K\ 106.
Zaterdag 6 September 1924
111 jaargang
B-.-BBB4 ^^B B-B St p
Keelontsteking1
c.
Abdijsiroop
Binnenland.
Bij dit nummer behoort
een Bijvoegsel.
26 FEUILLETON
Het slot Dyiqeek
abonnement
PrjjB (.er kwirti.l, ia Goes^f 2,—B 1 I Ji
Afzonderlijke nummers 5 cent. ^Jb V il I I J g
VerschijntMaandag- Woensdag
en Vrijdagavond. Uitga?® Nat ml. Vensootscfctp ©eesche Courant
tijd geweest, waarin het zich overge
ven aan „wereldsmart" in de mode was.
Smart is in zekeren zin weelde; de
tobber, die slooft voor zijn dagelijksch
brood, kan zich .de weelde van smart
niet veroorloven. Smart kan den mensch
veredelen en alles wat veredelt, ver
dient aanspraak op den naam geluk.
Uit smart kan men goede en grootsche
schatten putten; zij kan do drijfveer
zijn tot het scheppen van schoonheid,
stuwkracht tot verheffenden arbeid aan
onszelf en aan de maatschappij.
Verdrietigheid, ontstemming echter
kan in geen enkel opzicht1 met geluk
in verband staan en de ontzenuwing,
waaraan het gemis van do allereerste
levensbehoeften ons ten prooi laat, zou
men als het volstrekte ongeluk kunnen
kenschetsen.
Op de zoo vaak ons voorgelegde
vraag: wat hebben wij noodig voor ons
geluk kunnen wij antwoordendat
gene, wat wij voor ons levensbestaan
niet kunnen ontberen. De menschelijke
machine kan velerlei ervaringen ver
werken en de bearbeiding zoowel van
de als grondstof ontvangen droeve als
blijde lotgevallen verschaft haar vreug
de. Hopeloos is het alleen met haar
gesteld, zoo de olie ontbreekt, zoo de
roestige raderen piepen en knarsen en
de ontredderde wielen niet voort willen.
De elementaire levensbehoeften nu
zijn niet uitsluitend van sitoffelijken
aard. Voedsel, kleeding, woning zijn
noodig voor iedereen, maar gelijk niet
alle planten het zelfde behoeven en
sommige volle zon, andere schaduw,
sommige vette klei, andere zandgrond
eischen, zoo is ook voor eik onzer de
elementaire behoefte verschillend. Het
gelukskind deed het zonder hemd;mis
schien wiesch hij zich niet eens eiken
dag, maar de Koning zou zich dood
ongelukkig gevoelen, zoo hij het zon
der onderkleeren en zonder dagelijksch
bad moest doen. En deze behoefte
zou geen inbeelding zijn.
Verplaatsen wij ons wel voldoende
in de rechtmatige behoeften onzer naas
ten, die voor elk hunner de toetssteen
van het geluk uitmaken? Die behoef
ten zijn velerlei en schijnen soms zon
derling. Maar toch heeft ook te dezen
opzichte iedere persoonlijkheid soeve
rein gezag. Wij dienen do aanspraken
te erkennen van hen, die op een boven
huis niet gelukkig kunnen zijn omdat
zij levenslang het land gewend zijn ge
weest. Wij mogen den mani niet uit
lachen, die niet gelukkig kan zijn zon
der zijn pijp; de vrouw1 niet, die niet
gelukkig kan zijn buiten de kleine ver
sierselen van haar toilet.
Tc spoedig spreken wij van inge
beelde behoeften, wanneer deze be
hoeften de onze niet zijn. Te spoedig
stempelen wij medemenschen om hun
eigenaardige liefhebberijen tot maniak.
Gunnen wij hun toch, wat voor ons bij
zaak, zelfs overtolligheid moge zijn,
ADVERTENT1ËN
Tin 15 regels f 1,20 elke regel
meer 24 cent.
Driemaal plaatsing wordt tweemaal
berekend.
