Artikel 2. (1). Een verzoek tot uitreiking van broodkaarten wordt tot het gemeentebestuur gericht door ieder hoofd van een gezin op een daarvoor bestemd formulier, hetwelk zoo danig is ingericht, dat daarop kan worden ingevuld a. de naam en voornamen van het hoofd van het gezin, zijn beroep, zoomede de namen van de tot dat gezin behoorende personen, kinderen beneden den leeftijd van één jaar niet medegerekend b. de woonplaats van het gezin c. in welk aantal wittebrood-, bruinbrood- en/of roggebroodkaarten ten behoeve van het gezin worden gewen scht. (2), Een alleenloopend persoon, die een eigen huishou ding voert, wordt beschouwd als hoofd van een gezin. (3). De bestuurder van een binnen de gemeente gevestigd gesticht, ziekenhuis of dergelijke inrichting, wordt ten opzichte van hen, die, zij het ook tijdelijk, aldaar verblijven, aangemerkt als hoofd van een gezin. (4). Zij die, zij het ook tijdelijk, verblijf houden in binnen de gemeente gevestigde gestichten, ziekenhuizen en dergelijke inrichtingen, alsmede vluchtelingen en buiten bestaande kampen woonachtige geïnterneerden, worden geacht hun hoofdverblijf in de gemeente te hebben. (5). Het gemeentebestunr zal aanvragen tot uitreiking van broodkaarten voldoen, tenzij hem blijkt, dat de aan vrage niet in overeenstemming is met de feiten. Artikel 3. (1). Formulieren, bestemd tot het aanvragen van brood kaarten met uitzondering van aanvullings- en dagbrood-

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1917 | | pagina bijlage 2