Backin' SAMOS PRIMA BIJVOEGSEL GOESCHE COURANT )9 FEUILLETON DE VROUW ZONDER HART ROElOf WlEBENE A Gn Kade 24 Goes JhiïSS HET BESTE ADRES DrOeH<er's Bakpoeder VAN DE VAN VRIJDAG 26 MAART 1926 Hoe gaat het U? „Als ze me dat vragen, moet ik glim lachen zei ons onlangs iemand. Ver- beeld je, dat ik daar eens op antwoordde. Hoe gaat het u? Wat zpu de vrager staan kijken!" Inderdaad. Er zijn beleefdheids vragen, waarop we aniwcjörden. Wanneer het ons lichamelijk welzijn betreft, zijn we gauw openhartig. „Schikt wol; een beetje beter; nu, eigen lijk maar zo|b-zoo". Alsof het lichamelijk welzijn het cenige van boteekenis ware! Maar over hetgeen verder het gemoed van dein ondervraagde be\ve:gt, houdt deze zijn mond. Het is het beste wat hij kan doen. Men kan toch een toevallig voor komenden kennis geen deelgenoot ma ken van iets, waarvan menzeli nauwelijks besef heeft. Weten we altijd zelf, hbe het ons gaat? Er zijn oogenblikkcin, dat we het juiste antwoord meenen te kunnen geven. Soms hebben we een klaar begrip over den toestand, waarin we verkeeren. We ge voelen, dat het den goeden kant 'met ons opgaat, of wel, we bemerken met on- stelten.s, dat we reddeloos zijn verloren. Doch dergelijke klaarheid beperkt zich tot de zoogenaamde groote momenten van ons leven. Zoolang er niets biz ouders ge schiedt en elke dag zijn geregelden gang gaat', bekommeren we ons nauwelijks over onzegesteldheid. Onbewust leven we voort, totdat een onverwachte gebeur tenis ons opschrikt. Wij plegen allen den schiu'levink te spelen tegenover het leven. Er behoort heel wat moed en geestkracht toe, zich zijn bestaan bewust te maken. Wij worden er liever niet aan herinnerd, dat het leven eens rekenschap van ons zal vragen. De gedachte, dat wij verantwoordelijk zijn voor elk uur en elke minuut, is ons verre van aangenaam. Het geweten is een lastig ding voor den mensdh, die toch al zooveel aan zijn hoofd heeft. Hoe het ons gaat? Hoe zou het ons gaan? Het l.efst verdiepen wij ons herin maar niet. Daarom zijn ons die gelegenhe den zoo welkom, waarbij wij deze vraag kunnen ontioopen. We kunnen gemakke lijk afgeven op instellingen, die louter ver strooiing ten doel hebben, maar onder de gegeven omstandigheden zijn ze noodzake lijk. Het leven is, als we het lot op den bo dem willen doorproeven, bitter en zwaar; men moet een held zijn, om het recht in 't gezicht te durven zien. Vandaar, dat wij zoo vaak voor de verleiding bezwijken, het leven te ontvluchten naar het rijk der verbeelding. Een mooi boek, een spelletje kaart en dande bioskoop! Laten we er geen kwaad van spreken. Het is werkelijk verleidelijk, er eens „heelemaal uit" te zijn. Hoe geraffineerd zijn de ondernemers, die op deze verlei- een belegen, zuivere wijn in luxe rietverpakking voor f-1,10. Firma J. A. L. G. WITTE Wijnhandel Goes Oorspronkelijke Hollamdsche detective roman door R. J. BRANDENBURG HOOFDSTUK IX. De clowns. Wij haastten ons naar buiten, tusschen de rijen menschen door, die immer staan le wachten bij het uitgaan van een circus, en die door gehelmde poli tic-agenten op een afstand werden gehouden. Het leek mij koud toe en ik sloeg den avondmantel dichter om mij heen; even tjes rilde ik, de o-vergang uit het circus, waar een broeiend-warme atmosfeer hing in de buitenlucht was dan ook wel wat groot. De sterren fonkelden aan den grijzen hemel, de maan kwam van achter een wolk te voorschijn en overgoot den rand met haar zilveren schijnsel. Het was in eens