Familieberichten 110 regels f 2,40
Bewijsnummers 5 cent.
en Kleenwens Ross' Drukkers- en UltgeTersbedrJJf Advertentiën worden aangenomen
tot 12 nar Toormldd"?.
COURANT
maar wat voor hen tot de elementaire
levensbenoodigdheden behoort. Be
neemt men het kind de tol of den hoe
pel, die zijn dag geheel in beslag
neemt? Verwoest men de zonderlinge
illusies, waarmee een waanzinnige zich
troost? Maar staan wij allen, niet veel
dichter bij het kind en den waanzin
nige dan wij vermoeden?
Zoolang het eigenaardige, dat wij
noodig hebben voor ons geluk, onze
omgeving geen schade toebrengt, dient
men het ons te laten. Er zijn illusies,
die men ons niet kan afnemen zonder
dat haar gemis ons onherstelbaar ver
minkt* Zij zijn onvervangbaar; het al
of niet bezit van deze broodnoodighe-
den, hoe vreemd of onnoozei ze ande
ren mogen toeschijnen, is voor ons de
toetssteen van het geluk.
Onthulling van het Monument
Van Dale te Sluis.
Woensdag had te Sluis de aange
kondigde onthulling plaats van het mo
nument voor wijlen/ den onderwijzer,
schrijver en archivaris, Johan Hen
drik van Dale.
Door het comité, dat op initiatief
van de Zeeuwsch-Vlaamsche studen
tenvereniging is gevormd voor deze
huldiging waren tal van personen uit-
genoodigd en bij de ontvangst te 1 uur
in 't Stadhuis in de bekende fraaie
raadzaal, werden o.a. opgemerkt: de
vertegenwoordiger van H. M. de Ko
ningin, de kamerheer in buitengewonen
dienst jhr. W. Z. van, Teijlingen; de
Commissaris der Koningin in Zeeland,
jhr. mr. J. W. Quarles van Ulford;
het lid van Ged. Staten, mr. R. M.
Dusscldorp; de heer P. Visser, hoofd
commissaris van de afd. kunsten en
wetenschappen als vertegenwoordiger
van den minister van Onderwijs, Kun-
teq en Wetenschappen, de heer J. Ber-
nolet, lid van de bestendige deputatie
van den provincialen raad van West-
Vlaanderen, de heeren Vierin, schepen
en D.hoore, raadslid van Brugge en
vertegenwoordigers uit onderwijs en
landbouwkringen.
De heer H. M. Kerpestein, hoofd
der openbare school en voorzitter van
het plaatselijk comité heette allen wel
kom in het aloude schepenhuis met
zijn schatkamer van oude oorkonde en
geschriften, op den historischen bo
dem, waar de geschied- en taalvorscher
Van Dale leefde en werkte.
Na ontvangst ten stadhuize werd met
de muziek voorop naar de plaats op de
wallen gemarcheerd, waar de onthulling
van het daargeplaatste monument zou
plaats hebben.
Hier werd door verschillende spre
kers het woord gevoerd, waaronder
ook eenige Belgische vertegenwoordi
gers, zooals prof. J. Vercoullie, hoog
leeraar aan de universiteit te Gent, en
Dr. de Sagher, archivaris van Brugge.
De commissaris der Koningin, jhr.
mr. J. W. Quarles van Ufford, hield
daarna een rede, waarin hij ook namens
liet Provinciaal bestuur een hartelijk
welkom toeroept aan allen, die van hui
ten de grenzen dezer provincie zijn ge
komen om tegenwoordig te zijn bij de
onthulling van het monument. Dat har
telijk welkom speciaal tot hen, die zich
van uit Belgisch Oost- en West-Vlaan-
dcren hebben opgemaakt om mede te
huldigen den geleerden schrijver, die
voor de eenheid van taal, de eenheid
van streven een voorbeeld is geweest.
Hierna ging de commissaris der Ko
ningin tot de onthulling van het een
voudige doch fraaie monument over.
