INSCHRIJVING VOOR DB MILITIE,
lste BIJVOEGSEL.
G EMEENTE-FUBLÏCATIEN.
A ANGIF T' JE
TXTÏT I HL
Buitenland.
De onbevoegde uitoefening der
geneeskunde in Ouitsciiland*
In ons eigen lsnd is den laatsten
t®d een streven waar te nemen om
liet artsenmonopolle op te heffen en
dus ook aan de tot dusver onbevoeg
den gelegenheid te geven, patiënten,
die zich b® hen aanmalden, in behan
deling te nemen.
Ofschoon erkend moet worden, dat
tot hen, die het artsdiploma riet be-
zitten, zonder twijfel mensohen knn-
nen bohooren, die door parsoonl®ke
suggestie, oi andere hun ten dienste
staande eigenschappen, in vele geval
ten een genezeaden invloed kunnen
uitoefenen, dient toch het groote ge
vaar onder de oogen gezien te worden,
geneeskundige bevoegdheid t> ver
leenen aan die personen, van welke met
zekerheid verwacht kan worden, dat zjj
de hen consulteerende patiënten niet
alleen niet kunnen genezen, maar in
vele gevallen zelfs lichamelijk nadeel
kunnen toebrengen.
Velen zijn van oordeel, dat, juist
door de opheffing van het artsenmc
nopolle, de kwakzalverij zal worden
tegengewerkt.
in Duitschland komt de pers in den
laatsten tijd, in tegenstelling met ons
eigen land, krachtig op voor het ont
nemen van de bevoegdheid aan niet
academisch gevormde personen.
Het is trouwens nlat de eerste maal,
dat de Duitsche pars een campagne
opent tegen het uitoefenen van de
geneeskunde door onbevoegden.
Enkele jaren geloden werd bij den
Rijksdag een wetsvoorstel ingediend
tegen de geheime geneesmiddelen en
de kwakzalverij, m&ar de meerderheid
van de Rjjksdaglsden bleek toen van
meening, dat de Duiteehe toestanden
b-ter waren dan die in andere lan
den, waarin een artsen monopolie
bestaat en de overgroote meerderheid
van het volk dit monopolie niet
weasebt.
De „Christian Science", het zgn ge-
zond-bidden van patiënten, is evenwel
eon kwaad, dat tegenwoordig in
Duitschland veelvuldig voorkomt.
De Duitsche vereeniging tot bestrij
ding van de kwakzalverij meeDt, dat
dit gezond-bidden als een uiting van
de ergste kwakzalver® moet be
schouwd worden, maar juist dat de
„Christian Seienca" ook b® het in don
Rijksdag ingediende voorstel zou
strafbaar gesteld worden, was voor
vela leden een reden, om dit voorstel
t» verwarpen.
Hoewel erkend moet worden, dat bet
gezond bidden voor de patiënten geen
ernstige gevolgen kan hebben, zijn er
natuurlek evenmin goede resultaten
van te verwachten, De zgn gezond-
bidders noemen elke kwaal een gevolg
vast de zonde en beweren, dat gebed
daarom het eenige middel is om die
kwari te kunnen genezen.
De patiiDt, .'ie zich tot hen wet dt,
moot ar dus van o-onuigd zijn, dat,
hos erg z®n ziekte ook mag z®c, de
gezond bidder, door het opzeggen van
gebefs formulieren, daarin verbetering
kan breDgen
Direct gevaar heeft deze genees
w®te voor de patiënten natuurlijk
niet, maar indirect zeker wel. Want
een patient, die zich tot een zooge-
naamden gezond bidder wendt, ver
zuimt daardoor, naar een dokter te
gaan, die, door tjdig ingrjpen, z®n
'ziekte wellicht bad kunnen genezen.
De Ros». Zeiiung dringt dan ook
op krachtige maatregelen aan, om
aan dszen vorm van kwakzal 'er® zoo
spoedig mogelijk een eiidete maken.
Dat indetda»d het gevaar niet denk
beeldig Is, bewjzen in de laatste
dagen weer talrijke gevallen, waarin,
met voorbijgaan van den geneesheer,
de zgn gezond-bidders werden ge
TBR
De vorige week overleed te Berl®n
een bekende actrice, die langen tijd
aan suikerziekte had geleden. De ge
neesheer, die haar vroeger behandelde,
had baar een leefregel vuorgeschreven,
die haar in alle opzichten zeer goed
voldeed. Z® geraakte echter in handen
van een vrouwelijke Rezond-bióster,
die haaf er toe overhaalde, de voor
schriften van den geneesheer niet
langer op te volgen, met het gevolg,
dat da actrice binm 11 betrekkeljk
korten lijd overleed.
