GOESGHE COURANT
BIJVOEGSEL
Stadsnieuws,
fWinterteenen
Kloosterbalsem
VAN DE
VAN WOENSDAG 11 DEC. 1929.
Herbenoemd.
Bij de gehouden verkiezing vaneen
lid en een plaatsvervangend lid van
het Scheidsgerecht voor de Werklie
den dezer gemeente zijn herkozen de
heeren J. H. Nonnekes (lid) en M. B.
de Munck (plaatsvervangend lid). Bei
de personen hebben hun herbenoe
ming aangenomen.
Benoemd.
Bij de brandweer alhier zijn be
noemd tof onderhoofdman-brandlad-
der de heer J. Verhage, thans brand
gast daarbij; tot brandgast slangen
wagen II, de heer P. de Dreu; tot
brandwacht de heer C. Luijks en tot
brandgast bij de brandladder de heer
J. van de Velde.
Op de aanbeveling.
Aanbeveling ter benoeming vaneen
lid in de Commissie van Toezicht op
het Lager Onderwijs alhier, in de
plaats van den heer S. A. Leopold,
de heeren: 1. Mr. Ph. R. Hugenholtz;
2. Mr. H. C. J. Zaaijer.
Rijkspostspaarbank
Aan het postkantoor alhier zijn in
November op spaarbankboekjes inge
legd f 19.771,53, en terugbetaald
f25.874,80. Derhalve minder ingelegd
dan terugbetaald f6103,27. Het aantal
nieuw uitgegeven spaarbankboekjes
bedroeg 15.
Door tusschenkomst dezer kanto
ren werd ter Directie op staatsschuld
boekjes ingeschreven nominaal f1000,
en afgeschreven niets. Derhalve meer
in- dan afgeschreven f1000,
Oeconomische Spijsuitdeeling.
Blijkens het jaarverslag van de com
missi e tot Oeconomische Spijsuitdee
ling werden in 1928 de bedeelingen be
gonnen op den tweeden Kerstdag met
209 porties aan 74 gezinshoofden oi
alleen loopende personen, welk aantal
werd uitgebreid tot 229 porties aan 80
personen, waarmede werd voortge -
gaan tot en met 30 Maart.
In totaal zijn uitgereikt in de ge
wone bedeelingen: 10.200 porties war
me voedzame spijs tegenover 9718
porties in het vorige dienstjaar. Voor
de bedeelïngen zijn gebruikt: 200Q
K.G. erwten, 100 K.G. gort, 117 K.G.
rijst, 344 K.G. inlandsch spek, groen
ten en de noodige specerijen.
De rekening over 19281929 wijst
aan: een ontvangst van f2416,91; een
uitgaaf van f2223,581/2, en dus een
goed slot van f 193,32V2-
Hieruit blijkt dat de ontvangen gel
den voldoende zijn geweest de geza
menlijke kosten te kunnen bestrijden.
Veemarkt.
Ter markt van Dinsdag j.l. waren
aangevoerd: 2 vaarzen, 7 loopvarkens
en 110 biggen.
De Z. L. M.
(Vervolg van Maandag).
Algemeene beschouwingen houdend
over de wetsontwerpen betreffende de
nieuwe regeling van de pacht en de
regeling der pachtcommissies, betoogt
Mr. P. Dieleman verder, dat de pacht-
bureaux ook zouden kunnen optreden
voor de vergoeding van de verbete
ringen, door pachters aangebracht,
door uit te maken of aangegeven ver
beteringen ook inderdaad verbeterin
gen zijn. Spr. zegt vervolgens dat in
schade, ontstaan door buitengewone
omstandigheden, niet mag worden voor
zien door algemeene maatregelen, daar
men zich tegen buitengewone omstan
digheden als storm enz. kan verze
keren.
De heer Jac. Welleman houdt daar
op de navolgende rede:
Gedurende de vele jaren, waarin ik
aan het landbouwvereenigingsleven
deelneem, is het pachtvraagstuk al
meerdere malen aan de orde geweest.
Men kan wel zeggen, dat het zoeken
naar een oplossing van dit vraagstuk
voortdurend een plaats op ons werk
program heeft ingenomen. Meerdere
staatscommissies hebben dienaangaan
de hare meening kenbaar gemaakt,
meerdere malen zelfs zijn van regee-
ringswege pogingen aangewend om
verbetering in ons pachtstelsel aan
te brengen en hebben we concrete voor
stellen in dien zin vóór ons gehad.