Boven een trapsgewijze vervaardigde
breede voet, staat het hardsteenen mo
nument, waarop het borstbeeld van den
grooten werker en vorscher, een beel
tenis, die zeer goed gelijkt en den ver
vaardiger, den heer P. Puijpe, uit Apel
doorn, alle eer aandoet.
Op het monument staat:
Aan Johan Hendrik van Dale
1828-1872
Geschiedvorscher en taalkundige.
Zijn vereerders.
Aan de andere zijde van het monu
ment wordt aan den datum! der ont
hulling herinnerd.
Na de onthulling was het woord aan
dhr. Mr. P. Dieleman, die namens het
comité het monument overdroeg aan
de stad Sluis.
catarrh, bronchitis, schorheid.
Gebruik AKKER's
De Postcheque- en Girodienst.
In een onderhoud met een vertegen
woordiger van het „Vad." heeft de
directeur van den Postchèque- en Gi
ro-dienst, de heer J. Lazonder, o.a.
medegedeeld, dat het aantal personeel,
dat hij in dienst vond bij zijn optreden
bedroeg 1040 man (er zijn in den
aanvang 1140 ambtenaren geweest) en
dat dit thans is teruggebracht tot 860
ambtenaren. Voorts is het thans in
Brussel afgeziene stelsel geen Belgisch
systeem, omdat de Belgen het voor
beeld van Keulen hebben gevolgd en
pasklaar gemaakt voor de Belgische
toestanden. Dat gaat de heer Lazonder
nu ook voor Nederland doen. Tenslotte
deelde de directeur mede, dat voor
taan de rekeninghouders ook eenl be
wijs zullen ontvangen, dat een door
hen afgegeven chèque-advies op het
Giro-kantoor is ontvangen en van hun
rekening is afgeboekt.
i
Het voornemen bestaat, den lsten
October a.s. den postchèque- en giro
dienst te heropenen, voorloopig met de
postrekeningen 1 tot en met) 9999.
In verband met de overdracht van
de werkzaamheden van de commissie
voor de uitbetaling van gelden op post
rekeningen aan den postchèque- en
giro-dienst, wordt aan de houders van
de genoemde postrekeningen gelegen
heid gegeven, nog tot uiterlijk 6. Sep
tember door middel van de commissie
op de gebruikelijke wijze over hun te
goed te beschikken. Aanvragen betref
fende de postrekeningen van 1 tot en
met 9999, welke later dan 8 Septem
ber bij de commissie inkomen, kunnen
door haar niet meer in behandeling
worden opgenomen.
De aanvragen om voorwaardelijke
terugbetaling betrekking hebbende op
postrekeningen boven 9999, kunnen tot
nader bericht worden ingediend.
De spoorwegen en de rijwielbelasting
plaatjes.
Met goedkeuring van den Minister
van Waterstaat is paragraaf 53a van
het Nederl. Reizigerstarief aangevuld
als volgt„Evenmin zijn de Maatschap
pijen verantwoordelijk voor de schade,
ontstaan uit, het verlies of de bescha
diging van een aan het rijwiel be
vestigd belastingmerk".
Invaliditeitszegels en aangenomen
werk.
De Sociale Verzekeringsgids vestigt
de aandacht op een beslissing van den
Centralen Raad van Beroep in zake
het verplichte plakken van invaliditeits
zegels bij aangenomen werk in den
land- en tuinbouw. De Centrale Raad
van Beroep heeft beslist dat wel ze
gels geplakt moeten worden op grond,
dat Land- of tuinarbeid, door een land-
of tuinarbeider voor een landbouwer
of tuinder in diens bedrijf verricht*
moet geacht worden te zijn geschied in
loondienst, ook al wordt het loon be
rekend naar de verwerkte hoeveelheid,
daar immers ingevolge arbeidsovereen
komst in dergelijke gevallen de verhou
ding tusschen partijen aan het aanne
men van zelfstandigheid bij den. werk
nemer in den weg staat.
