N\ 25. Vrijdag 20 Februari 1925. Ü2e Jaargang. WAT HEB IK JE GEDAAN Bij dit nummer behoort een Bijvoegsel. FEUILLETON ABONNEMENT Prijs per kwartaal, in Goes f2, buiten Goes f2, Afzonderlijke nummers 5 cent. Verschijnt: Maandag-, Woensdag en Vrijdagavond. GOESCHE Uitgave Naaml. Venn. „Goesche Courant" üOLIRAIVr en Kleenwens fiass' Drukkers- en Uitgeversbedrijf ADVERTENTIEN. van 15 regels f 1,20, elke regel meer 24 cent. Driemaal plaatsing wordt tweemaal berekend Familieberichten 110 regels f2,40. Bewijsnummers 5 cent. Advertentiën worden aangenomen tot 12 uur voormiddag. CELBEZOEK. (Nadruk verboden.) Heb ik de vorige week de aandacht ge vestigd op een nieuw bewijs van maat schappelijk hulpbetoon, dat onzen tijd tee kent, thans doe ik nogmaals een beroep op uw belangstelling, omf u in kennis te brengen met een liefdadigheidswerk, dat met den arbeid ten bate van de zieken van geest nauw verband houdt, n.l. het bezoe ken van gevangenen. Nam ik u de vonge \veek mede naar het droeve terrein van den waanzin, thans voer ik u naar het nog ellendiger gebied van de misdaad. Naast de 17000 krankzinnigen, die in ons vaderland in gestichten zitten 'opgeslo ten, leven de 60000 gevangenen, die binnen tien jaar tijds (19121922) met een slraf duur van langer dan één maand in onze Nederlandsche gevangenissen zijn opge sloten geweest. Misdaad en waanzin leveren een groot deel van de stof onzer dagelijksche kran- tenlectuur. Hoe zouden onze dagbladen voor menigeen aan belangwekkendheid ver liezen, indien het relaas omtrent misda den van allerlei aard eens kwamen te ontbreken. Ja, de wereld is slecht, maar deze slechtheid bekoort door haar prik keling. Wij zijn allen op sensatie belust en eigenlijk moesten wij in een hoekje van ons hart den misdadiger dankbaar zijn voor de spanning, waarm hij ons 's och tends het ontbijt of 's avonds de thee doet genieten. De wereld is slecht, maar laten wij nu ook eens een oogenblik over misda digers praten om elkander te overtuigen, dat de wereld toch beter is dan zij lijkt. Dit gesprek zal echter minder sensatio neel wezen, omdat het goede met minder gerucht gaat gepaard dan het kwade. Boeiend is de lectuur over hetgeen de misdadiger doet, maar de lectuur over hetgeen men vóór den' misdadiger doet, is min of meer saai. Toch hoop ik, dat gij wilt doorlezen tot het einde. De misdadigers, die onze gevangenissen bevolken, zijn, evenals de gasten in onze krankzinnigengestichten, mensehen en als zoodanig ons nader verwant dan wij veel- Besteedt steeds Uw geld op de juiste manier. Onze Portwijnen bijzonder fijn van smaak en zeer concuneerend van prijs. Waarom heeft U ze nog niet geproefd Fa. J. A. L. G. Witte, Goes. 18 van H. CourthsMahler met autorisatie vertaald door Mevr. J. P. Wesseliinkvan Rossum. „Wie zijt gij?" vroeg hij. De Indiër verstond wel de beteekerus van deze Duitsdhe woorden, al kende hij de Duitsche taai ook zeer gebrekkig. „Caiutta Bay is de dienaar van Sahib von Rh oden." Dat interesseerde Hans buitengewoon. Zij begonnen een gesprek, dat weL is waar lastig ging, daar Caiutta de Duit sche taal niet kende. Maar toen kwam het Hans in de gedachte, dat de Indiër zich misschien gemakkelijker in het En- gelsch zou kunnen uiten. Hij vervolgde het gesprek dus ini het Engelsch, en nu ging Caiutta er zeer levendig op in, daar hij deze taal geheel meester was. Caiutta hoorde nu, dat