heel stil om ons heen; de muziek van de circus-kapel klonk al van uit de verte. Arthur sloeg een zijstraat in, waarvan aan den eenen kant de gevels der huizen door het maanlicht werden beschenen, terwijl die aan de andere zijde in de schaduw waren gehuld. „Hoe vindt je haar?" vroeg ik. „Interessant, maar canaille", antwoord ding speculeerea. Wie zoo'n sprookjes paleis van Tuschinsky b'nnewtreedt, voelt de wereld rondom zich wijken; de werke lijkheid is verdwenen en vervangen door een droom. Ook de sterkste geest kan zich niet oint'rekken aan den betooverenden in vloed van zulk een omgeving. Alle verhoudingenrf kleuren en lijnen zijn anders dan ginds in de wereld; schimach tig is het veranderlijk licht, onwezenlijk het snelle tempo van gebaar en gelaats- wisseling, onmogelijk de gebeurtenissen, die zich afspelen op het doek. Hier heer- schen andere wetten; ook de menschen, die hier bijeenzijn, behooren niet tot de werkelijkheid. Van dat andere daarginds weten ze niet meer; ze hebben geen tijd tot denken; het schouwspel vraagt on afgebroken hu;n aandacht; de vreemde, tooverachtige sfeer doordringt hen en ver jaagt de gewone ziel met haar tobberijen en plichten. Hier is het rijk der volstrekte verstrooiing. Maar als tusschen de bedrijven door even het licht opgaat, ontdekken we, dat wc naast een kennis zijn komen zit ten. In jaren hebben we elkaar niet g< sproken. En wederzijds klinkt bet; „Hoe gaat bet u?" Is 't niet begrijpelijk, dat we van weers kanten ons met een uiitvluchlit van deze vraag afmaken? Wat moet die stem uit de werkelijkheid ons Je ongelegener tijd terugroepen uit den droom der verge telheid Of wel, we zijn er tusschen uit ge trokken, op reis. Ginds, in het vreemde land tusschen onbekende gezichten verrassende dingen is 't ons gelukt, dien lastigen vijand te ontloopen, die het on afgebroken toelegt op onzen ondergang. Niets herinnert ons aan zijn bestaan. Wij kennen ons zelf niet meer; het is een verademing, dat we ons zelf kwijt zijn en niet langer ter verantwoording worden geroepen door deal' inwendigen rechter. Totdat ook hier eensklaps, uit den mond van' een landgenoot, dien wij on verwachts ontmoeten, wederom die vraag ons in 't oor schalt: „Hos gaat het u?' Hoe zou het ons gaan? Ja, wèl heeft men reden, te glimlachen over deze vraag. Verondersteld, dat wij haar eens ernstig opnamen en zeiden: „Dat zal ik je nu eens vertellen"! Welk een ontzetting zou zich misschien van den vrager meester maken. Want onder het vriendelijk masker, achter de argelooze oogen cn de lucht hartig babbelende lippen verbergen zich niet zelden levensgeheimen, zoo triest cn zooi schrijnend, dat het wreedaardig zou zijn, cr iemands dag mee te bederven. Soms gebeurt het, in die ze'dzame oogen- blikken, die we heel ons leven onthou den, dat een te sterk gespannen gemoed zich voor ons ontlast. En, als wc deel genoot zijn gemaakt van hetgeen wij niet hadden durven vermoeden, stamelen wij, alsof wij een verontschuldiging noodig hadden: „Arme kerel, hoe had ik dit ooit kunnen denken!" „Hoe gaat het u?" Klakkeloos uitgesproken vraag, het is goied, dat we u niet voor ernst opnemen! „DE MEDEMINNAARS". De drogisterij „De Blauwe Lamp" is in oen buitenwijk van de stad geves tigd. Zij is beroemd om haar degelijkheid Vraagt men in „De Blauwe Lamp" om een pijn-verdoovend pilletje, dan krijgt man geen bruidsuiker. Zij is een echte goede, ouderwetsche drogisterij, waar de poeders nog achter de Arthur. „Precies