M Wijs mij den mandie het anders
kan
Aldus luidt het opschrift van een be
toog van dr. v. d. Myle te Heeze,
voorz. van den Nat. Bond voor Be
zuiniging, waarin de schrijver opkomt
tegen de belastingvoorstellen van mi
nister Colijn en betoogt, dat inkrim
ping van uitgaven in de eerste plaats
salarisvermindering in plaats daarvan
moet komen. Men keere, vermaant de
schrijver, tot de salarissen van 1914
terug en overwege dan metj welk per
centage deze moeten verhoogd - wor
den in verband met de hoogere kosten
van het levensonderhoud. Deze bijslag
moet dan elk jaar opnieuw1 worden
overwogen in verband met do omstan
digheden van het oogenblik.
Hoe verfrisschend van heerlijke na-
ieveteit I i
DE TOETSSTEEN VAN
HET GELUK.
(Nadruk verboden).
Bekend is het verhaal van den ko
ning, die tevergeefs het geluk zocht,
totdat een wonderdokter hem den raad
gaf, één nacht te slapen in het hemd
van een gelukkig mensch. En toen zijn
dienaren eindelijk in de persoon van
een armen ambachtsman den gelukkige
hadden gevonden en het middel wilden
toepassen, welk een teleurstelling: ,,'t
Gelukskind had geen hemd aan. 't lijf!"
In dit verhaaltje wordt de waarheid
ge teekend, dat men, om gelukkig te
zijn, geen schatten noodig heeft. Toch
is het onjuist, uit het bestaan van zoon
hemdloos gelukskind de slotsom te trek
ken, dat het bezit van een hemd voor
het geluk tot de overbodigheden behoort.
Men mag niet generaliseeren en moet
elk geval op zichzelf beschouwen. Wat
voor dezen ambachtsman een bijkom
stigheid bleek, zal voor menig ander
noodzakelijke voorwaarde zijn.
Gelukkig heeft men den laatsten
tijd, wanneer men over wijsgeerige,
godsdienstige, zedelijke of opvoedkun
dige onderwerpen spreekt, de ijle ruim
ten van het onwerkelijke verlaten en
plaatst men zich meer en meer op den
nuchteren bodem der werkelijkheid .over
tuigd als men is, dat men eerst doel
treffend naar 't hoogste zich richten
kan, zoo men vasten grond onder de
voeten heeft.
Het klinkt wel heel verheven, de ar
moede te verheerlijken, maar het ver
raadt gebrek aan elementaire kennis,
zoo men Ihet voorstelt, alsof de mensch,
in 't algemeen gesproken, gelukkig kan
zijn, zoolang aan zijn allereerste le
vensbehoeften niet wordt voldaan.
Natuurlijk zijn er, wie zou dit
in een tijd van versobering niet willen
toegeven! heel veel ingebeelde be
hoeften en heel veel nuttelooze ge
woonten, die men zich afwennen kan.
Maar er blijven voor ieder mensch al
tijd enkele weinige eischen over, wel
ker volstrekte vervulling voorwaarde
is voor zijn geluk.
Op lichamelijk gebied is de trits
gauw te noemenzonder voedsel, klee
ding en woning, is de mensch een
rampzalig wezen. Hij moge een nog
zoo diepzinnig wijsgeer zijn, zoodra
honger .koude en gebrek aan onder
dak hem kwellen, wordt hij noodzake
lijkerwijze verdrietig gestemd. En deze
verdrietigheid is erger dan smart. In
zijn smart kan men nog gelukkig zijn;
ja, geenszins zeldzaam zijn de men-
schen, die bijv. hun weemoed, hun rouw,
hun wroeging of hun heimwee als een
zoet vergif smaken en zelfs/ is er een
DOOR
ILZE DORE TANNER.
Nadruk verboden.
„Ga, Henny, onze wegen scheiden
zich hier voor eeuwig", sprak de har
de stem.
