Backin'
SAMOS PRIMA
BIJVOEGSEL
GOESCHE COURANT
)9 FEUILLETON
DE VROUW ZONDER HART
ROElOf WlEBENE A
Gn Kade 24 Goes JhiïSS
HET BESTE ADRES
DrOeH<er's
Bakpoeder
VAN DE
VAN VRIJDAG 26 MAART 1926
Hoe gaat het U?
„Als ze me dat vragen, moet ik glim
lachen zei ons onlangs iemand. Ver-
beeld je, dat ik daar eens op antwoordde.
Hoe gaat het u? Wat zpu de vrager
staan kijken!"
Inderdaad.
Er zijn beleefdheids vragen, waarop we
aniwcjörden. Wanneer het ons lichamelijk
welzijn betreft, zijn we gauw openhartig.
„Schikt wol; een beetje beter; nu, eigen
lijk maar zo|b-zoo". Alsof het lichamelijk
welzijn het cenige van boteekenis ware!
Maar over hetgeen verder het gemoed
van dein ondervraagde be\ve:gt, houdt deze
zijn mond. Het is het beste wat hij kan
doen. Men kan toch een toevallig voor
komenden kennis geen deelgenoot ma
ken van iets, waarvan menzeli nauwelijks
besef heeft.
Weten we altijd zelf, hbe het ons gaat?
Er zijn oogenblikkcin, dat we het juiste
antwoord meenen te kunnen geven. Soms
hebben we een klaar begrip over den
toestand, waarin we verkeeren. We ge
voelen, dat het den goeden kant 'met ons
opgaat, of wel, we bemerken met on-
stelten.s, dat we reddeloos zijn verloren.
Doch dergelijke klaarheid beperkt zich
tot de zoogenaamde groote momenten van
ons leven. Zoolang er niets biz ouders ge
schiedt en elke dag zijn geregelden gang
gaat', bekommeren we ons nauwelijks
over onzegesteldheid. Onbewust leven
we voort, totdat een onverwachte gebeur
tenis ons opschrikt.
Wij plegen allen den schiu'levink te
spelen tegenover het leven. Er behoort
heel wat moed en geestkracht toe, zich zijn
bestaan bewust te maken. Wij worden er
liever niet aan herinnerd, dat het leven
eens rekenschap van ons zal vragen. De
gedachte, dat wij verantwoordelijk zijn
voor elk uur en elke minuut, is ons verre
van aangenaam. Het geweten is een lastig
ding voor den mensdh, die toch al zooveel
aan zijn hoofd heeft.
Hoe het ons gaat? Hoe zou het ons
gaan? Het l.efst verdiepen wij ons herin
maar niet. Daarom zijn ons die gelegenhe
den zoo welkom, waarbij wij deze vraag
kunnen ontioopen. We kunnen gemakke
lijk afgeven op instellingen, die louter ver
strooiing ten doel hebben, maar onder de
gegeven omstandigheden zijn ze noodzake
lijk.
Het leven is, als we het lot op den bo
dem willen doorproeven, bitter en zwaar;
men moet een held zijn, om het recht in 't
gezicht te durven zien. Vandaar, dat wij
zoo vaak voor de verleiding bezwijken,
het leven te ontvluchten naar het rijk der
verbeelding. Een mooi boek, een spelletje
kaart en dande bioskoop! Laten we
er geen kwaad van spreken.
Het is werkelijk verleidelijk, er eens
„heelemaal uit" te zijn. Hoe geraffineerd
zijn de ondernemers, die op deze verlei-
een belegen, zuivere wijn in luxe
rietverpakking voor f-1,10.
Firma J. A. L. G. WITTE
Wijnhandel Goes
Oorspronkelijke Hollamdsche detective
roman door R. J. BRANDENBURG
HOOFDSTUK IX.
De clowns.
Wij haastten ons naar buiten, tusschen
de rijen menschen door, die immer staan
le wachten bij het uitgaan van een circus,
en die door gehelmde poli tic-agenten op
een afstand werden gehouden.
Het leek mij koud toe en ik sloeg den
avondmantel dichter om mij heen; even
tjes rilde ik, de o-vergang uit het circus,
waar een broeiend-warme atmosfeer hing
in de buitenlucht was dan ook wel wat
groot.