Hans de neef van zijn Sahib was, en daar zijn instinct hem niet voor Hans waarschuwde, zooals het dat voor de blonde Sahib had ge daan, werd hij spoedig vertrouwelijk. Hij vertelde in de beeldrijke taal van zijn land van die tijger jacht waarbij zijn heer zijn leven had gered en sprak vol geest drift over den moed en de dapperheid van zijn heer, die zonder acht te slaan op zijn eigen leven, ook den doodelijk ge wonden Duitscher uit de klauwen van den tijger had gerukt. Caiutta stroopte zijn ruime mouw op en liet Hans het ontzet tende litteeken zien, dat op zijn forschen arm was achtergebleven. tijc|s beseffen. Niemand wordt als mis dadiger geboren; vaak is het de opvoe ding of zijin he' de omstandigheden, die iemand tot misdadiger maken. Soms is het eenige verschil tusschen de gevange nen en ons, dat de gevangenen gesnapt zijn voor dingen, waarvoor men ons niet heeft kunnen snappen. Als het toeval uit de wereld verdwieien en het lot niemand langer begunstigde of tot zijn slachtoffer maakte; als wij allen stipt loon naar wer ken ontvingen, zou menigeen onzer met den man in de cel van plaa'.s moeten ruilen. De cel; nu noem ik een verschrikkelijk woord. Hebt gij u wel eens een voorstel ling gevormd omtrent de eenzame opslui ting? We bannen de gedachte aan zooiets maar het liefst uit ons bewustzijn. Maar niettemin zijn wij, zoolang de celstraf be staat, gemeenschappelijk voor deze folte ring verantwoordelijk. En wij ontkomen, voorzoover wij ernstige menschen zijn, niet aan de vraag: is de eenzame opsluiting inderdaad een geneesmiddel voor den ze delijk verdoolde en den maatschappelijk schuldige In een conferentie, belegd door het Le ger ties Heils, heeft kortgeleden de heer E. Réné van Ouwenaller, die veertig ja ren lang als gevangenisbezoeker met de celbewoners in aanraking komt, deze vraag ten stelligste ontkennend beantwoord. „De cel", zei hij, „is, helaas, een groot belet sel om tot verbetering te' geraken. Ik wil aannemen dat de absolute eenzaamheid heilzaam kan werken na een tijd van groote beroering, na een leven van uit spatting, maar wanneer die eenzaamheid kalmte heeft teweeg gebracht, komt haar noodlottige invloed, dan komt eerst de verveling, de verveling, die overgaat in het zich voegen naar den toestand, die niet te veranderen is, dan treedt in de verdooving en de onverschilligheid. Waar blijft dan de verbetering? Hoe meent men toch, dat een celstraf die vijf jaren duurt, ma, zeg het eerste halfjaar, ijog eenigen invloed ten goede kan hebben?" Vijf jaar in eenzame opsluiting, zonder afleiding, zonder afwisseling, denk eens aan, lezer! „Verbetering, het doel der straf!", al dus de spreker van daarstraks verder, „en als wij dan de weinige middelen na gaan, die tot de bereiking daarvan ten dienste staan, wanneer wij nagaan de on gunstige omstandigheden, waaronder die middelen kunnen worden toegepast, wan neer wij denken aan de abnormale toe standen, waaronder de gevangene verkeert, geen werk, dat inspanning vraagt, of dat de belangstelling kan opwekken, weinig frissche lucht, weinig helder licht, zeer weinig beweging en nog zooveel meer dat ontbeerd wordt, wanneer wij dat alles overwegen, bestaat er dan nog wel reden om ons te verwonderen over het groote percentage der recidive?" „De cel heeft opgeborgen, maar in het Hans vergat alle levensmoeheid. Met glinsterende oogen en ingehouden