Uit andere deelen van Duitschland
zijn dergelijke gekallea te vermelden.
Een arts, die een zesjarig jongetje
voor een oogziekte behandelde, werd
vervangen door een gerond bid,ter,
die de geneesmiddelen wegwierp en
het verband van het kind wegnam
met het gevolg, dat dit tba03 groot
gevaar loopt, blind te worden.
Een wielrijder in Saksen, die b®
een botsing ernstig gewond werd,
werd, on verzoek van z®n vader, door
gezond-bidders behandeld, waardoor
da eerst later geroepen geneesheer
slechts den dood kun constateeren.
In dit geval werd door den burge
meester tegen deu vader een aanklacht
ingzdiend, wegens het veroorzaken
van den dood door nalatigheid.
Uit een en ander bi®kt wel, dat een
goede en doelmatige wetcw®zlging in
Dultseblahd meer dan noodzakelijk is.
Zonder twgfel zal bet gebeurde
daar te lande de volle aandacht heb
ban van hen, die thar i ia ers eigen
vaderland het artsenmonopolle willen
De Burgemeester der gemeente GOES brengt ter kennis van «'ie bet aangaat,
inzonderheid van de in het jaar 1885 geboren mannelijke personen, of van
hun vader, moeder, voogd of curator, dat bij de Miiitiewet (Staatsblad 1912,
No. 21) liet volgende is bepaald
Artikel 12.
1. Behoudens het bepaalde ui art, 13 wordt voor de militie ingeschreven
le. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die op 1 Januari van hei jaar,
volgende op dat, waarin hij het 18e levensjaar heeft volbracht, binnen het Rijk,
in het Duitsche Rijk of ia het Koninkrijk België woonplaats heeft, of wiens vader,
moeder of voogd op genoemd tijdstip in een dier Rijken woonplaats heeft
2e. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die op genoemd tijdstip in
eau der genoemde Rijken woonplaats heeft
3e. ieder mannelijk niet-Nederlander, die op genoemd tijdstip ingezetene
van het Rijk is.
2. Voor ingezetene in deu zin dezer wet wordt gehouden
A- de minderjarige niet-Nederlander, die binnen het Rijk woonplaats heeft
le. indien zijn vader, moeder of voogd binnen het Rijk woonplaats heeft en
gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk of in de koloniën of
bezittingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats gehad heeft
2e. indien hij zelf gedurende de voorafgaande achttien maanden in liet Rijk
of in de koloniën of bezittingen des Rijks iu andere werelddeelen woonplaats
gehad heeft, tenzij hij in den zin dezer wet een vader of moeder heeft en deze
elders dan binnen het Rijk woonplaats heeft;
li. de meerderjarige niet-Nederlander, die binnen het Rijk woonplaats
lieeft en gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk of in de
koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats gehad
heeft.
8. Voor de toepassing van het pepaalde in het vorig lid wordt gehouden
voor minderjarig hij, die minderjarig is in den ziu der Nederlandsche wet
voor meerderjarig hij, die meerderjarig is in den zin der Nederlandsche wet
Artikel 13.
Voor de militie wordt niet ingeschreven
le. de ingezetene niet Nederlander, die blijkt te behooren tot een Staat,
waar de Nederlanders niet aan den verplichten krijgsdienst zijn onderworpen
of waar ten aanzien van den dienstplicht het beginsel vanwederkeerigheid is
aangenomen
2e. hij, die blijkt in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere wereld
deelen woonplaats te hebben, mits die niet zij ter zake van krijgsdienst.
Artikel 14.