De sterren fonkelden aan den grijzen
hemel, de maan kwam van achter een
wolk te voorschijn en overgoot den rand
met haar zilveren schijnsel. Het was in
eens heel stil om ons heen; de muziek
van de circus-kapel klonk al van uit de
verte.
Arthur sloeg een zijstraat in, waarvan
aan den eenen kant de gevels der huizen
door het maanlicht werden beschenen,
terwijl die aan de andere zijde in de
schaduw waren gehuld.
„Hoe vindt je haar?" vroeg ik.
„Interessant, maar canaille", antwoord
ding speculeerea. Wie zoo'n sprookjes
paleis van Tuschinsky b'nnewtreedt, voelt
de wereld rondom zich wijken; de werke
lijkheid is verdwenen en vervangen door
een droom. Ook de sterkste geest kan zich
niet oint'rekken aan den betooverenden in
vloed van zulk een omgeving.
Alle verhoudingenrf kleuren en lijnen zijn
anders dan ginds in de wereld; schimach
tig is het veranderlijk licht, onwezenlijk
het snelle tempo van gebaar en gelaats-
wisseling, onmogelijk de gebeurtenissen,
die zich afspelen op het doek. Hier heer-
schen andere wetten; ook de menschen,
die hier bijeenzijn, behooren niet tot de
werkelijkheid. Van dat andere daarginds
weten ze niet meer; ze hebben geen tijd
tot denken; het schouwspel vraagt on
afgebroken hu;n aandacht; de vreemde,
tooverachtige sfeer doordringt hen en ver
jaagt de gewone ziel met haar tobberijen
en plichten. Hier is het rijk der volstrekte
verstrooiing.
Maar als tusschen de bedrijven door
even het licht opgaat, ontdekken we,
dat wc naast een kennis zijn komen zit
ten. In jaren hebben we elkaar niet g<
sproken. En wederzijds klinkt bet; „Hoe
gaat bet u?"
Is 't niet begrijpelijk, dat we van weers
kanten ons met een uiitvluchlit van deze
vraag afmaken? Wat moet die stem uit
de werkelijkheid ons Je ongelegener tijd
terugroepen uit den droom der verge
telheid
Of wel, we zijn er tusschen uit ge
trokken, op reis. Ginds, in het vreemde
land tusschen onbekende gezichten
verrassende dingen is 't ons gelukt, dien
lastigen vijand te ontloopen, die het on
afgebroken toelegt op onzen ondergang.
Niets herinnert ons aan zijn bestaan. Wij
kennen ons zelf niet meer; het is een
verademing, dat we ons zelf kwijt zijn
en niet langer ter verantwoording worden
geroepen door deal' inwendigen rechter.
Totdat ook hier eensklaps, uit den
mond van' een landgenoot, dien wij on
verwachts ontmoeten, wederom die vraag
ons in 't oor schalt: „Hos gaat het u?'
Hoe zou het ons gaan? Ja, wèl heeft
men reden, te glimlachen over deze vraag.
Verondersteld, dat wij haar eens ernstig
opnamen en zeiden: „Dat zal ik je nu
eens vertellen"! Welk een ontzetting zou
zich misschien van den vrager meester
maken.
Want onder het vriendelijk masker,
achter de argelooze oogen cn de lucht
hartig babbelende lippen verbergen zich
niet zelden levensgeheimen, zoo triest cn
zooi schrijnend, dat het wreedaardig zou
zijn, cr iemands dag mee te bederven.
Soms gebeurt het, in die ze'dzame oogen-
blikken, die we heel ons leven onthou
den, dat een te sterk gespannen gemoed
zich voor ons ontlast. En, als wc deel
genoot zijn gemaakt van hetgeen wij niet
hadden durven vermoeden, stamelen wij,
alsof wij een verontschuldiging noodig
hadden: „Arme kerel, hoe had ik dit
ooit kunnen denken!"
„Hoe gaat het u?"
Klakkeloos uitgesproken vraag, het is
goied, dat we u niet voor ernst opnemen!
„DE MEDEMINNAARS".
De drogisterij „De Blauwe Lamp"
is in oen buitenwijk van de stad geves
tigd. Zij is beroemd om haar degelijkheid
Vraagt men in „De Blauwe Lamp" om
een pijn-verdoovend pilletje, dan krijgt
man geen bruidsuiker.
Zij is een echte goede, ouderwetsche
drogisterij, waar de poeders nog achter
de Arthur.
