineerd tooneelspe-
ler toch nooit zou verlaten.
We speelden dien avond „Het"Won
derkind", van Jan Feith. Het stuk was
in maanden niet gegaan. Ik stond met den
rol van den „Impressario", voofral in het
derde bedrijf een gebed zonder eind. Eer
ste en tweede bedrijf liepen als gesmeerd.
Dan pauze en daarna komt drie. D an komt
Jan van Ees in zijn waardigheid van jour
nalist mij interviewen. In twee groote
clubfeauteuils zitten we naast elkaar, 'n
sigaret opgestoken. Jan haalt zijn bLoc-note
te voorschijn en ik begin te ratelen over
al de wondermenschen, jvaarmcd© de
wereld neb afgereisd. Het schaakwonder
„De Paweloff", khiderballetten^ kinder
operettes, „het danswonder Suzanna de
Janos", den jongen viool-virtuoos Hans
Huber, enz. enz., alles natuurlijk met
alle mogelijke bijzonderheden, eindelooze
pagina's lang. Hel ging vlot... tot op de
lelft... Toen plotseling wist ik niet meer...
ik stond als een paal! In het hok zie ik
den souffleur blaadjes omslaan en zoe
ken... hij maakt een hopeLoos sissend ge
luid... de hersens en het voetlicht begonnen
te draaien... het buffet zakte door den
grond... de tafel zat tegen het plafond van
de zaal... In de flauwe schemer zie ik Jan
nog opstaan en een bovenhoek van het
tooneel nemen... een heele tijd niets... dan
jchijnt Jan vlak bij mij te staan, want ik
hoor zijn stem heel zacht, vlak bij mijn
oor...
Nou? Waar blijf je nou met je flair?"
Begrensde mogelijkheden van het
optimisme.
Sinds Coué ons den reusachtigen in
vloed der suggestie en autosuggestieheeft
bewezen, hebben ook leeken zich ver
trouwd gemaakt met bet feit, dat lichame
lijk lijden van onverschillig welken aard
ondier 'bepaalde omstandigheden groote ver
anderingen in den gemoedstoestand teweeg
kan brengen en omgekeerd. Dit is voor
namelijk het geval, wanneer men het ziek-
zijn meer gevoelt dan normaal het geval
is, vooral wanneer die gevoelens sterk zijn
en van elementairen aard, zooals angst,
opwinding of een onrustig geweten. Dan
wordt de ziekte in het (gemoed verwerkt op
een wijze, die oiok nawerking veroorzaakt
in haar gevolgen.
Het spreekt bijna vanzelf, dat iedereen
bewust of onbewust onder den invloed van
zekere suggestie komt. Vele van deze sug
gesties zullen geen merkbaren invloed
nalaten, doch enkele, die overeenkomen
met den aard der persoonlijkheid, nemen
steeds meer plaats in in hun uitwerking,
doch onder bepaalde gemoedsbewegingen
kan de persoon er in te groote mate door
worden aangedaan, zoodat het geheel©
zieleleven door die ééne suggestie wordt
beheerscht. Daardoor kunnen bepaalde ze
nuwcentra in hooge mate worden aange
daan, zoodat de oude denkbeelden zelfs
volledig gewijzigd kunnen worden.
Onder de nawerking van suggestie en
autosuggestie op het gemoedsleven heeft
men vooral het onbegrensde optimisme
den voorkeur gegeven met het oog op ge
nezingen. Coué's formule, die niets nieuws
was, doch zich op de sinds eeuwen opge
merkte feiten baseerde, is over de ge
heeie wereld toegepast bij de meest uit-
ecnlioopend© ziekteverschijnselen. Men
Carla de Raet, door het Hofstad-Too-
neel geëngageerd, schrijft ons:
„Het was in Februari 1923. Dien win
ter was ik weggeioop©n van de Tooneel-
school ik durf het te bekennen, want ik
ben in goed gezelschap en ik was aan
genomen bij Comoedia, waar ik alleen nog
maar het kamermeisje in Pygmalion ge
speeld had. Op een middag kreeg ik een
boodschap, dat Willy Haak ziek was en
of ik maar even bij mevrouw Ranucci wil
de komen. Ik ging er h&en met Hoppend
hart en kreeg een rol, d© k dieozelfjem
avond moest spelen in Haarlem. Maai* wat
voor een rol... E©n monoloog van 24
schriftblaadjes achter elkaar, die ik alleen
op den voorgrond van het leege tooneel
gehurkt moest afdraaien, in de gedaante
van het huisgodje Lare, die het stuk „Mal
lemolen" van den jongen Auto ine inleidde.
Geen moment om op adem te komen, geen
steun van partners. Alleen maar praten.
Enfin, toen ik 's avonds klaar zat op het
tooneel, kende ik de tekst. Drie slagen
op de gong, ik zeg nog gauw even de eer
ste woorden, het doek gaat op. Het ang
stige zwart van de zaal gaapt mij aan als
een zee van duisternis. Ik doe mijn mond
open en... weet niets meer. Honderd ge
dachten spoken door mijn hoofd, waar
van één overheerscht.»,. wegloopen?. Dan
hoor ik den souffleur, maar ik versta
geen woord. „Wat zeg je toch?" vraag ik.
.Ik ben de God Lare", antwoordde hij
hardop. „Ik ben het, die het huis bewaakt^
wanneer de menschen slapen, ga ik me
chanisch verdei- en dan gaat het vanzelf
en krijg ik langzamerhand mijn zelfbe
heer sching terug. Toen ik afkwam stond
Greet Lobo op me te wachten ze was
erg lief en ik heb verschrikkelijk gehuild.
Maar in het ochtendblad 'kreeg Willy,