1. De inschrijving geschiedt
le. van liern. bedoeld in art. 12, eerste lid, onder le:
a. zoo zijn vader, moeder of voogd binnen liet Rijk woonplaats heeft, iu
de gemeenle der woonplaats van vader, moeder of voogd
b. zoo hij binnen het Rijk woonplaats heeft, in de gemeente zijner woon
plaats, tenzij hij in den zin dezer wet een vader, moeder of voogd heeft en
deze in eene andere gemeente binnen bet Rijk woonplaats heeft
o. zoo zijn vader, moeder of voogd in het Duitsche. Rijk en hij niet binnen
liet Rijk woonplaats heeft, in de gemeente Amsterdam
tl. zoo zijn vader, moeder of voogd in het Koninkrijk België en hij niet
binnen het Rijk woonplaats heelt, in de gemeente Rotterdam
e. zoo hij in liet Duitsche liijk en zijn vader, moeder of voogd niet binnen
het Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft, in de ge,meerite Am
sterdam
f. zoo bij in bet Koninkrijk België en zijn vader, moeder of voogd niet,
binnen het Rijk of in het Duitsche Rijk woonplaats heefl, in de gemeente
Rotterdam
2e van hem, bedoeld in art. 12, eerste lid, onder 2e.
a. zoo lilf woonplaats heeft binnen het Rijk, in de gemeente zijner woonplaats
b. zoo hij woonplaats heeft in het Dnitsche Rijk, in de gemeente Amsterdam
c zoo liij woonplaats heeft in het. Koninkrijk België, in de gemeente Rotterdam
3e. A. van hem, bedoeld in art. 12, eerste lid, onder 3e., indien lrij min
derjarig is
a. zoo zijn vader, moeder of voogd binnen het Rijk w onplaats heeft, in
de gemeente der woonplaats van' vader, moeder of voogd
b zoo hij in den zin dezer wet geen vader, moeder of voogd heeft of Zoo
zijn' voogd niet binnen het Rijk woonplaats heeft, in de gemeente, waar hij
zelf woonplaats heeft
B. van hem, bedoeld in art. 12, eerste lid, onder 3e, indien bij meer
derjarig is
in de gemeente, waar hij woonplaats heeft.
2. De in het vorig lid als plaats van inschrijving aangewezen gemeente
is die, waar de woonplaats gevesligd is of was op t Januari van hel jaar,
volgende op dat, waarin de in te schrijven persoon het 18de levensjaar vol
bracht. Ten aanzien van hem, wiens inschrijving te Amsterdam of ie Rotter
dam tnoet gesihieden wegens woonplaats onderscheidenlijk in het Duitsche
Rijk of in het Koninkrijk België, wordt de gemeente waar de inschrijving
moet plants hebben, bepaald naar het Rijk, waar de woonplaats gevestigd ia
of was op I Januari van liet jaar, volgende op dat, waarin de in te schrijven
persoon het 18de levensjaar volbracht.
Artikel 15.
1. Hij, die volgens art. 12 moet worden ingeschreven, is verplicht zich
daartoe aan te geven bij den burgemeester der gimeente, waar de inschrijving
moet geschieden.
2. Indien hij ongesteld of ofwezig is, rust de verplichting tot het doen
van de aangifte
a. indien het een minderjarige betreft, op zijn vader, moeder of voogd,
mits de vader, moeder of voogd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in
het Koninkrijk België woonplaats heeft, of indien de voogdij is opgedragen
aan eeue rechtspersoonlijkheid bevittende vereeniging, aan eene stichting of
aan eene instelling van weldadigheid o;> de bestuurders;
b. indien het een meerderjarige betreft, die onder curateele staat, pp zijn
curator.
3. De minderjarige, die in den zin dezer wet geen vader, moeder of
voogd heelt, of wiens vader, moeder of voogd niet. binnen het Rijk, in het
Duitsche Kijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft, is, behoudens
het bepaalde in het. volgend lid, steeds zelf tot het doen van de aangifte verplicht.
4. Hij, die is opgenomen in een der in art. 1G vermelde gestichten en
inrichtingen of behoort tot de in het tweede lid van genoemd artikel bedoelde
personen dan wel in dienst is bij de zeemacht, bij het leger hier te lande of
bij de koloniale troepen, behoeft niet ter inschrijving te worden aangegeven.
5. De aangifte geschiedt in de maand Januari van het jaar, volgende
op dat, waarin de in te schrijven persoon het 18de levensjaar volbracht.
6. Voor hem of haar, die tot het doen van de aangifte verplicht is, kan
de aangifte geschieden door een ander, daartoe schriftelijk gemachtigd.
Artikel lö.
1. De bestuurders van krankzinnigen-, idioten-, doofstommen- en bliudeu-
gcstichten, van gevangenissen, van Rijkswerkinrichtingen, Rijksopvoedings
gestichten en van tuchtscholen zenden jaarlijks vóór 19 Januari een opgave,
ingericht in den door Ons te bepalen vorm, van de daarin opgenomen man
nelijke personen, die alsdan voor de militie moeten worden ingeschreven,
aan Onzen commissaris in de provincie, binnen welke de inschrijving moet
plaats hebben.