mijn meening". „Een gevaarlijke schoonheid. „Waar zou zij dat collier vandaan heb ben?" i „Het zou mij niets hebben verwonderd, als zij met jouw paarlensnoer was ver schenen". „Dat zou zij toch zeker niet gedurfd hebben." „Het is maar bij wijze van spreken". „Bedoel je, dat zij er meer van weet?" „Wie zal 't zeggen. Weer sloegen wij een andere straat in, Arthur scheen, ofschoon hij zich op de kaart georiënteerd had, zoo zeker van den weg, als had hij dezen reeds tal van kee- ren geloopen. Maar kaartlezen had hij in den oorlog uitstekend geleerd. De maan hadden wij nu in den rug en op het grijze plaveisel vielen voor ons uit onze misvormde schaduwen. „Wanneer de begint de maskerade?" fluisterde ik. „Nog even geduld." Wij liepen nog eenjge minuien door. „Hier is het huis, no. 87. Wij zullen even hier den hoek om loopsn; dan kan ik tmij in de schaduw vork leed cn." „Wil ik nu je overjas nemen?" „Alsjeblieft!" Ik nam de jas over mijn arm, nadat Arthur uit een der ruime zakken een geruiten pet te voorschijn had gehaald. Hij zette dien op en trok de klep over zijn oogen; dan zette hij den kraag van zijn colbertje op, terwijl ik mij meester gemaakt had van zijn stroohoed. Arthur voor HEERENKLEEDING NAAR MAAT de toonbank dichtgevouwen worden en waar de pillen nog door den baas eigen handig worden gedraaid. De winkel is op den hoek van een volksstraat, waar s avonds ontelbare kinderen zich staan te vergapen aan de flesschen met drop; en siropen in de uitstalkast van „De Blauwe Lamp". Jaapie Schoensteiin was de nacht-be diende van de afdeeling „Apotheek" in „De Blauwe Lamp" en bij was de vriend van zijn klanten. Zoo gaat het in volks buurten, waar de pharmacie nog niet ge vernist is. Daar is de apotheker of dro- g'st nog de raadgever en helper, een be kwame en hulpvaardige leider en bescher mer, wiens woorden gewaardeerd wonden wiens wijsheid aangebeden wordt en wiens medicijnen dikwijls ongeproefd, worden geslikt. Daarom was Jaapie's gebogen figuur in den omtrek van de apotheek goed be kend en. zijn wijsheid en goede raad wer den gaarne door de bewoners van de buurt getoetst. Jaapie woonde ten huize van juffrouw Raddel, twee straten verder. Juffrow Raddel had een dochter; Roosje ge naamd De fraaie inleiding is vergeefs ge weest! U moet het reeds begrepen heb benJaapce was verliefd op Roos je. Zij gaf kleur aan al zijn gedachten. Maar Jaapie was zwak en zijn hoop werd nooit verwezenlijkt doordat hij te bang was om de knoop door te hakken. Ach ter de toonbank was hij een goddelijk wezen, kalm bewust van bijzondere ge leerdheid en waarde; buiten was hij een weeke, bange, menschen-schuwe slakker met sleclitpassende kleeren, die een geur nalet en van iodoform en valeriaan. De doorn in het oog van Jaapie (dit is beeldspraak!) was zekere Tom Bunk. Meneer Bunk streefde ook naar Roos jes gunst. Maar hij was geen buitenbeentje zooals Jaapie. Hij ging recht op zijn doel af. Tegelijkertijd was hij een vriend en een klant van Jaap en dikwijls wipte hij even naar binnen in „De Blauwe Lamp", waar hij een pleister liet leggen om een gekneusden arm. ^Dergelijke be- op een hoofdwond of een sneTverband zoeken aan „De Blauwe Lamp" waren meestal 'het slot van Bunk's „uitgaans avond". Op zekeren middag wandelde Bunk op zijn zekere, kalme marnier den winkel in en nam plaats op een stoel. Zijn gezicht leek vriendelijk. „Jaapie", zei hij, toen zijn vriend een vijzel had gehaald en zich onder het stam pen van een knolwortel gereed maakte tot luisteren. „Ik moet poeiers hebben, jongen". Jaapie zocht naar de gebruikelijke ken- toekenen van een vechtpartij, maar zag er geen. „Trek je jas uit commandeerde hij daarop. „Ik vermoed, dat ze je een paar ribben gekneusd hebben, niet? 