Ook nu weer wordt een poging in die
richting gedaan door de indiening van
twee wetsontwerpen: „nieuwe regeling
van de pacht" en „regeling pachtcom
missies". Het heet nu, dat er ernstig
werk van zal worden gemaakt, en dus
is het logisch, dat belanghebbenden
zich over den inhoud dezer ontwer
pen uitspreken. De vereeniging „Het
Grondbezit" heeft haar oordeel reeds
in een request aan de Tweede Kamer
belichaamd. Zij raadt de Kamer aan,
om beide ontwerpen in hun geheel te
verwerpen, omdat zij een beperking
vormen van het vrije beschikkings
recht over den grond, die in privaten
eigendom wordt bezeten, een belem
mering vormen voor de contractsvrij
heid, processen zullen bevorderen,
geen sociale bescherming in den goe
den zin van het woord zullen opleve
ren, geen voordeel voor den bekwa
men pachter zullen geven, noch ten
voordeele van den eigen geërfden boer
zullen werken, kunstmatig zullen in
grijpen in de vrije pacht- en landprij-
zenmarkt en de misstanden bij het
pachtwezen, voorzoover zij aanwezig
zijn, niet zullen opheffen.
Het is geen kleinigheid, wat hier
wordt betoogd, en misschien gaan ve
len voor dergelijke argumentatie op
zijwellicht ook in de kringen van hen
voor wie deze nieuwe wettelijke maat
regelen speciaal in het leven zullen
worden geroepen, want het is toch een
feit, dat juist onze landbouwbevolking
in al hare geledingen a.h.w. vast ge
roest is in de historisch gegroeide
rechtsverhoudingen op het platteland.
Ik zelf ben voor het vernietigende
vonnis der genoemde vereeniging niet
op zij gegaan. Integendeel, dat is voor
mij aanleiding geweest om de beide
wetsontwerpen nog eens opnieuw ter
hand te nemen, want ik dacht, als die
vereeniging van grondbezitters zóó te
gen die ontwerpen apostelt, dan zit er
misschien nog meer goeds in, dan ik
oorspronkelijk heb gemeend. Boven
dien, zoo redeneerde ik verder, is de
wind gunstiger geworden. Tijdens de
oorlogsjaren is vaak diep ingegrepen
in het vrije beschikkingsrecht op den
grond, omdat het algemeen belang dat
vorderde. Het begrip grondeigendom
is niet meer zoo'n heilig huisje als
vroeger. Ik voor mij vind dat een ge
lukkig verschijnsel, want voor mij
staat vast, dat een landbouw-wetge-
ving, welke zich ten doel stelt om aan
de landbouwende bevolking een billijk
loon te verzekeren, dat haar voor haar
arbeid toekomt, moet breken met de
verouderde rechtsopvatting, die dien
aangaande nog heerscht, en doelbe
wust moet uitgaan van het beginsel,
dat de grond in de eerste plaats moet
worden dienstbaar gemaakt aan de
plattelandsbevolking zelf, die onder
zeer bescheiden voorwaarden dien
grond bearbeidt en bezaait, ten voor
deel mede van de geheele gemeen
schap.
Naar mijn meening moeten we uit
gaan van de stelling, dat de grond, de
bodem van een 1 and, een vaste bestem
ming heeft.
Hij moet dienen als productiemid
del en als standplaats voor woningen.
Nu is de grond slechts in beperkte
hoeveelheid aanwezig; de wijze, waar
op hij nu aan zijn bestemming beant
woordt, is dus van grooten invloed op
het wel en wee der samenleving.
Die genoemde feiten geven naar mijn
meening aan de overheid het recht om
toe te zien, of inderdaad de grond aan
zijn bestemming voldoet, zoo niet, dan
vloeit daaruit eveneens het recht der
overheid voort, om de maatregelen
te treffen, welke in het algemeen be
lang noodig kunnen worden geacht.
Want dit staat voor mij ten allen tijde
als een paal boven water, het parti
culier belang moet wijken voor het
algemeen belang.
