DIPLOMATEN
N° 147.
Woensdag 11 December 1929
116 Jaargang.
Bij dit nummer be
hoort een bijvoegsel
Stadsnieuws.
De gemeentebegrooting
1930.
LINTVELT's BAZAR
^/ooi'ko /Tiert
ABONNEMENT
Prijs per kwartaal in Goes f2,—
buiten Goes f 2,
Afzonderlijke nummers 5 cent.
Verschijnt Maandag-, Woensdag
en Vrijdagavond.
GOESCHE i COURANT
UitgaveNaamlooze Vennootschap Goesche Courant |H|p|||||i en Kleeuwens Ross'Drukkers-en Uitgeversbedrijf
Telefoonnummer 17, na 17.30 No. 244
gevestigd te Goes.
ADVERTENTIËN
van 1—5 regel» fl,20, elke regel
meer 24 cent. Driemaal plaatsing
wordt 2 maal berekend. Dienst
aanbiedingen en aanvragen 15 et.
per regel. Advertentiën worden
aangenomen tof 12 uur voorm.
Zij, die zich met ingang van Ja
nuari a.s. op de Goesche Courant
abonneeren, ontvangen de tot dien
datum verschijnende nummers gratis.
Wat de finantieele commissie zegt.
De fin. commissie merkt naar aan
leiding van de gemeente-begrooting op:
De commissie heeft met voldoening
bemerkt, dat het College van B. en W.
wel gevolg heeft willen geven aan den
uitgesproken wensch om de begroeting
vergezeld te doen gaan van een toe
lichting, waarin het College zijn in
zicht omtrent de beteekenis der be
grooting kenbaar maakt.
De voornaamste stijgingen der uit
gaven zijn in hef overzicht duidelijk
aangegeven. Het totaal dezer stijging
bedraagt f 11.886,55
waarvan ten laste van
hoofdstuk VIII, onder
wijs, niet minder komt dan f 4269,431/2
blijft f 7617,111/2
De fin. commissie onderschrijft ge
heel wat door B. en W. wordt opge
merkt ten aanzien van de uitgaven
ten behoeve van onderwijs.
Niettemin blijkt uit de bovenstaan
de cijfers, dat ook de overige uitga
ven onzer gemeente zich nog steeds
in een stijgende lijn bewegen, een stij
ging, die, zooals B. en W. terecht op
merken, gebaseerd is op door den Raad
genomen besluiten. Deze besluiten
hangen wederom in hoofdzaak samen
met den groei onzer gemeente, zoodat
ten slotte de vraag rijst in hoeverre
de meerdere uitgaven op den duur
gelijken tred zullen houden met de
uitbreiding van het belastbaar inko
men en andere belasting-objecten, die
van den groei der gemeente het ge
volg is. Hierop komt de commissie
nader terug.
De aard van de stijging der uitga
ven is in het overzicht van B. en W.
reeds aangegeven en geeft aan de fin.
commissie geen aanleiding tot het ma
ken van opmerkingen of het stellen
van vragen.
Een onderwerp van groote betee
kenis en van principieelen aard is
door het College van B. en W. aan-
Hoek Koningstraat - Magdalenastraat.
SPECIAAL ADRES IN: GLAS.
PORSELEIN EN AARDEWERK.
30 FEUILLETON
DOOR E. PHILLIPS OPPENHEIM.
Geautoriseerde vertaling van
M. HELLEMA.
„Ik heb nooit iemand ontmoet, die
haar kende en daaraan twijfelde", ant
woordde Grant.
„Juist zoo", stemde zijn gastheer
toe. „Den hemel zij dank, dat ik niet
langer een jong man ben. Ik geloof,
dat ik de prinses onweerstaanbaar zou
vinden".
„Toen ik haar leerde kennen", ging
Grant nadenkend voort, „was zij een
eenvoudig Amerikaansch meisje, daf
op een boerderij woonde, drie uur per
dag paard reed, een beetje tennis
speelde en zich een beetje met de
huishouding bemoeide. Toen maakte
zij een seizoen te Washington mee.
Daar viel zij nog al op. Een tanfe in
de stad nam haar bij zich. Het was
ongeveer in dien tijd, dat Von Diss
geroerd, nu in het begeleidend over
zicht der begrooting voorgesteld wordt
om de werkverschaffing, zooals die
tot nu foe in Goes door de gemeente
wordt uitgevoerd, geheel te hervor
men.
