NA VIJF-EN-TWINTIG JAAR
<a^<a^<a^<a^<a^<a^<fe=®<a^è><a£5><a^?><3s=è><a#:E>'S><s>'a#:e><a#®><a5:s><a#:ö><&:®><&;sxa5;e><S£ê><a£®><a^5><asss><a=se>
Vijf en twintig jaren! Wat zijn ze anders dan een
rimpel op de zee van tijd, waaruit tallooze geslach
ten zijn opgekomen en waarin tallooze geslachten
zijn ondergegaan. Vijf en twintig jaren, we tellen ze
niet wanneer wij de geschiedenis der volkeren in
groote trekken nagaan en speuren naar de oorzaken
van den opbloei van machtige naties en die van haar
ondergang.
Inderdaad is het perspectief in een 25-jarig tijd
perk gering, wanneer we trachten te doorschouwen
het lot der volkeren.
Maar veel zijn vijf en twintig jaren in het leven
van een generatie, in het leven ook van den enkeling.
En als we de vijf en twintig jaren nemen die ons
thans scheiden van dien zesden September van het
jaar 1898, toen H. M. Koningin Wilhelmina in de
Nieuwe Kerk te Amsterdam het zelfstandige bewind
over ons volk aanvaardde, dan wegen die jaren al
bijzonder zwaar in het leven van dit geslacht. Het
lot heeft gewild dat de eerste vijf en twintig-jarige
regeerperiode van onze koningin er eene was van
zoo groot gewicht als wel niemand in 1898 vermoed
zal hebben. Als we onzen blik van dien gedenkwaar-
digen zesden September laten gaan tot heden, dan
overspant die immers een gebeuren op het wereld-
tooneel zoo geweldig, dat we er ons eigenlijk over
verwonderen dat zooveel in zoo luttel aantal jaren kon
zijn saamgeperst. In den aanvang valt dan die eerste
vredesconferentie op initiatief van Nicolaas, Czaar
van Rusland, bijeengekomen te Den Haag, - - in het
einde er van tracht men als het ware de scherven
van ons uiteengespat werelddeel weer aan elkaar
te lijmen. En daartusschen ligt dan die periode van
geweldige drang der naties naar expansie, welke
tenslotte leidde tot het conflict van 1914'18, dat
voor meer dan een natie de ondergang beteekende,
dat menig ander volk diep schokte, schokken waar
van de trillingen zoo goed als ieder volk bereikten.
Het is geen lichte taak aan het hoofd der Staats
zaken te zijn gesteld. Men heeft misschien het ge
wicht van die taak in vervlogen dagen, de dagen van
voor 1914 niet immer voldoende beseft, maar de oor
logsgebeurtenissen hebben ons dan toch wel geleerd,
dat de regeertaak in bange dagen ook aan het hoofd
van een klein, niet door den oorlog geteisterd en door
karakter kalm aangelegd volk, een zware is, al is
die taak begrensd tot die van den constitutioneelen
vorst, en deelt deze dus de regeermacht met de ver
antwoordelijke lichamen.
Hoe brutaal het oorlogsgeweld aan onze grenzen
moge hebben gewoed - - ongerept is het neutrale
Nederland uit den wereldoorlog te voorschijn ge
treden.
Dat ons volk daarvoor dankbaar heeft te zijn, wie
die het lot der in den oorlog gesleurde volkeren
gadeslaat, zal dat ontkennen, evenmin als dat een
deel van die dankbaarheid ten deel dient te vallen
aan ons Staatshoofd, wier 25-jarig regeeringsjubi-
leum wij nu gedenken. Het moge gemakkelijk zijn
voor de jeugd vooral als zij in het koninklijk purper
gehuld is, de populariteit van het volk te winnen, in
een regeeringsperiode van 25 jaren, waaronder zoo
uiterst moeilijke, die populariteit te hebben behouden
en doen groeien ligt het bewijs dat onze Landsvrouwe
gedaan heeft wat zij op Dinsdag 6 September 1898
in de Nieuwe Kerk te Amsterdam zeide te zullen
doen:
„Ik acht het een groot voorrecht dat het mijn le
venstaak is al mijn krachten te wijden aan het welzijn
en den bloei van mijn dierbaar vaderland. De woor
den van mijn beminden vader maak ik tot de mijne:
„Oranje kan nooit, ja nooit genoeg doen voor Neder
land"."
De herdenking van dit jubileum valt in een tijd
dat zware wolken in den vorm van een economische
crisis zich boven onze natie hebben saamgepakt.
Moge het in de meest nabijliggende van het tweede
25-tal jaren van haar taak, H. M. Koningin Wilhel
mina, vaardig als tot nu het roer van ons Schip van
Staat hanteerend, zijn gegeven, die wolken te zien
wegtrekken opdat de zon der welvaart het lot van
ons volk opnieuw beschijne.
,,Laat ons samen arbeiden voor het geluk
en den voorspoed van het Nederlandsche
j Volk. Dat zij Ons aller levensdoel!
j God zegene Uwen en mijnen arbeid, dat
hij strekke tot heil van ons Vaderland."
Uit de rede van H M Koningin Wilhelmina bij
de aanvaarding harer regeering, 6 Sept. 1898.