adem luisterde hij naar de beschrijving van dit jachtavontuur. Toen Caiutta zweeg, zei Hans leven dig: „Ge moet mij nog veel vertellen, Ca iutta Bay, als ik meer tijd heb." Toen nam hij met een krachtigen handdruk af scheid van den Indiër. Deze keek Hans met welgevallen na. Toen Hans naar hem toe was gekomen had Caiutta Bay naar den vreemd gevorm- den ring aan zijn vinger gekeken. „De jonge Sahib heeft eerlijke oogen en een eerlijk hart", zei hij tot zich zelf. Toen Hans weer beneden kwam, ver telde hij met stralende oogen van zijn ontmoeting met Caiutta Bay. „Dat is een echt aardige man, oonn Gerald. Hij heeft me verteld hoe u hem bij de tijgerjacht het leven hebt gered. Dat was een dappere, moedige daad van u". Gerald kreeg een kleur. Hij werd niet graag geprezen. „Je moet al zeer in den smaak zijn gevallen van Caiutta. Anders schenkt hij iemand niet zoo gemakkelijk zijn vertrou wen en hij is zeer zwijgzaam en terug houdend. Slechts menschen, die hem zeer sympathiek zijn kunnen er zich op be roemen door hem waardig geacht te wor den een langer onderhoud met hem tei hebben", zeide hij schertsend. Maar Beatrix had de woorden van haar broer gehoord en maakte zich dadelijk weer meester van het gesprek. „O, je moet me van deze tijgerjacht vertellen, Gerald", verzocht zij met een dwependen oogopslag. Maar op dit oogenblik klonk de gong voor het middagmaal. Een knecht kwam algemeen gesproken, mist zij de macht om reinigend te werken op dat object, tot heiligheid geroepen, en dat in op stand binnen haar muren verblijf houdt". Wie denkt, als hij deze woorden leest, niet aan die overtuigende figuur uit Heijer mans' Op Hoop van Zegen, aan Geert, die in zoo'n prachtige erbittering de foltering van de celstraf beschrijft. Maar zoolang ons strafstelsel niet is hervormd, bestaat de cel en het eenige, wat wij kunnen doen, is haar noodlottige werking zooveel mogelijk beperken. Dhr. Réné van Ouwenaller heeft in de ge noemde conferentie een pleidooi gehouden voor celbezoek. „Een lichtpunt", zeide hij, „in de vaalheid der eenzaamheid ia het bezoek van den door den dienst daar toe aangewezene, maar stellig ook van den vrij willigen bezoeker." Vrijwilligers dus ook hier gevraagd. Maar evenals het bezoeken van geestes zieken is ook het bezoeken van gevan genen niet ieders werk. Het laatste ia misschien nog moeilijker dan het eerste. Toch kan met toewijding en, omzichtigheid de „leek" in de gevangenis evenals in het gesticht menig troosteloos leven van volslagen ondergang redden. Celbezoek, brengt het denkbeeld ons niet den Christus voor oogen, die zegt: „Ik was in de gevangenis en gij hebt mij bezocht. Want, voorzoover gij dit een mijner geringste broederen hebt aan gedaan, hebt gij het Mij gedaan!" BUITENLAND. Engelsche bezwaren tegen het protocol van Genève. Volgens de Times, hebben de deskun digen van de Engelsche departementen van oorlog en marine de volgende beden kingen tegen het protocol van Genève: le. het tegenwoordige protocol maakt het mogelijk dat men onbegrensde strijdkrach ten van marine en leger voor onbepaal- den tijd voor ver afgelegen streken re- quireert. Op het oogenblik is Engeland van oorlogsverplichtingen vrij. De eenige dergelijke verplichting betreft de geneu traliseerde Rijnlandzone2e. het protocol belemmert de oorlogsbureau's de vervul ling van hun plicht, namelijk verdedigings plannen voor