De door het College van B. en W.
gehuldigde opvatting is in hoofdzaak
gebaseerd op het schrijven van Ged.
Staten van Zeeland van 10 Mei 1929
No. 10 en de aangehaalde Kon. Be
sluiten, waarbij de raadsbesluiten van
de gemeenten Harlingen en Aengwir-
den nietig werden verklaard.
Wat deze laatste Kon. Besluiten
betreft, zij er op gewezen, dat zij be
trekking hebben op steunverleening
aan werkloozen en niet op werkver
schaffing.
Ten aanzien van de aangehaalde
zinsnede uit den brief van tied. Staten
van Zeeland meent de fin. commissie
dat al moge deze zinsnede op zich
zelf een aanduiding zijn, dat Ged.
Staten leiding willen geven in een be
paalde richting, daaruit toch nog geens
zins de conclusie getrokken mag wor
den, dat dit college een vaststaande
principieele opvatting huldigt ten aan
zien van de toelaatbaarheid van be-
grootingsposten voor werkverschaf
fing. Ware zulks inderdaad het geval,
dan zou de gemeentebegrooting voor
1929 niet door het college van Ged.
Staten zijn goedgekeurd.
Uit het vorenstaande moge blijken,
dat naar de meening der fin. commis
sie het door den Goeschen raad ten
deze in te nemen standpunt niet be-
heerscht wordt door uitspraken van
hoogerhand en da f door den raad bin
nen het kader der bestaande wetge
ving, die besluiten genomen kunnen
worden, die hem met hef oog op de
plaatselijke omstandigheden en ver
houdingen het meest gewenscht voor
komen.
De armenwet schrijft voor, daf
steunverleening geschieden moet tot
een minimum, daf bepaald wordt door
de kosten yan noodzakelijk levens
onderhoud. Daaruit blijkt, dat de te
verleenen steun afhankelijk is van de
bijzondere individueele omstandighe
den van den behoeftige. Daarnaast
bepaalt de armenwet weliswaar, daf
ondersteuning zooveel mogelijk dient
gegeven te worden in den vorm van
loon voor arbeid, maar het indivi
dueele karakter der steunverleening
brengt mede, dat daarmede niet be
doeld kan zijn de werkverschaffing
zooals wij deze in de laatste jaren in
Goes hebben gekend. Uit de woorden
„zooveel mogelijk" blijkt ten over
vloede, dat voor de armbesturen geen
imperatief voorschrift bestaat om de
steunverleening in den vorm van werk-
schaffïng te doen geschieden.
De fin. commissie vermoedt, dat,
gezien deze bepalingen, de plaatse
lijke armbesturen slechts noodgedwon
gen (b.v. door een principieele uit
spraak van Ged. Staten) genegen zul
len zijn de werkverschaffing tot hun
taak te gaan rekenen, vooral omdat
zij zelf niet beschikken over de daar
voor noodige werkgelegenheid.
Indien dit vermoeden juist is, zal
zoolang Ged. Staten geen principieele
uitspraak over dit onderwerp hebben
zoo hartstochtelijk op haar verliefd
werd".
„Het was dwaas van haar, met hem
te trouwen", verklaarde Lord Yeovil.
„Zelfs nu nog, na al die jaren, valt
het een Duitsche of Oostenrïjksche
vrouw moeilijk zich te doen respec
teeren. In Berlijn vooral heeft de aris
tocratie, tenminste tot voor tien jaar,
een ellendigen tijd gehad".
„Er is nu een verandering gekomen",
herinnerde Grant hem.
„Zooals wij wel weten", stemde Lord
Yeovil toe. „Ik geloof, dat ze vooral
te danken is aan dien innemenden
jongeling, Prins Frederik. Een aller
aardigste jongen. Ik hoop alleen, dat
Lutrecht en de echtgenoot onzer dier
bare vriendin, Von Diss, en anderen
van dezelfde beginselen geen vat op
hem krijgen en hem bederven. Apro
pos, ik overtreed mijn regel om niet
over zaken te spreken op een pu
blieke plaats, en Arthur is hier niet
om mij er aan te herinneren. Waarom
ben jij toch geen Engelschman, Grant?