„Precies mijn meening".
„Een gevaarlijke schoonheid.
„Waar zou zij dat collier vandaan heb
ben?" i
„Het zou mij niets hebben verwonderd,
als zij met jouw paarlensnoer was ver
schenen".
„Dat zou zij toch zeker niet gedurfd
hebben."
„Het is maar bij wijze van spreken".
„Bedoel je, dat zij er meer van weet?"
„Wie zal 't zeggen.
Weer sloegen wij een andere straat in,
Arthur scheen, ofschoon hij zich op de
kaart georiënteerd had, zoo zeker van den
weg, als had hij dezen reeds tal van kee-
ren geloopen. Maar kaartlezen had hij in
den oorlog uitstekend geleerd.
De maan hadden wij nu in den rug en
op het grijze plaveisel vielen voor ons
uit onze misvormde schaduwen.
„Wanneer de begint de maskerade?"
fluisterde ik.
„Nog even geduld."
Wij liepen nog eenjge minuien door.
„Hier is het huis, no. 87. Wij zullen
even hier den hoek om loopsn; dan kan
ik tmij in de schaduw vork leed cn."
„Wil ik nu je overjas nemen?"
„Alsjeblieft!"
Ik nam de jas over mijn arm, nadat
Arthur uit een der ruime zakken een
geruiten pet te voorschijn had gehaald.
Hij zette dien op en trok de klep over
zijn oogen; dan zette hij den kraag van
zijn colbertje op, terwijl ik mij meester
gemaakt had van zijn stroohoed. Arthur
voor
HEERENKLEEDING NAAR MAAT
de toonbank dichtgevouwen worden en
waar de pillen nog door den baas eigen
handig worden gedraaid. De winkel is op
den hoek van een volksstraat, waar
s avonds ontelbare kinderen zich staan
te vergapen aan de flesschen met drop;
en siropen in de uitstalkast van „De
Blauwe Lamp".
Jaapie Schoensteiin was de nacht-be
diende van de afdeeling „Apotheek" in
„De Blauwe Lamp" en bij was de vriend
van zijn klanten. Zoo gaat het in volks
buurten, waar de pharmacie nog niet ge
vernist is. Daar is de apotheker of dro-
g'st nog de raadgever en helper, een be
kwame en hulpvaardige leider en bescher
mer, wiens woorden gewaardeerd wonden
wiens wijsheid aangebeden wordt en wiens
medicijnen dikwijls ongeproefd, worden
geslikt.
Daarom was Jaapie's gebogen figuur
in den omtrek van de apotheek goed be
kend en. zijn wijsheid en goede raad wer
den gaarne door de bewoners van de
buurt getoetst.
Jaapie woonde ten huize van juffrouw
Raddel, twee straten verder. Juffrow
Raddel had een dochter; Roosje ge
naamd
De fraaie inleiding is vergeefs ge
weest! U moet het reeds begrepen heb
benJaapce was verliefd op Roos
je. Zij gaf kleur aan al zijn gedachten.
Maar Jaapie was zwak en zijn hoop werd
nooit verwezenlijkt doordat hij te bang
was om de knoop door te hakken. Ach
ter de toonbank was hij een goddelijk
wezen, kalm bewust van bijzondere ge
leerdheid en waarde; buiten was hij een
weeke, bange, menschen-schuwe slakker
met sleclitpassende kleeren, die een geur
nalet en van iodoform en valeriaan.
De doorn in het oog van Jaapie (dit
is beeldspraak!) was zekere Tom Bunk.
Meneer Bunk streefde ook naar Roos
jes gunst. Maar hij was geen buitenbeentje
zooals Jaapie. Hij ging recht op zijn
doel af. Tegelijkertijd was hij een vriend
en een klant van Jaap en dikwijls wipte
hij even naar binnen in „De Blauwe
Lamp", waar hij een pleister liet leggen
om een gekneusden arm. ^Dergelijke be-
op een hoofdwond of een sneTverband
zoeken aan „De Blauwe Lamp" waren
meestal 'het slot van Bunk's „uitgaans
avond".
Op zekeren middag wandelde Bunk op
zijn zekere, kalme marnier den winkel in
en nam plaats op een stoel. Zijn gezicht
leek vriendelijk.