2. Ten aanzien van de mannelijke personen, die ingevoh^arA 39 wan
en niet in een Rijksopvoedingsgesticht zijn opgenomen, geschiedt gelijke
opgave vanwege Onzen Minister van Justitie.
3. De inschrijving van de in het eerste en het tweede lid bedoelde per
sonen, zoomede van die, welke in dienst zijn bij de zeemacht, bij het leger
hier te lande of bij de koloniale troepen, geschiedt overeenkomstig door Ons
te geven voorschriften.
Artikel 17.
1. Voor de'militie wordt ook ingeschreven of wordt opnieuw ingeschreven
le. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die na 1 Januari van het
jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar volbracht en vóór het
intreden van het 2lste levensjaar zijne woonplaats binnen het Rijk, in liet
Dnitsche Rijk of in het Koninkrijk België gevestigd heeft en wiens vader,
moeder of voogd niet reeds in een dier Rijken woonplaats had
2e. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die niet in een der genoemde
Rijken woonplaats heeft, doch wiens vader, moeder of voogd na 1 Januari
van liet jaar, volgende op dat., waarin de minderjarige het 18de levensjaar
volbracht, en voor het intreden van diens 21 levensjaar zijne of hare woon
plaats binnen een dier Rijken gevestigd heeft;
3e. ieder mannelijk minderjarige, die na i Januari van het jaar, volgende
op dat, waarin hij liet ISde levensjaar volbracht, en- vóór het intreden van
het 21ste levensjaar Nederlander opnieuw Nederlander is geworden, zoo hij
of zijn vader, moeder of foogd binuen het Rijk, 111 liet Duitsche Rijk of 111
het Koninkrijk België woonplaats heeft
4e. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die na 1 Januari van het
jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar volbracht, en vóór het
intreden van het 21ste levensjaar zijne woonplaats binnen het Rijk, in het
Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België gevestigd heeft;
5e. ieder mannelijk meerderjarige, die na 1 Januari van bet jaar, volgende
op dat, waarin hij het 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden van
het 21ste levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is geworden, zoo hij
binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats
heeft
üe. teder mannelijk niet Nederlander, die na 1 Januari van het jaar, vol
gende op dat, waarin hij het 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden
van het 21ste levensjaar ingezetene of opnieuw ingezetene is geworden in den
zin van art. 12, tweede lid
7e. hij, die vóór het intreden van het 2 lste levensjaar ophoudt te verkeeren
iu een der gevallen, bedoeld in art. 13, indien hij overigens, hetzij volgens
art.. 12, hetzij volgens het hiervoren onder le.6e. bepaalde ingeschreven
zou moeten worden.
2. Met betrekking tot het bepaalde onder le6e gelden art. 12, laatste
lid, en art. 13.
3. Ten aanzien van de gemeente, waar de inschrijving of de inschrijving
opnieuw moet geschieden, geldt art. 14, eerste lid, uiet dien verstande, dat de
plaats van inschrijving wordt bepaald naar de gemeente of het Rijk, waar de
woonplaats gevestigd is of was op den dag, waarop de in te schrijven persoon
of zijn vader, moeder of voogd is geraakt in een der in het eerste lid van dit
artikel omschreven gevallen.
4 Ten aanzien van de aangifte of opgave ter inschrijving of ter inschij
ving opnieuw gelden de artt. 15 en 16, met dien verstande, dat de aangifte
geschiedt binnen dertig en de opgave binnen tien dagen na deu, dag waarop
de 111 te schrijven persoon of zijn vader, moeder of voogd is geraakt, iu een
der in het eerste lid van dit artikel omschreven gevallen.
Artikel 102.
1. Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ten-
hoogste honderd vijftig gulden wordt gestraft de in art. 15, eerste of tweede
lid, bedoelde persoon of diegene der in laatstgenoemd lid bedoelde bestuur
ders, die uiet voldoet aan eene hem bij dat artikel of bij art. 17, vierde lid
opgelegde verplichting,
2. Met gevangenisstraf vau ten hoogste twee maanden of geldboete van
ten hoogste zeshonderd gulden wordt gestraft hij, die opzettelijk een der in
het eerste lid bedoelde feiten pleegt.