Je zoudt een prachtige secretaris voor
mij zijn geweest".
„Indien ik geen Amerikaan was, zou
ik liever Engelschman zijn geweest,
dan tot een ander volk te behooren,
gegeven, door hef voorstel van B. en
W. een zeer ongewensohte toestand
geschapen worden, omdat:
le. de gemeente alleen werk zal
verschaffen aan volwaardige en be
kwame arbeiders, zulks op rationeele
wijze, en voor zoover productieve
werkgelegenheid beschikbaar zal zijn,
waardoor
2e. alle overige volwaardige en
minder volwaardige werkloozen naar
de armbesturen zullen worden ver
wezen.
Daar het aantal der sub 1 genoem
de arbeiders tot een minimum beperkt
zal blijven, zal een groot aantal „be-
hoeftigen" zich met een geringe on
dersteuning tevreden moeten stellen
en bovendien geheel zonder werk blij
ven. Het is een gemeentelijk belang,
dat een zoodanige toestand achter
wege blijft. De door het college van
B. en W. voorgestelde gedragslijn,
waarvan algeheele afschaffing van niet-
productieve werkverschaffing het ge
volg zal zijn, is dan ook niet aan te
bevelen. Bovendien blijkt hieruit, dat
ook niet-productieve werkverschaffing
in hef belang der gemeente is, daf
dus de gemeente de kosten daarvan
niet geheel op de armbesturen mag
afschuiven.
Daarnaast schept het standpunt van
het college van B. en W. moeilijkhe
den van practïschen aard, die vrijwel
niet opgelost zullen kunnen worden.
Er zal onderscheid gemaakt moeten
worden tusschen een te werk gestelde,
die als volwaardig moet worden be
schouwd en een die minder volwaar
dig moet worden geacht; hoe zal deze
grens getrokken moeten worden?
Verder wordt het van beteekenis
of de te werk gestelde productieven
of ïmproductieven arbeid verricht. Als
hij productief werk verricht zal hij
op andere wijze betaald worden, dan
wanneer hij improductief werk ver
richt. In het laatste geval zal zijn loon
afhankelijk moeten zijn van den in-
dividueelen toestand van zijn gezin,
zoodat hij voor hetzelfde werk bedui
dend meer of minder zal kunnen ver
dienen dan een andere te werk ge
stelde, wiens individueele toestand an
ders is. Tot welke moeilijke compli
caties moet een dergelijke regeling
niet aanleiding geven?
Werkverschaffing en armenzorg zijn
niet twee geheel indentieke zaken, zij
zijn echter wel moeilijk van elkaar te
scheiden. Zoowel 'de gemeente als het
burgerlijk armbestuur hebben belang
bij een rationeel toegepaste werkver
schaffing, waaruit' volgt, dat de kos
ten daarvan niet uitsluitend op één
dezer beide lichamen moet worden
afgewenteld. Van de beide belangheb
benden is de gemeente hef aangewe
zen lichaam, dat met de organisatie
der werkverschaffing moet worden
belast, omdat de gemeente beschikt
over werkgelegenheid en zij bij de
uitvoering der werken het meeste be
lang heeft. Daarom was de tot dusver
in Goes bestaande toestand niet ver
keerd. Alleen zou men de vraag kun
nen stellen of de verdeeling der kos
ten wel rationeel was.
De fin. commissie heeft reeds eer
der de wenschelijkheid betoogd van
meneer", antwoordde Grant. „Maar nu
ben ik natuurlijk tevreden".
„Laten wij nu het gesprek staken",
merkte de gastheer op, toen het eer
ste gerecht werd opgediend. „Ik word
nu gulzig. Eetlust is toch maar iets
heerlijks".
„Gedurende dat betreurenswaardige
zwijgen van mijn vader", merkte Su
san op, terwijl zij zich van een der
schotels bediende, „zouden wij wel
een beetje kunnen praten, Grant. Je
schijnt in den laatsfen tijd niet veel
tijd voor mij over te hebben".
„Beste Lady Susan", klaagde hij,
„de aangenaamheden des levens sche
nen de laatste dagen geheel buiten
mijn bereik te liggen".
„Je doet altijd, alsof je het zoo
druk had", hoonde zij. „Wat voer je
toch uit?"