Hef richtsnoer, dat hierbij toegepast
zal moeten worden kan geen ander
zijn, dan zoo'n hoog mogelijke opvoe
ring van het productievermogen van
den grond. In een land als het onze
met zijn steeds toenemende bevolking,
is dat zeker in hooge mate noodig.
Nu heb ik al meermalen betoogd,
dat de kans om dit te bereiken, naar
mijn meening het grootst is, als de
eigendom van den grond zal zijn ge
legd in handen van den gebruiker.
Welbegrepen eigenbelang zal hier te
gelijk het algemeen belang dienen.
Ik zou dat willen bevorderen door
bepaalde fiscale maatregelen te treffen;
a. een zwaardere belasting voor
grondeigenaars, die niet zelf hun grond
bebouwen. Vooral degenen, die niet
wonen in de plaats, waar hun gronden
liggen.
b. een speciale belasting op het in
komen uit verpachte gronden,
c. progressie in de grondbelasting
ter bevordering van verkaveling en
verkoop in kleinere bedrijven.
Dat zouden middelen zijn met het
voorop gestelde doel om het eigen
domsrecht van den grond te verplaat
sen naar den gebruiker.
Bij een vorige bespreking van dit
onderwerp is mij toegevoegd, dat pach
ters even intensief boeren als de eige
naars-gebruikers. In zijn algemeenheid
kan dit waar zijn, maar er komen
pachtjaren voor, als naar 't onzekere
einde loopt, dat dit niet het geval is.
En zeker mist de pachter bij 't wisse
len der tijden de macht om de ba
kens te verzetten. Laten wij maar eens
nagaan, waar vooral nu de landbouw
zich ombuigt naar den tuinbouw.
Men moet niet uitsluitend kijken op
de verpachting van hoeven of bedrij
ven, maar op de verpachting van los
land. De grond in handen van den ge
bruiker blijft voor mij een ideaal. In
dit stelsel zou men hypotheekboeren
kweekeiT, heeft men mij toegevoegd.
Daardoor wordt dus toegegeven, dat
de aangegeven maatregelen doel zou
den treffen. En als dan van staats
wege crediet zou worden verschaft, in
den zin van het beginsel, dat vast
gelegd is in de landarbeiderswet en
in de wet van 6 Mei 1921, dan zou ïk
zoo bang daar niet voor zijn. Ik stel
dat voorop, omdat voor mij vaststaat,
dat een landbouw-wetgeving, wel
ke zich ten doel stelt om aan de land
bouwende bevolking een billijk loon
te verzekeren, dat haar voor haar ar
beid toekomt, moet breken met de
verouderde rechtsopvatting, die dien
aangaande nog heerscht en doelbe
wust uitgaan van het beginsel, dat de
grond in de eerste plaats moet worden
dienstbaar gemaakt aan hen, die on
der zeer bescheiden levensvoorwaar
den, dien grond bezaaien en bearbei
den ten voordeele mede van de gan-
sche gemeenschap. Gaan we niet ge
leidelijk deze richting uit, dan is de
voorspelling gewettigd, dat straks meer
radicale elementen die taak zullen
overnemen en in sneller tempo op dit
doel zullen afgaan. Want ik herhaal,
wil men door wettige maatregelen
trachten de agrarische toestanden te
verbeteren, dan moet men met vas
ten koers op een bepaald doel afgaan,
en dat doel kan geen ander zijn, dan
aan de plattelandsbevolking meer
waarborgen te geven dan tot dusver,
dat haar werk op den grond, van den
morgen tot den avond, voor zich en
voor de gemeenschap, behoorlijk zal
worden beloond.
Ofschoon bij de fiscale maatrege
len, welke ik zoo even noemde, het
proces, dat ik op het oog heb, zich
snel zal volvoeren, zou dit toch nog
wel eenige jaren in beslag nemen. In
mijn gedachtengang zou dus tegelijk
aan het pachtstelsel moeten worden
gewerkt en ook hierbij zou het in de
zelfde richting moeten gaan, de eigen
dom van den grond trachten te verleg
gen in de handen van den gebruiker.
Hieruit blijkt al, dat de onderhavige
wetsontwerpen mij lang niet ver ge
noeg gaan.