De bijzondere aandacht wordt er op gevestigd, dat bij de in art. 15 ver
melde aangifte ter inscbrijveng gelegenheid bestaat om op te geven de reden
van vrijstelling, die de in te schrijven persoon vermoedelijk zal kunnen
doen gelden.
STfï Waar in het bovenstaande sprake is van vader, moeder of voogd
heeft zulks bel rekking op minderjarigen en strekt de uitdrukking „vader"
voor het geval, dat de vader de ouderlijke macht of de voogdij uitoefentde
uitdrukking „moeder" voor het geval, dat de moeder de ouderlijke macht 01
de voogdij uitoefenten de. uitdrukking „voogd" voor het geval, dat over
den minderjarige voogdij wordt uitgeoefend door een ander dan den vader
of de moeder. De uitdrukking „curotor" heelt betrekking op meerderjarigen
en strekt voor het geval, dat dezen onder curateele staan.
Waar in het bovenstaande sprake is van woonplaats, wordt ten aanzien
van hen, die geen vrijwillige woonplaats hebben, daaronder verslaan de plaats
waar zij werkelijk wonen, en, zoo deze. ontbreekt, de plaats van verblijf.
Voorts is het noodig, dat door of voor hen, die elders geboren zijn, bij het
doen van de aangifte ter inschrijving wordt overgelegd een uittreksel uit het
geboorteregister, welk uittreksel op aanvrage kosteloos wordt verstrekt.
Voor het doen van de aangifte ter inschrijving, die moet plaats hebben
tusschen 1 en 31 Januari a.s., zal meer bep aid gelegenheid worden gegeven
ter Gemeentesecretarie op Maaudag, den 5 .1 uiman 1914 des voormiddags
van 9 tot 13 nur.
Men wordt dringend verzocht, zich zoo mogelijk op een der aangegeven
uren voor het doen der aangifte ter Gemeentesecretarie te vervoegen.
Goes, den 16 December 1913.
De Burgemeester voornoemd,
J. B. DE BEAUFORT.
OPROEPlNri VAN VERLOFGANGERS IN WERKEL1JKEN DIENST.
De Burgemeester van Goes brengt ter openbare kennis, dat de in het
verlofgangersregister dezer gemeente ingeschreven verlofgangers, wier namen
hieronder zijn vermeld, bij deze worden opgeroepen om zich op den datum en
voor den duur, achter ieders naam aangegeven, krachtens art. 91 der Miiitiewet.
in werkelijken dienst te begeven
LIPLIJN, JOHANNES JACOBUS PETRI'S,
Dichting 191(1, 14e Reg. Infanterie le Bat. Garnizoensplaats Vlissingen,
opkomst 19 Januari 1914 voor vier weken.
De opgeroepen verlofgangers zullen zorg dragen, dat zij zich, ieder op den voor
hem aangegeven dag, in uniform gekleed en vooizien van hun verlofpas (zakboekje),
alsmede van al de. bun bij hun vertrek met groot verlof medegegeven voorwerpen
van kleeding en uitrusting, bij bun korps aanmelden des namiddags vóór viei
uur, of, indien dit niet liet oog op den duur der reis niet mogelijk is, zoo
spoedig mogelijk daarna. Zij, die binnen liet Rijk woonplaats hebben, behoeven
hunne reis niet eerder aan te vangen dan op den dag voor de opkomst bepaald.
De verlofgangers, die per spoor, tram of stoomboot moeten reizen, of op de
reis êéa of meer veren moeten passeeren en in wier zakboekje aanwezig zijn de
vereischfe op wit papier gedrukte en mei rooden inkt ingevulde, vervoerbewijzen
en passage-biljetten, behoeven zich uiet ter Gemeente-secretarie aan te melden,
doch begeven zich rechtstreeks naar het station of de aanlegplaats van vertrek,
en stellen aldaar hun zakboekje ter band aan den beambte, met de uitgifte van
plaatsbewijzen belast, of aan deu veerman. De verlofgangers behooren er op in
dachtig te zijn, dal hun liet zakboekje wordt te'ruggegeven, alsmede de strook
van het vervoerbewijs, aangezien deze strook hun gedurende de re.is moet
dienen als plaatsbewijs.
Verlofgangers, die niet in het bezit zijn van een vervoerbewijs of passage-
biljet, ingericht om daarop van hunne woonplaatsTiaar de plaats van opkomst te
kunnen reizen, dan weLt»n bet veer va" c'e verel' gebruik te maken, moeien
opden laa