„Bridge-problemen oplossen, mijn
bemanning op de Grey Lady inspec-
teeren, geld verliezen, eten, drinken
en slapen. Het is een heel verrukke
lijk bestaan".
„Je schijnt een paar dingen te ver
geten", merkte zij op. „Daar is de
prinses bijvoorbeeld. Ik meende, daf
het nu wel het doel van je leven was
haar bezig te houden".
Zoo gauw hebt U
i kou gevat, lastig zijn
de gevolgen. Neem
steeds een paar
Wybert-tabletten.
een nauwkeurige berekening van de
kosten van werkverschaffing, meteen
zoodanige splitsing daarvan, dat kan
worden nagegaan welk gedeelte der
uitgaven als productief en welk ge
deelte als improductief moet worden
beschouwd. Dit laatste gedeelte zou
aangegeven hebben, welk bedrag als
feitelijke kosten der werkverschaffing
moet worden aangemerkt.
Nu deze gegevens ontbreken, kan
men zich moeilijk een oordeel vor
men over de vraag of de bijdrage van
het Burgerlijk Armbestuur aan de ge
meente in de kosten van werkver
schaffing aan redelijke eischen vol
doet.
Naar de meening van de fin. com
missie kan dit gecompliceerde vraag
stuk op de meest rationeele wijze
worden opgelost:
le. door de werkverschaffing ook
in de toekomst door de gemeente te
doen geschieden;
2e. door te bepalen welk gedeelte
der kosten als improductief moet wor
den beschouwd;
3e. door ten slotte een factor vast
te stellen die aangeeft welk gedeelte
dezer improductieve kosten voor re
kening van de gemeente en welk ge
deelte voor rekening van het Burger
lijk Armbestuur zal komen.
Aan deze oplossing geeft de fin.
commissie verre de voorkeur boven
de door B. en W. voorgestelde rege
ling. De ten aanzien van het werkloo-
zen-vraagstuk steeds door het Burger
lijk Armbestuur betoonde royale hou
ding geeft voldoenden waarborg, dat
ook dit College in deze richting zijn
medewerking zal willen verleenen.
In dezen gedachtengang zouden op
de gemeente-begrooting bepaalde be
dragen uitgetrokken moeten worden
als kosten van werkverschaffing en
als bijdrage daarin van het Burgerlijk
Armbestuur. Daardoor zou bovendien
bereikt kunnen worden, dat het Col
lege van Ged. Staten, wiens aandacht
door de in de laatste vergadering van
Prov. Staten gestelde vragen reeds
op dit onderwerp gevestigd is, princi
pieel zal kunnen beslissen of de voor
gestelde handelwijze juist wordt ge
acht.
Na deze uitvoerige uiteenzetting van
haar standpunt inzake werkverschaf
fing terugkeerende tot de eigenlijke
gemeente-begrooting, meent de fin.
commissie, hoezeer zij ook de toelich
ting van het college van B. en W.
waardeert, er op te moeten wijzen,
dat zij zich niet vereenigen kan mef
de eenigszins optimistische strekking,
welke daarin tot uiting komt-
In de eerste plaats verschilt zij van
meening met genoemd college, waar
dit spreekt van een geleidelijke daling
van de gemeentelijke inkomsfenbelas-
„Anderen hebben die taak met mij
gedeeld, antwoordde hij. „Vanavond
dineer ik met haar. Wij zullen waar
schijnlijk heel sentimenteel zijn. Ik zal
haar vragen, of zij volkomen gelukkig
is met den man, dien zij boven mij
heeft gekozen. Zij zal zuchten en er
zullen tranen in mijn oogen staan, ter
wijl ik den blik afwend. Dan zullen
wij scheiden met een paar gestamelde
afscheidswoorden. Ik mag haar hand
kussen en zij zal weggaan, haar neus
poederen, een flatteerende peignoir
aantrekken en luisteren naar de aan
komst van den trein. Ik voorzie een
sentimenteelen avond".
„Er is iets met je gebeurd", ver
klaarde Susan. „Je placht niet zoo
sentimenteel of zoo cynisch te zijn".
„Er is heel wat met mij gebeurd",
gaf hij toe. „Over drie dagen, Lady
Susan, als je mij zoo lang wilt ver
trouwen, zal ik je een heel interessant
verhaal vertellen".