„Jaapie", zei hij, toen zijn vriend een
vijzel had gehaald en zich onder het stam
pen van een knolwortel gereed maakte
tot luisteren. „Ik moet poeiers hebben,
jongen".
Jaapie zocht naar de gebruikelijke ken-
toekenen van een vechtpartij, maar zag
er geen.
„Trek je jas uit commandeerde hij
daarop. „Ik vermoed, dat ze je een paar
ribben gekneusd hebben, niet? 't Wordt
tijd, dat je eens een ander soort sport
vrienden gaat zoeken!"
Bunk glimlachte.
„Zij niet!" antwoordde hij. „Geen
sportvriendenMaar je hebt de ziekte niet
temin op de goede plaats ontdekt! Oinder
mijn jasvlak bij de ribbendaar
stak de handen diep in de zakken van zijn
broek, zette een hoogen rug, trok dan
zijn hoofd in de schouders, liep met door
gezakte knieën, en niemand zou in dat
verloopen type lord Comway herkend
hebben.
,,'t Is prachtig", fluisterde ik.
„Het is maar beter, dat je hier in de
straat blijft wachten; als alles veilig is,
zal ik je wel fluiten; do, re, mi, fa, sol.
Ben je niet bang?"
„Heelemaal niet", antwoordde ik fier;
„ik zou mij schamen als dat het geval
was."
„Voor mij behoef je niet ongerust te
zijn; ikheb voor alle zekerheid mijn
browning meegenomen."
Het sloeg elf uur.
„Ik moet nu gaan, boud je maar taai,
Ann." Een stevige shake-hands en daar
tond ik. i
Nadat ik een poosje had staan wach
ten tot ik het geluid van Arthurs zich
verwijderende voetstappen niet meer hoor
de, begon ik een- beetje heen en weer
te loopem.
Een heer kwam van den tegenoverge-
sbelden kant, keek mij scherp aan, toen
hij tmij passeerde; ik voelde, dat hij nog
eens om keek.
Als Arthur nu maar wat zag. Verbeeldt
je, dat de schoone Miillly en haar bege
leider langs een anderen weg naar huis
gingen! Als zij eens hier langs kwamenI
Het angstzweet brak mij even uit. Dat
zou wel een buitengewone pech zijn. Maar
dat zie je altijd. Weer hoorde ik voet
stappen. Wat een drukke straat was dat
zit hetZeg, Jaapie, wil ik je een
geheim vertellen? Luister dan! Roosje
en ik loopen vanavond weg van huis om
te gaan trouwen.
Jaap zijn linker-voor vinger had zich
gekromd om den rand van den vijzel.
Hij keek zijn vriend aan met oogen vol
verbijstering. Burnk vertelde verder.
„Dat is te zeggen, Jaapie als Roosje
woord houdt en op tijd isWij hebben
den aftocht al sedert twee weken voor
bereid, maar Roosje is zóó, vandaag zegt
ze ik wil en morgen zegt ze nee. Toch
heeft ze nu al twee dagen volgehouden,
dat ze vanavond meegaat en je loopt
dus kans, dat zij het doet. Maar er kan
nog zooveel gebeuren', zie je. Ik heb nog
vijf volle uren den tijd, éér het zoover
is. Zij ka,n nog duizend keer van idee
veranderen!"
„Je zei dat je poeders noodig had
merkte Jaapie geschokt op.
Bunk schoof een beetje heen en weer
op zijn stoel. Hij pakte een paar vellen
schuurpapier op en rolde die in vezels.
„Ik zou voor geen miüioeo willen.dat
die ontsnapping vanavond misliep", ver
telde hij eindelijk. Ik heb in Haarlem
een klein huisje gereed met bloemen op
tafel en ketel water klaar om te koken.
En ik heb een afspraak met een koetsier
uit de buurt, die om half tien voor ons
klaar zal staan, 't Gaat er nu van komen
en als Roosje hij haar besluit blijft,
dan
Bunk zweeg en Jaapie informeerde:
,,'t Is mij nog steeds niet duidelijk waar
voor je bij dergelijke plannen nu eigen
lijk poeders moet hebben?"
„De ouwe Riddel heeft niet erg met
me op", vervolgde Burnt, klaarblijkelijk
moeite doend om zoolang mogelijk het
gesprek van de poeders af te wenden. „Af
een week lang heeft hij Roosje verboden
met mij te spreken. Als hij niet meteen
een commensaal kwijt zou raken, zou hij
mij allang de deur uitgegooid hebben. Ik
verdien veertig gulden per week en Roosje
zal er nooit spijt van hebben, dat zij met
Tom Bunk getrouwd is!"