Elke achterstalligheid zal zich hier
bij hoe langer hoe meer wreken, om
dat de eigendom van grond steeds
meer een monopolistisch karakter gaat
dragen. Wie zijn oor te luisteren legt,
weet, dat de plattelandsbevolking, dat
steeds meer gaat gevoelen. Daarom
komt op dit gebied de wetgeving steeds
meer achterop bij hetgeen zich in hef
volksbewustzijn gaat vastzetten. De
geschiedenis is daar om aan te toonen,
dat zulk een toestand leiden kan tof
groote conflicten. Naar mijn meening
is het moment om radicale wijzigingen
aan te brengen in ons pachtstelsel
reeds lang aangebroken.
In het kort komen mijn wenschen
hierop neer: De pachter moet, onder
verplichting, dat hij de waarde van hef
gepachte in stand heeft te houden,
verzekerd zijn van een volledig ge
bruiksrecht en van een vrije cultuur;
de verpachter moet niet alle risico
van het bedrijf zoo zonder meer op
den pachter kunnen leggen; de pach
ter moet in bepaalde gevallen recht
op vergoeding wegens door hem aan
gebrachte verbeteringen kunnen doen
gelden; de pachtsom moet redelijk
zijn; de termijn, waarover de pacht
loopt, moet vrij lang zijn en een zeker
continuatierecht moet daarbij gewaar
borgd wezen.
De beslissing van een en ander moet
liggen in handen van pachtcommissies.
Door de indiening van Se onderha
vige wetsontwerpen is een zeer be
scheiden stap in die richting gedaan,
maar zoo bescheiden, dat ik er in de
praktijk niet veel van verwacht.
Ons burgerlijk wetboek wordt wel
met eenige bepalingen verrijkt, maar
deze zullen aan den bestaanden toe
stand weinig veranderen, omdat zij
het hart van de kwestie niet raken en
dat zeker niet doen in dezen abnor-
malen tijd, waarin de evenwichtstoe
stand tusschen vraag en aanbod voor
landbouwbedrijven absoluut verbro
ken is, zoodat de pachtprijzen verre
gestegen zijn boven de grens, die een
loonend bedrijf voor den landbouw
toelaat. De publicaties van de ver
schillende boekhoudingsbureaux be
vestigen dat. Hier valt dus wel te
constateeren een sterke wanverhou
ding bij de verdeeling van het uit het
landbouwbedrijf voortvloeiende inko
men.
In deze wanverhouding ligt thans
de kern van het pachtvraagstuk in ons
land. Alle maatregels, die men onder
normale omstandigheden zou kunnen
treffen en die ik zooeven noemde,
zijn hierbij van ondergeschikt belang.
Wil men tot een afdoende oplossing
van het vraagstuk komen, dan zal men
maatregelen moeten treffen, die het
opdrijven der pachtprijzen boven nor
male grenzen tegen gaan. Dan zal men
wel voor moeilijkheden komen te
staan, maar deze zijn niet overkome
lijk en de tegenwoordige toestand
dwingt tot aanpassen.
Men moet terug naar normale pacht
prijzen, dat zijn dus prijzen die ge
baseerd zijn op de gebruikswaarde
van den grond. Bij een normale wer
king van vraag en aanbod is deze
steeds de grondslag geweest. Er moet
dus een grens bepaald worden, waar
boven de pacht niet gaan mag.
Ik kan hierbij niet in détails tre
den, maar het lijkt mij goed mogelijk
en even goed te verdedigen als toen
de wetgever in de crisisjaren de huis
huur aan bepaalde maxima bond, om
dat toen ook de eigendom van wonin-
U behoeft niet met winterteenen te blijven i
o :>pen. Maar U moet er wat tegen doen.
Ei U kunt er wat tegen doen. Akkers
1 K'oosterbalsem herstelt de cellen der
huid, verzacht onmiddellijk de pijn en i
voorkomt ernstiger ontstekingen. Akker's
„Geen goud
zoo goed"
gen een monopolistisch karakter droeg.
Ik concludeer, dat voor mij in de
indiening van deze voorstellen, al
leen dit voordeel ligt, dat van regee-
ringsvvege wordt erkend, dat de grond
eigendom niet meer een heilig huisje
is, waaraan niet mag worden getornd,
maar dat de grondeigendom in ons
land steeds meer een monopolistisch
karakter gaat dragen, waarbij de ge
meenschap recht van ingrijpen heeft.