„En ondertusschen", herinnerde zij
hem een beetje koel, „zullen er tranen
in je oogen staan, en je zult den blik
afwenden, denkende aan de vrouw,
die je hebt lief gehad".
„Dat alles moet gebeuren", veront
schuldigde hij zich.
ting. In de laatste jaren is geenszins
een daling, echter wel een stijging te
consfateeren, hetgeen moge blijken uit
de volgende cijfers:
Bedrag van den factor:
1923/24 1.2
1924/25 1.15
1925.26 1.05
1926/27 0.95
1927/28 0.95
1928/29 1.03
1929/30 1.09
Sinds 1927/28 is de factor gelei
delijk gestegen in plaats van gedaald,
en deze stijging is ook zeer begrijpe
lijk, als men de voortdurende stijging
van de uitgaven in aanmerking neemt.
De raming der nadeelige saldi volgens
de begrootingen der laatste jaren over
trof telkens die van het vorige jaar,
Dit blijkt wederom uit onderstaand
overzicht
Begrooting 1927 hooger
dan de begrooting 1926
ongeveer f 5000,
Begrooting 1928 hooger
dan de begrootïng 1927
ongeveer f 14000,
Begrooting 1929 hooger
dan de begrooting 1928
ongeveer f 8000,
Begrooting 1930 hooger
dan de Ijegrootïng 1929
ongeveer f 12000,—
totaal niet minder dan f 39000,—
of gemiddeld per jaar bijna f 10000,
Zooals reeds werd gezegd, zou deze
stijging geen bezwaar behoeven te zijn
indien zij gepaard zou zijn gegaan met
een evenredige uitbreiding van de be
lasting-objecten. Evenwel blijkt uit de
volgende cijfers, dat het voornaamste
belasting-object, het belastbaar inko
men in de laatste jaren vrijwel sta
tionair is gebleven:
1924/25
1925/26
1926/27
1927/28
1928/29
Totaal aangeslagen
inkomen
f4.892.668,—
f5.055.207,—
f5.008.608,—
f5.307.926,—
f5.060.546,-
Bij de beoordeeling van het voor
stel van B. en W. om een bedrag van
f 10.000,te putten uit de reserve
voor bijzondere doeleinden, teneinde
het nadeelig saldo om te zetten in een
voordeelig saldo, dient ter dege met
de hierboven door cijfers geconsta
teerde feiten rekening gehouden te
worden. De belastingverhooging der
laatste jaren en de regelmatige stij
ging van den factor der inkomstenbe
lasting zijn geen plotselinge abnormale
verschijnselen. Integendeel, zij zijn te
wijten aan de regelmatige stijging der
uitgaven, een stijging die ook voor
1930 aanhoudt
Houdt men met deze realiteit reke
ning, dan moet de consequentie, die
daaruit voortvloeit, zonder eeuigen
twijfel zijn: belastingverhooging. Hef
komt de fin. commissie dan ook voor,
dat B. en W. bij het vaststellen der
begrooting met den werkelijken toe
stand te weinig rekening hebben ge
houden.
„Met welk doel?" vroeg zij. „Waar
is de noodzakelijkheid? Kan je bij
voorbeeld iets bereiken, door met de
prinses te flirten? Of beschouw je hef
als een soort sentimenteelen roes
dien je wilt genieten, om fater je ge
voelens te ontleden? Omdat
Zij zweeg plotseling. Zij voelde, daf
zij in zekeren zin zich had verraden.
Haar vader wierp haar over de tafel
een blik foe. Grant redde den toe
stand.
„Je leest in mijn ziel als in een
boek, Lady Susan", erkende hij. „Daf
doe je altijd. Inderdaad heeft mijn
liefde voor psychologische onderzoe
kingen en ontledingen verhinderd, dat
ik Howard verliet met den hoogsten
graad, en ze zal mij ongetwijfeld ver
hinderen een volkomen succes te be
reiken in het leven. Ik ben vreeselijk
nieuwsgierig naar kleinigheden. Toch
bied ik geen verontschuldigingen fan.
De prinses heeft kouder harten dan
het mijne in vlam gezet".
„Indien ik zoo oud was als jij", ver
klaarde Lord Yeovil, zich bescheiden
bedienende van de omelet, „zou niets
ter wereld mij beletten verliefd te
worden op de prinses".
(Wordt vervolgd).