„Je neemt me niet kwalijk Tom", zei
Jaapie nu. „Ik moet nog een drankje
klaarmaken, dat spoedig gehaald wordt
Tot volgenden keer hè
„Zeg", kwam Bunk, plotseling opkij
kend. „Zeg Jaapiebestaan d r nu
niet een soort poeiers-of-zoo waarmee je
een meisje verliefd kan maken op je
zelf?" i
Jaapie dacht even na. De lip onder
zijn neus krulde van puur vermaak, maar
eer hij antwoorden kon sprak Bunk nog:
„Jan Lanser vertelde mij dat hij eens
een paar van die poeiers gehad heeft van
een apotheker in Amsterdam. Hij deed ze
in een glaasje melk en dat meisje is zóó
gek op hem geworden, dat ze drie weken
later getrouwd waren!"
Sterk en eenvoudig was Tom Bunk.
Een betere gelaatsikenner dan Jaapie zou
echter hebben kunnen zien, dat zijn ruw
uiterlijk een fijner wezen verborg. Als
een goed generaal was hij bezig het ter
rein van den vijand te verkennen en te
ondermijnen, zich beschermend tegen el-
ken vorm van mislukking.
„Ik dacht zoo", verbelde hij Jaap. „Dat
als ik nu zoon poeder had om aan Roosje
te geven als wij vanmiddag aan tafel zit
ten, zij daardoor wel haar woord zou
houden".
„Wanneer moet deze onzin van weg-
loopen plaats hebben?" vroeg Jaap.
„Negen uur vanavond antwoordde
Tom. „Om zeven uur eten wij. Om acht
uur gaat Roosje met hoofdpijn naar bed.
Om negen uur laat de oude Parker mij
door zijn achtertuin binnen in den tuin
hier toch! Ik hoorde het gerinkel van
een sabel. Een tweetal officieren ging voor
bij; de kleinste groette mij. Ik verwaardig
de hem met geen blik. Hemel, als hij mij
maar niet aansprak; ik zou mij dood ge-
neeren! Gelukkig er gebeurde niets.
Arthur zou nu toch wel haast zijn sig
naal kunnen geven. Ik liep hier nu al een
heelen tijd. Maar die Miliy had natuurlijk
een zee van tijd noodig om zich te verklee-
den. Misschien gingen zij nog wel wat ge
bruiken in de circus-bar! Neen, dat zou
haar cavelier wel niet naar den zin zijn,
in gezelschap van clowns en kunstenma
kers. Bovendien wisten zij beiden, dat Ar
thur in het circus was geweest; hij zou
immers later navraag hebben kunnen doen
naar den begeleider van Milly! Zij zou-
deai zich wel afzijdig houden, om rich te
midden van haar ondergeschikten te ver
toornen met haar page. Of misschien wel,
Carmen! Zij zou alle andere aanbidders,
die zij natuurlijk in massa had, jaloersch
willen maken.
Het was ook best mogelijk, dat zij nu
samen nog in een of ainder café wat ge
bruikten. Zouden zij bij een strijkje zitten?
En Arthur en ik, wij liepen hier maar
wat rond te dazen.
Maar zij zouden zeker thuis wel wat
gebruiken. No. 87! In vlammende cij
fers zag ik het huisnummer voor mij.
Milly zou wel moe zijn en naar haar ka
mer verlangen. Natuurlijk was er een
divan of een canapé om op te liggen.
En dan haar ridder aan haar voeten ge
knield.
Wat duurde dat eeuwig lang. Ik was
Niet meer dan 11.35
kost 'n ouderwetsche Tulband («bakken mil
een voar direct gebruik gereed Glstpoeder.
Back in vervangt de gist.
Met Backin rijst het deeg onder het bakken.
500 gram oloera
250 gram krenten
50 gram eucade
100 gram rozijnen
250 gr. boter /"0.70, margar.
200 gram suiker.