Toen hief Henny trotsch haar blonde
hoofd op. en ging, zonder Schroth ook
maar met een blik te verwaardigen, de
deur uit en naar haar kamer. Zij viel
als verdoofd op haar bed neer, nu
hadden al haar krachten haar verlaten!
Maar haar moed niet. Wat) moest zij
nu beginnen? Weg van Dymeck moest
zij zoo gauw mogelijk. Daarbij ge
voelde ze zich voorloopig niet in staat,
een goeden duideiijken brief aan haar
moeder te schrijven om haar daarin
alles mede te deelen. Het/ beste was
om maar onaangemeld thuis te komen
en alles mondeling uit te leggen.
En toen moest Henny aan den Ol
menhof denken, aan Eckart von Wac
kerath, dien zij nu wel nooit meer zou
zien, en de gedachte daaraan deed
haar pijn.
Van anderen zou hij zeker wel hoo-
ren, dat haar verloving met graaf Ro-
leneck verbroken was, dat haar tante
haar in woede weggejaagd had, en mis
schien zou hij dan niet meer zoo
slecht over haar denken.
Hoe meer zij erover nadacht, des te
duidelijker werd het haar, dat zij zóó
en niet anders had moeten handelen,
en een zerkere rust kwam] over haar.
Zij kon dadelijk beginnen, de kasten
uit te pakken, waarin al haar bezit
tingen geborgen waren. De kleeren.die
haar grootmoeder haar gegeven had,
legde zij zorgvuldig weer in: de kast;
zij nam alleen datgene mee, wat zij
zelf meegebracht had. Toen telde zij
haar geld na, het moest voor de terug
reis gebruikt worden.
En thans weg van Dymeck! Zij be
sloot, om zoo gauw het donker zou
zijn geworden, naar den tuin te gaan
en den tuinman te vragen, haar koffer
weg te brengen.
Ziezoo, nu waren de kasten, opge-
\iimd. Henny ging naar de commode,
en opeens gingen haar gedachten weer
naar andere richtingen! Daar stond
immers het kistje, dat zij achter den
lossen steen in het torenkamertje ge
vonden had.
Zij tilde het deksel op en greep het
bovenopliggendc groote geschrift, waar
op zij !den naam van Wackerath gelezen
had. Het was erg vergeeld, en onder
aan vertoonde het een groot rood wa
penzegel, dat Henny direct als dat
der graven Dymeck herkende. En daar
stond immers ook de naam van den
laatsten graaf Dymeck: „Kaspargraaf
Dymeck op slot Dymeck" in goed lees
bare, ouderwetsche letters. Dat was
immers de naam van den overgrootva
der, van wien Eckart von Wackerath
haar verteld had. Ineens beefde Henny
van spanning en opwinding, boven het
geschrift stond: „Dit behoort bij mijn
testament". Met kloppend hart las zij:
Slot Dymeck.
24 December 1855.
Ik gevoel mij op dezen dag gedron
gen, een begaan onrecht weder goed
te maken. Ik had, omdat Jürgen von
Wackerath mijn lievelingswenschsi.l.
mijn beide naaste bloedverwantendoor
een huwelijk verbonden te zien, weer
streefd had, mijn neef in begrijpeiij-
ken toorn onterfd. Daar ik echter ge
durende de laatste jaren de redenen,
die mijn neef aanleiding gaven tot de
verb rel; in g zijner verloving met mijn
nicht gravin Klarissa Dymeck, beter
begrepen heb, bepaal ik hierbij het vol
gende: Slot Dymeck met zijn lande
rijen komt aan mijn neef Jürgen von
Wackerath, onder voorwaarde, dat bij
de regeering de vereeniging van namen
en wapens officieel wordt aangevraagd,
het naburig landgoed behoudt mijn nicht
gravin Klarissa Dymeck. Voor het ge
val, dat gravin Klarissa Dymeck on
gehuwd komt te overlijden, valt ook
deze bezitting aan Jürgen von Wacke
rath of aan zijn wettelijke erfgena
men ten deel.
