van een privaatput, riool of rioolkolk, mestvaalten en var kenshokken liggen, terwijl de tusschengelegen ruimten aan gevuld moeten worden met geen of weinig water doorlatende grondsoorten. Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking van dit voorschrift toestaan en daaromtrent nadere voorschriften geven. Alle regenbakken of welputten zullen moeten voorzien zijn van openingen, welke laatste behoorlijk moeten voorzien zijn van goed sluitbare ijzeren, houten en en steenen deksels. Voor woningen sedert 14 April 1905 en vóór 1 Augustus 1917 gebouwd of in aanbouw, zijn deze voorschriften ook van toepassing met dien verstande echter, dat genoegen ge nomen wordt met de grootte van den regenbak, als bij de vergunning tot den bouw werd toegelaten en met een afstand van 4 Meter tot een privaatput, riool, mestvaalt of varkenshok. Artikel 8. Op artikel 39ter te doen volgen een nieuw artikel 39qaater, luidende „Burgemeester en Wethouders hebben de bevoegdheid het water uit de regenbakken te allen tijde op kosten der ge meente te doen onderzoeken. Wordt op grond van dit onderzoek door Burgemeester en Wethouders geconstateerd, dat een regenbak geen goed en vertrouwbaar drink- en werkwater oplevert, dan mag het water uit zoodanigen bak niet meer als drink- en werkwater gebruikt worden en moet de eigenaar der woning, waarbij de bak behoort, of hij, die daartoe bevoegd is, zorgen, dat binnen twee maanden door aansluiting aan de waterleiding de bewoners van het huis goed en voldoende drink- en werkwater hebben, tenzij Burgemeester en Wethouders vergunning geven door het aanbrengen van de noodige herstellingen of door het bouwen

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1917 | | pagina bijlage 14