zekere gebeurlijkheden uit te werken; 3e. het protocol geeft in oor logstijd aan een gewetenloos aanvaller een voorsprong op een tegenstander, die zich op de vredesmachinerie wil beroe pen gelijk die in het protocol voorzien is; 4e. het protocol vertoont een duidelijke binnen en opende de vleugeldeuren naar de eetkamer. Toen zij binnen gingen, ver scheen aan de tegenover liggende deur Romana Nordegg. Zij droeg een eenvou dige, donkerblauwe lakensche japon, waar in zij er zeer voornaam uitzag. Zij droeg geen enkel sieraad. Slechts een gouden speld hield haar japon aan den hals samen. Gerald von Rhoden keek zeer verrast naar de voorname, bevallige verschijning, met de rustige, trotsche houding. Heel ongeloovig keek hij op, toen mevrouw Bylla zei: „Mijn stiefdochter Romana". Beide menschen stonden met onderzoe kende blikken tegenover elkaar. Gerald von Rhoden had zich een zoo geheel an dere voorstelling van Romana gemaakt. Hij kon niet geiooven, dat dit voorname meisje met het fijne sympathieke gelaat en de verstandig en goedhartig kijkende oogen, de stiefdochter was, die zijn schoonzuster hem met zulke leelijke eigen schappen had afgeschilderd. En Romana keek met een vreemd, beklemd gevoel in de oogen van Gerald von Rhoden en naar zijn belangwekkend, karakteristiek gezicht, waarin geen spre kende trek door een baard werd verbor gen. Zij had de waste overtuiging, dat daar een man uit één stuk voor haar stond, een persoonlijkheid die indruk wist de maken. En nog een gewaarwording werd in haar ziel gewekt: „Deze man'zal over je lot beslissen." Men ging aan tafel. In de groote eet kamer stond een ronde tafel, voor vijf personen gedekt. Daaraan namen zij plaats. Hans was dadelijk naast Romana gaan staan en ging naast haar zitten. Gerald zat tus schen mevrouw Bylla en Beatrix. strekking de rechten van legeraanvoer ders, vlootvoogden, regeeringen en par lementen over hun eigen strijdkrachten te beperken. Het protocol noemt de parle menten niet eens. In de praktijk maakt het oorlogen niet onmoglijk, maar het er kent den oorlog als een voornaam instru ment bij internationale betrekkingen en moedigt hem bijvoorbeeld aan, doordat het een staat die liever neutraal zou blij ven, beveelt tegen een anderen, vroeger bevrienden staat te vechten. Het wil ons voorkomen dat de Engel sche heeren aan oorlog en marine nog weinig zijn doortrokken van den geest, welke het protocol van Genève ademt. Wanneer wij de bezwaren eens onder de loupe nemen, blijkt het dat ze niet van overdrijving zijn vrijf te pleiten. Wat punt 1 betreft, hieruit spreekt de vrees, dat de Volkenbond de Engelsche vloot naar een bepaald punt zou dirigee- ren, waardoor de Britten niet voldoende strijdkrachten zouden kunnen overhouden om b.v. onlusten in hun uitgestrekt kolo niaal gebied te dempen. Dergelijke onlus ten worden door Engeland beschouwd als interne aangelegenheden, waarmede de Vol kenbond niets te maken heeft. Ook al vinden ze plaats in een onafhankelijk rijk dat onder Engelschen invloed staat. Gelijk bij de jongste gebeurtenissen in Egypte is gebleken Dit bezwaar lijkt ons al zeer gemakke lijk te ondervangen, doordat aan Enge land een reserve gelaten wordt voor de afwikkeling zijner huishoudelijke aange legenheden. Het is overigens niet wel denkbaar dat de Volkenbond zijn totale macht ineens in de weegschaal zou wer pen. Ook de Volkenbond