Kaspar graaf Dymeck.
Als getuige
Notaris Bachmüller,
Henny beefde van aandoening, de
heele kamer scheen om haar rond te
draaien, zij zonk half bezwijmd in
den diepen leuningstoel, niet in staat,
ook maar even helder na te denken.
Zij sloot een oogenblik haaroogen.
Zou dat dan werkelijk mogelijk! zijn?
Volgens dit geschrift was tante Kla
rissa de onrechtmatige eigenares van
Dymeck, en de Wackeroth's die se
dert tientallen van jaren moeizaam
werkten voor de karige vruchten van
hun klein stukje grond, waren de recht
matige eigenaars van deze rijke be
zitting.
Dan was het dus toch waar, wat
Eckart von Wackerath haar vertelde,
dat graaf Dymeck zich voor zijn dood
nog met zijn neef verzoend! had.
Maar hoe was het mogelijk, dat zulk
een gewichtig notarieel geschrift zon
der meer verdwenen was, toen graaf
Dymeck stierf? Had de haat de voor
malige verloofde van Jürgen, von Wac
kerath zoo ver gevoerd, dat zij dit ge
schrift eenvoudig had laten verdwij
nen? En ineens werd het Henny dui
delijk: Dus daarom werd haar oud
tante telkens weer naar de torenkamer
gedreven, in welker muur het fatale
papier ruste, goed verborgen. Door
het achterhouden van deze gewichtige
documenten had zij zich op haar vroe-
geren verloofde trachtten te wreken.
Waarom echter had de gravin het
papier niet eenvoudig vernietigd?
Henny wist voorloopig geen ant
woord op deze vraag te vinden.
Bijna machinaal vouwde zij het ge
schrift toe en greep naar den boven
sten brief die in het kistje lag. Het
was een brief op sterk vergeeld papier
geschreven: IJ1
Potsdam, 2 Juni 1850.
Waarde Oom Kaspar!
Ik weet, dat het geen ik u thans ga
mededeelen, u leed zal veroorzaken. Ik
bezorg u heel ongaarne verdriet, weer
streef slechts noode uw hartewensch,
maar ik kan niet anders. Ik kan mijn
leven, dat misschien nog zoo lang is,
niet aan dat van een vrou/w ketenen,
van wie ik nooit zal kunnen houden.
Toen ik mij, volgens uw wensch, met
Klarissa verloofde, ofschoon ik niet
van haar hield, meende ik, dat ik met
tertijd, en met een beetje', goeden wil,
toch wel wat warmere gevoelens voor
haar zou opvatten. Ik heb. het eerlijk
geprobeerd, maar ik zie nu in, dat het
onmogelijk is.
Niet alleen dat wij geheel verschil
lende karakters bezitten, dat onze nei
gingen zoo zeer uiteenloopen, daar zou
nog wel overheen te komen zijn, maar
ik kan niet naast een vrouw leven, die
innerlijk zóó koud is, zóó egoïstisch
en zóó hoogmoedig als Klarjssa. Zij
kan geen warmte in mijn huis brengen,
omdat zij geen ware, zich| zelf ver
loochenende liefde kent, ik kan mij
zulk een vrouw niet aks moeder mijner
kinderen indenken. Ik wil duizendmaal
liever arm zijn en mijn brood met han
denarbeid verdienen, dan een leven» in
rijkdom aan zulle een vrouw te danken
t© hebben. f I
Wanneer u werkelijk, waarde Oom,
de erflating uwer goederen van de tot
standkoming van dat huwelijk afhanke
lijk wilt stellen, dan moet ik mij daar
natuurlijk bij neerleggen. Ik blijf echter
steeds, wat er ook gebeuren mag, uw
gehoorzame, en u vereerende neef
Jürgen von1 Wackerath.
I Wordt vervolgd.