't Wordt tijd, dat je eens een ander soort sport vrienden gaat zoeken!" Bunk glimlachte. „Zij niet!" antwoordde hij. „Geen sportvriendenMaar je hebt de ziekte niet temin op de goede plaats ontdekt! Oinder mijn jasvlak bij de ribbendaar stak de handen diep in de zakken van zijn broek, zette een hoogen rug, trok dan zijn hoofd in de schouders, liep met door gezakte knieën, en niemand zou in dat verloopen type lord Comway herkend hebben. ,,'t Is prachtig", fluisterde ik. „Het is maar beter, dat je hier in de straat blijft wachten; als alles veilig is, zal ik je wel fluiten; do, re, mi, fa, sol. Ben je niet bang?" „Heelemaal niet", antwoordde ik fier; „ik zou mij schamen als dat het geval was." „Voor mij behoef je niet ongerust te zijn; ikheb voor alle zekerheid mijn browning meegenomen." Het sloeg elf uur. „Ik moet nu gaan, boud je maar taai, Ann." Een stevige shake-hands en daar tond ik. i Nadat ik een poosje had staan wach ten tot ik het geluid van Arthurs zich verwijderende voetstappen niet meer hoor de, begon ik een- beetje heen en weer te loopem. Een heer kwam van den tegenoverge- sbelden kant, keek mij scherp aan, toen hij tmij passeerde; ik voelde, dat hij nog eens om keek. Als Arthur nu maar wat zag. Verbeeldt je, dat de schoone Miillly en haar bege leider langs een anderen weg naar huis gingen! Als zij eens hier langs kwamenI Het angstzweet brak mij even uit. Dat zou wel een buitengewone pech zijn. Maar dat zie je altijd. Weer hoorde ik voet stappen. Wat een drukke straat was dat zit hetZeg, Jaapie, wil ik je een geheim vertellen? Luister dan! Roosje en ik loopen vanavond weg van huis om te gaan trouwen. Jaap zijn linker-voor vinger had zich gekromd om den rand van den vijzel. Hij keek zijn vriend aan met oogen vol verbijstering. Burnk vertelde verder. „Dat is te zeggen, Jaapie als Roosje woord houdt en op tijd isWij hebben den aftocht al sedert twee weken voor bereid, maar Roosje is zóó, vandaag zegt ze ik wil en morgen zegt ze nee. Toch heeft ze nu al twee dagen volgehouden, dat ze vanavond meegaat en je loopt dus kans, dat zij het doet. Maar er kan nog zooveel gebeuren', zie je. Ik heb nog vijf volle uren den tijd, éér het zoover is. Zij ka,n nog duizend keer van idee veranderen!" „Je zei dat je poeders noodig had merkte Jaapie geschokt op. Bunk schoof een beetje heen en weer op zijn stoel. Hij pakte een paar vellen schuurpapier op en rolde die in vezels. „Ik zou voor geen miüioeo willen.dat die ontsnapping vanavond misliep", ver telde hij eindelijk. Ik heb in Haarlem een klein huisje gereed met bloemen op tafel en ketel water klaar om te koken. En ik heb een afspraak met een koetsier uit de buurt, die om half tien voor ons klaar zal staan, 't Gaat er nu van komen en als Roosje hij haar besluit blijft, dan Bunk zweeg en Jaapie informeerde: ,,'t Is mij nog steeds niet duidelijk waar voor je bij dergelijke plannen nu eigen lijk poeders moet hebben?" „De ouwe Riddel heeft niet erg met me op", vervolgde Burnt, klaarblijkelijk moeite doend om zoolang mogelijk het gesprek van de poeders af te wenden. „Af een week lang heeft hij Roosje verboden met mij te spreken. Als hij niet meteen een commensaal kwijt zou raken, zou hij