moet een re serve bewaren voor een onverhoopt tweede conflict. Wat punt 2 aangaat vermoeden wij dat juist tengevolge van het protocol „zekere gebeurlijkheden" tot een minimum zouden worden beperkt. Waardoor natuurlijk „oorlogsbureaux" vrijwel werkloos wor den. Maar dat is ook juist de bedoeling. Punt 3 begrijpen we niet goed, daar het protocol immers tot doel heeft om op te treden tegen dergelijke gewetenlooze aanvallers. Wat punt 4 aangaat zij het volgende vermeld. Het Volkenbondsverdrag, liet wanneer wij het wel hebben, de vraag of een lid van den Bond stelling wilde nemen tegen een aanvaller over aan dat land zelf. Het protocol van Genève heeft hierin verandering gebracht en het beslis singsrecht in handen van den Raad van den Volkenbond gelegd. Misschien zou het aanbeveling verdie nen dit recht wjeetr te loggen in handen der parlementen en op de loyaliteit daar van te vertrouwen. Het bezwaar zou zijn dat men eerst op het laatste oogenblik zou weten over welke strijdkrachten het Volkenbondsleger zou kunnen beschik - Romana zag dadelijk dat Beatrix met Gerald von Rhoden coquetteerde. Zij moest eraan denken, dat 'mevrouw Bylla haar dochter had aanbevolen haar oom op de lijst van haar pretendenten te plaatsen. Beatrix scheen reeds ijverig daarmee bezig, zich van dezen pretendent te ver zekeren. Romana kreeg een echt pijnlijk gevoel toen zij dat bemerkte. 'Tersluiks keek zij naar Gerald, om te zien welk een indruk dit coquetteeren. op hem maakte, en zij merkte heel goed, dat hij reeds onder de bekoring was van Beatrix' mooie oogen. Toen voelde zij zich zoo treurig als nog nooit te voren. Eens ontmoetten gedu rende den maaltijd haar oogen de zijne, die met een onderzoekenden blik de hare peilden. Tot haar leedwezen merkte zij hoe onder zijn blik het bloed haar naar het gelaat steeg. Zoo at zij als met een gloed overtogen, en nooit had Romana Nordegg er zoo mooi en bekoorlijk uitgezien, als nu in haar pijnlijke verwarring. Gerald vergat eenige oogenblikken acht te slaan op het gebabbel van Beatrix. Zijns ondanks moest hij zich met Romana Nordegg bezig houden. Zij wekte beslist zijn belangstelling op, misschien omdat hij niet begrijpen kon, dat in zulk een sympathiek en harmonisch uiterlijk een zoo leelijke bekrompen ziel kon wonen. Lang kon hij zich echter aan zulke be spiegelingen niet overgeven. Daartoe liet Beatrix hem geen tijd. Zij verzocht hem haar te vertellen hoe hij zijn Indischen knecht uit de klauwen van den tijger had gered. Gerald behoorde tot die menschen, die niet gaarne over hun daden spreken, en hij vertelde slechts heel kort en zake lijk, zijn verdiensten in de schaduw stel lend, van deze gebeurtenis, waaraan hij ken. Aan dit bezwaar zou misschien tege moet gekomen kunnen worden, door een vaste kern „politietroepen" te formeeren voor den Volkenbond. Het wil ons voorkomen dat al de bezwaren, die de kwestie van het „Vol kenbondsleger" raken gevoeglijk op een speciaal daartoe bijeengeroepen conferen tie zouden kunnen worden besproken. Ter aanvulling en eventueele wijziging van liet protocol van Genève. Want dat dit onver anderd door Engeland zal worden onder schreven, kunnen wij moeilijk aannemen. De hoofdlijnen en de geest van het protocol zouden echter ongewijzigd moe ten blijven. Het protocol van Genève be- teekent immers een groote stap vooruit op den weg naar den wereldvrede. Voor