Elke poging, welke van de zijde der
Tweede Kamer zal worden gedaan, om
de ontwerpen meer in die richting te
drijven, zal door mij worden toege
juicht.
De heer Koning, sprekend namens
de minderheid van het pachtbureau,
betoogt dat het bezits-recht veilig
moet zijn. Tornt men daaraan, dan
treft men zoowel den eigenaar als
den pachter, hoewel men den laatste
juist wil steunen. Als men aan het
eigendomsrecht komt dan zullen de
grondeigenaren overgaan tot verkoop
der gronden (hetgeen tot versnippe
ring leidt) of ze zullen overgaan tot
eigen gebruik, n.l. met behulp van
zet-boeren. De niet kapitaal-krachtige
landbouwer zal geen kans meer krij
gen om een behoorlijk bedrijf te ex-
ploiteeren. Door ingrijpen in het eigen
domsrecht wordt ook de kleine eigen
landbouwer benadeeld. Indien men
derden, en niet de eigenaar, de pacht
som laat vaststellen, zullen de pach
ten dalen, hetgeen tot gevolg zal heb
ben daling van de waarde van den
grond. De pachter en de grondprijzen
mogen thans te hoog zijn, het niveau
mag niet worden bepaald door perso
nen. Spr. betoogt verder dat daling
van de grondprijzen met 25% voor
den eigenaar een waarde-verminderïng
van zijn grond ad 50% beteekent. Da
ling der prijzen met 50% beteekent
zijn ondergang en geen staats-credie-
ten zullen hem kunnen helpen. De
eigenaar kan zich volgens het wets
ontwerp verzetten tegen kosten van de
verbeteringen, aangebracht door den
pachter. Practisch effect zal dit ver
zet echter niet hebben. De continua
tie zooals deze thans is voorgesteld,
zal tot onjuistheden leiden, daar de
rechtsprekende persoon alleen con
tinuatie mag verleenen aan het geheel.
Aan de pachtsom zal hij niets mo
gen veranderen. Bij dalende conjunc
tuur zou de pacht verlaagd dienen te
worden, bij stijgende verhoogd, doch
de Kantonrechter zal daartoe niet be
voegd zijn.
Het continuatie-recht geeft z.i. den
pachter dus niets. Spr. erkent dat de
tijd voor den pachter een slechte is,
en zegt voorts dat bij onredelijke op
zeggingen van de pacht schadevergoe
ding van den eigenaar aan den pach
ter gewenscht is. Deze vergoeding toch
is een vergoeding van schade, en deze
behoort in onze rechtspraak wel de
gelijk thuis. Spr. pleit dan voor een
verbod van publieke verpachtingen.
Deze verpachtingen zijn aanleidingen
tot het opdrijven der pachten en daar
om dienen ze te worden weggenomen.
Tenslotte zegt spr. te meenen dat de
heer Welleman niet op den goeden
weg is door te ijveren voor het bren
gen van het eigendom naar den ge
bruiker, daar dit de producten niet
zal verhoogen.
Ir. J. Siebenga licht het rapport
namens de meerderheid der pacht-
commissie toe. Nu de belangstelling
onzer politieke partijen voor het pacht
vraagstuk zoozeer is toegenomen, zegt
spr., vrees ik, dat een bevordering van
de eischen van de economische grond
slagen en van het algemeen belang
hoe langer hoe meer op den achter
grond zullen geraken, en meer en
meer het groepsbelang en daarmede
het politiek belang op den voorgrond
zal komen. Wij betreuren het daar
om dat de rqgeering de gelegenheid
niet heeft aangegrepen om de econo
mische beteekenis van de pacht voor
de g eheele samenleving naar voren te
brengen. Vooral ook daarom achten
wij zulks gewenscht, omdat over hef
vraagstuk beslissen zullen partijen uit
onze volksvertegenwoordiging, waar
van bij voorbaat verwacht kan wor
den, dat zij iedere gelegenheid, dus
ook deze, zullen aangrijpen om een
der grondslagen van de tegenwoordige
gemeenschap, het eigendomsrecht, af
breuk te doen.