mij allang de deur uitgegooid hebben. Ik verdien veertig gulden per week en Roosje zal er nooit spijt van hebben, dat zij met Tom Bunk getrouwd is!" „Je neemt me niet kwalijk Tom", zei Jaapie nu. „Ik moet nog een drankje klaarmaken, dat spoedig gehaald wordt Tot volgenden keer hè „Zeg", kwam Bunk, plotseling opkij kend. „Zeg Jaapiebestaan d r nu niet een soort poeiers-of-zoo waarmee je een meisje verliefd kan maken op je zelf?" i Jaapie dacht even na. De lip onder zijn neus krulde van puur vermaak, maar eer hij antwoorden kon sprak Bunk nog: „Jan Lanser vertelde mij dat hij eens een paar van die poeiers gehad heeft van een apotheker in Amsterdam. Hij deed ze in een glaasje melk en dat meisje is zóó gek op hem geworden, dat ze drie weken later getrouwd waren!" Sterk en eenvoudig was Tom Bunk. Een betere gelaatsikenner dan Jaapie zou echter hebben kunnen zien, dat zijn ruw uiterlijk een fijner wezen verborg. Als een goed generaal was hij bezig het ter rein van den vijand te verkennen en te ondermijnen, zich beschermend tegen el- ken vorm van mislukking. „Ik dacht zoo", verbelde hij Jaap. „Dat als ik nu zoon poeder had om aan Roosje te geven als wij vanmiddag aan tafel zit ten, zij daardoor wel haar woord zou houden". „Wanneer moet deze onzin van weg- loopen plaats hebben?" vroeg Jaap. „Negen uur vanavond antwoordde Tom. „Om zeven uur eten wij. Om acht uur gaat Roosje met hoofdpijn naar bed. Om negen uur laat de oude Parker mij door zijn achtertuin binnen in den tuin hier toch! Ik hoorde het gerinkel van een sabel. Een tweetal officieren ging voor bij; de kleinste groette mij. Ik verwaardig de hem met geen blik. Hemel, als hij mij maar niet aansprak; ik zou mij dood ge- neeren! Gelukkig er gebeurde niets. Arthur zou nu toch wel haast zijn sig naal kunnen geven. Ik liep hier nu al een heelen tijd. Maar die Miliy had natuurlijk een zee van tijd noodig om zich te verklee- den. Misschien gingen zij nog wel wat ge bruiken in de circus-bar! Neen, dat zou haar cavelier wel niet naar den zin zijn, in gezelschap van clowns en kunstenma kers. Bovendien wisten zij beiden, dat Ar thur in het circus was geweest; hij zou immers later navraag hebben kunnen doen naar den begeleider van Milly! Zij zou- deai zich wel afzijdig houden, om rich te midden van haar ondergeschikten te ver toornen met haar page. Of misschien wel, Carmen! Zij zou alle andere aanbidders, die zij natuurlijk in massa had, jaloersch willen maken. Het was ook best mogelijk, dat zij nu samen nog in een of ainder café wat ge bruikten. Zouden zij bij een strijkje zitten? En Arthur en ik, wij liepen hier maar wat rond te dazen. Maar zij zouden zeker thuis wel wat gebruiken. No. 87! In vlammende cij fers zag ik het huisnummer voor mij. Milly zou wel moe zijn en naar haar ka mer verlangen. Natuurlijk was er een divan of een canapé om op te liggen. En dan haar ridder aan haar voeten ge knield. Wat duurde dat eeuwig lang. Ik was Niet meer dan 11.35 kost 'n ouderwetsche Tulband («bakken mil een voar direct gebruik gereed Glstpoeder. Back in vervangt de gist. Met Backin rijst het deeg onder het bakken. 500 gram oloera 250 gram krenten 50 gram eucade 100 gram rozijnen 250 gr. boter /"0.70, margar. 200 gram suiker. 