veipn misschien zelfs een te groote stap. Een incident. Er heeft zich een incident voorgedaan in de z.g. coördinatie-commissie uit den Volkenbond, een lichaam dat m de plaats is gekomen van de gemengde tijdelijke commissie voor het bewapeningsvraagstuk. Aan deze commissie werd n.l. mede- deeling gedaan van een besluit van een comité uit den Raad van, den Volkenbond. Over dit besluit wilden twee leden van de coördinatie-commissie, de heeren Jou- haux cn Oudegeest (Ned.) een opmer king maken. Barsch werd hun dit door den voorz. geweigerd, die daarbij werd gesteund door den Engelschen onderminister van bui- tenlandsche zaken. Hoffelijkheid is toch maar alles! De beide interpellanten zul len in hooger beroep gaan bij den Vol kenbondsraad. PROVINCIE-NIEUWS. Zeeuwsche week te Rotterdam. De vereeniging voor Volksontwikkeling „Ons Huis", Gouvernestraat 133, te Rot terdam, is voornemens van 1928 Maart 1925 een Zeeuwsche Week te houden, ten gevolge op de Geldersche, Friesche en Groningsche Weken, welke achtereen volgens in vorige jaren gehouden werden. De Zeeuwsche Week zal omvatten: 1. Een tentoonstelling, welke uit de volgende afdeelingen bestaan zal. A. Landbouw, oestercultuur, kant-industrie; B. Zeeuw sche kleederdrachten en lijfsieraden, gaai schieten, houtsnijwerk; C. Prenten van oude kleederdrachten, afbeeldingen van stedelijke en landelijke bouwkunst, origi- neele reclameplaten enz.; D. Schilderijen en grafisch werk van in Zeeland wonende of gewerkt hebbende kunstenaars; E. Den strijd tegen het water, bedijkingen en zee weringen; G. Foto s van de vogelwereld op Schouwen. II. Voordrachten over land en volk, ook in dialect. III. Een folkloris tische demonstratie (volkszangen, reidan sen, enz.) onder leiding van den heer G. Houtekamer van Kloetinge. De Tentoon- bovendien niet graag werd herinnerd. Maar hij had buiten Hans gerekend. Deze keek Gerald met stralende oogen aan. „U slaat het meest belangwekkende over, oom Gerald. Caiutta Bay heeft mij dat veel uitvoeriger verteld." Gerald glimlachte. „Mijn goede Caiutta is een zeer fan tastische verteller. Hij maakt alles graag mooier. Het is werkelijk de moeite niet waard er verder over te spreken". Maar Hans bleef volhouden. „Neen, zoo komt u er niet af, oom Gerald! Ca iutta heeft alles heel eenvoudig verteld, zooals het gebeurd is, en daarbij zoo aan schouwelijk, dat ik alles voor mij zag. Nu zal ik u eens vertellen, hoe zich de zaak heeft toegedragen en hoe uw In dische knecht het verteld heeft". En met stralende oogen vertelde Hans hoe het jachtavontuur zich had afgespeeld. Ge rald bloosde als een jong meisje, toen Hans zijn hekJerfcnoed in het juiste licht stelde. Toen Hans aan het eind was, vroeg hij zegevierend: „Nu kunt u mij of Caiutta Bay tot leugenaar maken?" Dat kon Gerald'niet. Hij maakte een afwerende beweging en vroeg of men geen ophef wilde maken van een zoo van zelf sprekende zaak. Romana had met ademlooze belang stelling naar de woorden van haar stief broer geluisterd en het werd haar warm om het hart, toen zij zag hoe de moedige man over zijn eigen heldendaad bloosde. En nog iets verheugde haar in het diepst van haar hartdat ,Hans zoo vatbaar was voor geestdrift, dat zijn geblaseerdheid van hem was weggevallen, als .iets, dat niet bij hem behoorde. (Wordt vervolgd)*

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1925 | | pagina 1