Spr. zegt vervolgens, dat het pachf-
niveau te hoog is, en dat er goede
pachtverhoudingen zijn, zoowel als
slechte. Algemeene maatregelen te ne
men voor bepaalde afwijkingen, iets
typisch Nederlandsch, is echter niet
in orde. Hoeveel werkelijk slechte
pachf-omstandigheden zouden er in
ons land zijn, vraagt spr. Als men zich
dit ernstig voor oogen stelt, zal men
moeten erkennen, dat ons stelsel niet
zoo rot is als men het wel wil doen
voorkomen. Jammer dat onze regee
ring niet begonnen is dit tot zich te
laten doordringen! Zouden de pachf-
omstandigheden werkelijk slecht zijn,
dan zou men ieder voorjaar ware
volksverhuizingen van de eene boer
derij naar de andere kunnen waarne
men. Dit is niet het geval. Onze pacht
verhoudingen zijn niet zoo slecht, zegt
spr-, doch sommige pachters, vooral
die omstreeks 1928 als zoodanig voor
het eerst optraden, leven onder te
zware omstandigheden. Als men het
teveel aan pachten kon wegnemen
door het beschikbaar stellen van meer
grond, dan zou het euvel spoedig ver
holpen zijn. Dit kan echter niet, en
daarom, als men aan de pachtverhou
dingen- iets verbeteren wil, dan zal
men de uitwassen moeten bestrijden.
Niet echter in het pacht-stelsel, dat
historisch gegroeid is. Een der slechte
verhoudingen noemt spr. de hoogte
der pachten. Tegen dit euvel zal men
de hulp der pacht-bureaux moeten in
roepen en dan veel meer dan tot nu
toe gedaan is. Spr. weidt over het nuf
der pacht-bureaux uit en keert dan
terug tot de onderhavige wetsontwer
pen, die hij vruchten noemt van in
vloeden van buiten op de regeering.
De regeering heeft aan den leiband
van de politieke partijen geloopen, tij
dens de opstelling der ontwerpen.
De heer Siebenga komt dan tot het
gevaar van onredelijk opgedreven pach
ten. Dit gevaar mag men niet ontken
nen. De te hooge pacht van één boer
derij, zoo heeft de praktijk bewezen,
kan grooten invloed uitoefenen ineen
geheele streek. Zoo vraagt men in
Zeeland, in verband met de uitbrei
ding van den tuinbouw, zeer zeker te
hooge prijzen voor de landbouwbedrij
ven. Komend tot de schadevergoe
ding bij opzeggingen, zegt spr., dat
deze zeer moeilijk te bepalen zullen
zijn. Het zijn bovendien lapmiddelen,
en de slechte verhoudingen zullen er
de wereld niet door uitgeholpen wor
den. Spr. zegt dan dat het risico van
het bedrijf bij den pachter zelve moet
blijven. Hij eindigt zijn interessant be
toog met het verwijt aan de regeering
dat deze haar eigen standpunt t.o. van
de onderhavige materie niet bekend
heeft gemaakt.
De heer Koning vreest dat de poli
tiek een te groote rol zal spelen in de
samenstelling der pacht-bureaux. Men
zal er politieke mannetjes in zetten.
Hij bepleit vervolgens opnieuw een
verbod van publieke verpachtingen.
Ir. Siebenga merkt op, dat er in
derdaad misstanden voorkomen bij
deze verpachtingen als de verpachter
een stel gegadigden te samen brengt,
feesten met drank aanricht enz. Spr.
kan echter niet inzien dat het inschrij
ven voor pachten, met behulp van
gesloten briefjes, verkeerd zou zijn.
De heer Vogelvanger klaagt dat de
regeering bij de samenstelling der wets
ontwerpen geen rekening heeft gehou
den met de adviezen der landbouw-
vereenigingen.
De heer Welleman zegt, dat men
hem het theoretiseeren verweten heeft.
Hij beschouwt echter het gezegde over
den invloed der politieke partijen als-
zoodanig. We staan nu eenmaal voor
hef practische feit, dat de wet zal
moeten worden goedgekeurd door on
ze volksvertegenwoordiging die uit po
litieke partijen is samengesteld. Het is
trouwens verkeerd de politiek verant
woordelijk te stellen voor de onderha
vige wetsontwerpen. Als het particu
lier initiatief naar een nieuwe rege
ling daadwerkelijk had gestreefd, dan
had de regeering achterwege kunnen