3 ot meer eieren 1 kop melkv.v-r 2 theelepels fijne kaneel 0.03 I pakje Dr. Oetker's Backin 0.07V, r 1.35 BereidingMen roere de boter tot room, voege suiker, eierdooiers, meel, hetwelk men met Backin vermenge. toe en daarbij de melk. Ten laatste krenten, rozijnen, sucade, kaneel en het stijfgeklopte eiwit. Men bakke dit deeg in een ingevetten tulbandvorm, in een warmen oven, gedurende ca. l'/3 uur. Vraagt gratis reccptenlpoekje bij de Eenige Importeurs, E. Ostermann Co., A'dam. f 0.16 0.20 0.12'/, 0.12 0.30 0.12 0.18 0.04 van Ri4del. Ik ga onder haar raam staan en help haar van het holcon op den grond te springen, 't Is allemaal doodeenvoudig als Roosje maar precies doet wat ik haar gezegd heb. Zou je mij zoo'n poeier kunnen leveren, Jaapce?" Jaap wreef bedachtzaam zijn neus. „Tom", sprak hij. „Het is een soort artikel, dat door pharmaocuten slechts met de grootste zorg verhandeld mag wor den. Eigenlijk moet je er een dokters recept voor hebben, maar ik zal voor dezen keer ook omdat je een goed vriend van me bent probeeren je zonder zoo'n recept te helpen. Ik zal zoo'n poe der voor je maken en je zult eens zien hoe Roosje over je zal gaan denken!" Jaapie dook achter zijn toonbank. In gebogen houding maalde hij twee oplosbare tabletten fijn, welke elk een zeker per centage morfine bevatten. Daar mengde hij voorts wat melksuiker door en vouw de het poeder daarop in een mooi wit papiertje. Ingenomen door een volwas sene, zou deze poeder verscheidene uren zwaren slaap verwekken. Hij gaf de poe der aan Tom en vertelde hem, dat hij haar moest toedienen in vloeistof. Bunk bedankte hem hartelijk. De bedoeling van Jaap's handelwijze wordt ons duidelijk als wij hem gadeslaan bij zijn voortgezette werkzaamheden. Hij zond een boodschap naar de vader van Roosje en vertelde dien de plannen van Tom Bunk. Meneer Riddel was een ste vige, sterke man-van-de-daad. „Zeer vereerd", zei hij kortweg tot Jaap. „De leeldjke verleider! Mijn eigen kamer is vlak boven die van Roosje. Ik zal daar ha tafel heengaan, mijn geweer laden en afwachten. Als hij een voet in mijn tuin durft zetten gaat-ie per ambu lance-auto of begrafenis-rijtuig er weer uit!" Jaapie gevoelde zich nu veilig. Roosje zou een paar uur achtereen in zwaren slaap verzonken zijn. Haar vader zou met zijn geladen geweer achter het ven- al verschillende malen omgekeerd en nog eens weer ofmgekeerd en kep maar op dat trottoir te drentelen. Zou ik mijn hoofd nu om den hoek durven steken? Misschien zag ik dan wel wat. Maar als zij er dan niet aankwa men? De maan zou net in mijn gezicht schijnen. En dan zouden zij zeker argwaian krijgen en Arthur zou verschrikkelijk boos op. mij zijn. Och, dat zou gauw genoeg weer over gaan, maar misschien zou ik hem dan nooit meer mogen helpen. Ik luisterde echter met gespannen aandacht. Niets hoorde ik; geen voetstap. Wat zou Arthur nu doen; zou hij zoo maar stil staan? Als zij hem nu eens meelokten, als zij voorbij hun huis liepen, en dan verder naar een eenzaam park. Arthur had zijn revolver wel bij zich', maar zij waren toch met hiun tweeën en zouden hem dus zeker de baas worden. Als Ar thur eens vermoord werd. Ik dacht aan baron Lucius en zag zijn levenloos li chaam liggen vooraan in den eindeloozen zandweg. De onbekende misdadiger deins de er niet voor terug een medemensch uit den weg te ruimen. Het huilen stond mij nader dan het lachen. Als Arthur er niet meer zou zijnik moest mij zelf dwin gen om aan iets anders te denken, an ders zou ik zeker in tranen zijn uitge broken. Hoe lang zou Arthur nu wachten?! Wij konden hier toch niet den geheelen nacht staan schilderen. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1926 | | pagina bijlage 1