3 ot meer eieren
1 kop melkv.v-r
2 theelepels fijne kaneel 0.03
I pakje Dr. Oetker's Backin 0.07V,
r 1.35
BereidingMen roere de boter tot room,
voege suiker, eierdooiers, meel, hetwelk men
met Backin vermenge. toe en daarbij de
melk. Ten laatste krenten, rozijnen, sucade,
kaneel en het stijfgeklopte eiwit. Men bakke
dit deeg in een ingevetten tulbandvorm, in
een warmen oven, gedurende ca. l'/3 uur.
Vraagt gratis reccptenlpoekje bij de Eenige
Importeurs, E. Ostermann Co., A'dam.
f 0.16
0.20
0.12'/,
0.12
0.30
0.12
0.18
0.04
van Ri4del. Ik ga onder haar raam staan
en help haar van het holcon op den grond
te springen, 't Is allemaal doodeenvoudig
als Roosje maar precies doet wat ik
haar gezegd heb. Zou je mij zoo'n poeier
kunnen leveren, Jaapce?"
Jaap wreef bedachtzaam zijn neus.
„Tom", sprak hij. „Het is een soort
artikel, dat door pharmaocuten slechts
met de grootste zorg verhandeld mag wor
den. Eigenlijk moet je er een dokters
recept voor hebben, maar ik zal voor
dezen keer ook omdat je een goed
vriend van me bent probeeren je zonder
zoo'n recept te helpen. Ik zal zoo'n poe
der voor je maken en je zult eens zien
hoe Roosje over je zal gaan denken!"
Jaapie dook achter zijn toonbank. In
gebogen houding maalde hij twee oplosbare
tabletten fijn, welke elk een zeker per
centage morfine bevatten. Daar mengde
hij voorts wat melksuiker door en vouw
de het poeder daarop in een mooi wit
papiertje. Ingenomen door een volwas
sene, zou deze poeder verscheidene uren
zwaren slaap verwekken. Hij gaf de poe
der aan Tom en vertelde hem, dat hij
haar moest toedienen in vloeistof. Bunk
bedankte hem hartelijk.
De bedoeling van Jaap's handelwijze
wordt ons duidelijk als wij hem gadeslaan
bij zijn voortgezette werkzaamheden. Hij
zond een boodschap naar de vader van
Roosje en vertelde dien de plannen van
Tom Bunk. Meneer Riddel was een ste
vige, sterke man-van-de-daad.
„Zeer vereerd", zei hij kortweg tot
Jaap. „De leeldjke verleider! Mijn eigen
kamer is vlak boven die van Roosje. Ik
zal daar ha tafel heengaan, mijn geweer
laden en afwachten. Als hij een voet in
mijn tuin durft zetten gaat-ie per ambu
lance-auto of begrafenis-rijtuig er weer
uit!"
Jaapie gevoelde zich nu veilig. Roosje
zou een paar uur achtereen in zwaren
slaap verzonken zijn. Haar vader zou
met zijn geladen geweer achter het ven-
al verschillende malen omgekeerd en nog
eens weer ofmgekeerd en kep maar op
dat trottoir te drentelen.
Zou ik mijn hoofd nu om den hoek
durven steken? Misschien zag ik dan wel
wat. Maar als zij er dan niet aankwa
men? De maan zou net in mijn gezicht
schijnen. En dan zouden zij zeker argwaian
krijgen en Arthur zou verschrikkelijk boos
op. mij zijn. Och, dat zou gauw genoeg
weer over gaan, maar misschien zou ik
hem dan nooit meer mogen helpen. Ik
luisterde echter met gespannen aandacht.
Niets hoorde ik; geen voetstap. Wat zou
Arthur nu doen; zou hij zoo maar stil
staan? Als zij hem nu eens meelokten,
als zij voorbij hun huis liepen, en dan
verder naar een eenzaam park. Arthur
had zijn revolver wel bij zich', maar zij
waren toch met hiun tweeën en zouden
hem dus zeker de baas worden. Als Ar
thur eens vermoord werd. Ik dacht aan
baron Lucius en zag zijn levenloos li
chaam liggen vooraan in den eindeloozen
zandweg. De onbekende misdadiger deins
de er niet voor terug een medemensch
uit den weg te ruimen.
Het huilen stond mij nader dan het
lachen. Als Arthur er niet meer zou
zijnik moest mij zelf dwin
gen om aan iets anders te denken, an
ders zou ik zeker in tranen zijn uitge
broken.
Hoe lang zou Arthur nu wachten?!
Wij konden hier toch niet den geheelen
nacht staan schilderen.
(Wordt vervolgd).