N\ 96 1909 Dinsdag 17 Augustus. 96st" jaargang. s FEUILLETON. Ken vreeselijke droom. liOESCHE lie uitgave dezerCourant geschiedt Maandag-, Woensdag- en Vrijdagavond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal, in Goes f 0,75, buiten Goes, franco f 1,25, Afzonderlijke nommers 5 cent. inzending van advertentiën vóór 2 uren op den dag der uitgave. COURANT. De prijs der gewone advertentiën is van 1-5 regels 50 ct., eiken regel meer 10 ct Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Geboorte-, huwelijk- en doodsberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen worden van 110 regels it 1,— berekend. Bewijsnummers 5 cent. Telefoonnummer 22. Directeur A. F. A. van Seters. Uitgave van deJNaaml. Vennootschap „Goesche Courant". Hoofdredacteur W. Kerremans. EEN NIEUWE MINISTER. De derde minister in het kabinet Heemskerk is vervangen. De heer Bevers overleed, generaal Sabron vroeg ontslag, de heer Iden- burg wordt gouverneur-generaal. Nu is in de plaats van den algemeen als zeer bekwaam geprezen Idenburg, tot minister van koloniën benoemd, de heer de Waal Malefijt. Deze afgevaardige voor Breukelen is benevens Kamerlid nog burgemees ter van een dorpje en voordien was h\j zeepfabrikant. Met nuchtere ge dachten, niet te koel of niet te warm door partij-gezindheid, komt toch de overweging naar boven, dat onder dit kabinet de schijn gewekt wordt alsof het ministers-ambt nu niet zoo heel moeieljjk was. Een meester in de rechten (Bsvers) werd min. van water staat, een predikant werd minister van landbouw en nu een burgemeester minister van koloniën. De heer de Waal Malefijt is nooit in Indië geweest, nooit heeft hij getoond bijzondere kennis te hebben van onze koloniën, wel heeft hij bij de desbetreffende begrooting het woord gevoerd over onze overzeescbe bezittingen, doch veel eer en bijval heeft hem dat nooit gebracht. Waarom men dan iemand, die zoo wei nig op die plaats behoort, er op stelt Omdat men geen andere had. Er zijn in ons land wel zeer goede en hoogst kundige Indische specialiteiten, doch die belmoren niet tot de anti-revolu tionaire partij en hij de keuze tusschen een bekwaam man niet-anti-revolu- tionair en een ter zake niet-kundige maar wel van de partij, was het Jot spoedig heslist. Te vreezen is thans dat 't gaan zal als met den minister van buiten- landsehe zaken onder het kabinet Kuyper en den minister van marine onder het kabinet De Meester, die de hun opgelegde taak niet aan konden en er voor bedankten. Te vreezen neen te hopen is 't, dat dit geschieden zal en fat de heer De Waal Malefijt spoedig zal inzien, dat zijn vrienden hem een last op de schouders gelegd hebben, die voor zijn portuur te zwaar, veel te zwaar is. Suitaalan;?. Noa immer oorlogsgevaar. VaakAvordt het voorgesteld, alsof een oorlog steeds wordt uitgelokt door de hooge diplomaten, zonder dat hierbij met de wenschen van het volk in het ininst rekening wordt ge houden. Vroeger moge dit het geval zijn geweest, tegenwoordig is dit meestal anders. En indien de oorlog slechts begeerd wordt door eenige staatslieden of een groep grootkapi talisten dan zullen dezen toch eerst het volk trachten te winnen voor hun politiek, het oorlogszuchtig stemmen door tendentieuse berichten en be schouwingen. Dit hebben we b. v. zien gebeuren Uit het Engelsch. door ARTHUR CON AN DOYLE. „Een uitstekend voorbeeld, want werkelijk heb ik met dat zwaard die proef genomen, en in mijn slaap zag ik den dood van den eigenaar, die omkwam in een hevig gevecüthet gevecht zelf heb ik niet kunnen ont dekken, doch het had plaats tijdens den oorlog van de Fronde. Als gij er goed over nadenkt, dan toonen enkele volksgebruiken aan, dat onze voor ouders reeds met het feit bekend waren, al hebben wij het in onze wijs heid onder het bijgeloof gerangschikt". „Noem eens iets op „Wel het leggen van een stukje bruiloftstaart onder het kussen, om de sl'aapster aangename droomen te bezorgen. Dat is een van de talrijke voorbeelden, die gij zult vermeld vin den in een kleine brochure, die ik bezig ben over dit onderwerp te schrij ven. Maar om op ons uitgangspunt terug te komenik heb een nacht geslapen met dien trechter naast mij, en toen had ik een droom, die zeker een eigenaardig licht werpt op het gebruik en den oorsprong van het voorwerp". by den Engelsch-Transvaalschen oor log, toen het Engelsehe volk door een chauvinistische pers, door een misdadig misbruik van de macht van het gedrukte woord, was verblind. Maar ook komt het voor dat de machthebbers door de publieke opinie huns ondanks worden gedwongen tot een oorlogsverklaring. Met een dergelijk geval schijnen we nu in Turkije te doen te hebben. De regeering staat voor de reus achtige taak heel het binnenlandseh bestuur van Turkije, alle takken van dienst, leger en vloot, financiën en onderwijs en wat niet al te reorga- niseeren, Zonder zich in buitenlandsche moeie- lijkheden te steken, vindt ze dus ge noeg te doen, maar het Turksche volk, zelfbewust geworden sedert het bevrijd is van het juk van den vorigen sultan, eiseht krachtig optreden inzake de Kreta-kwestie. Kreta is bijna geheel onafhankelijk van Turkije maar het Turksche volk verzet zich tegen eiken maatregel, die het laatste schijntje van afhan kelijkheid zou doen verdwijzen en het begin zou zijn van de annexatie van dat eiland door Griekenland. De Kretensisehe bevolking, in over- groote meerderheid Christenen, en van Helleensoh ras, droomt echter van een vereeniging met het koninkrijk en dit maakt de kwestie uiterst moeielijk. Op de forten op Kreta is door de bevolking de Grieksche vlag gehe- schen en Turkije beschouwt dit als een smaad, die niet geduld mag wor den. In de eerste plaats verlangt het, dat de Grieksche vlag zal worden vervangen door die van Kreta, maar bovendien eiseht het, zooals we reeds meldden, van Griekenland de duide lijke verklaring, dat dit land geen annexatie van Kreta wenscht. Mocht de Grieksche regeering zulk een verklaring afleggen, dan spreekt ze hiermede onwaarheid, want wel degelijk is het ideaal van het Grieksche volk een vereeniging met de broeders op het veelbesproken eiland en als Griekenland machtig genoeg was, zon spoedig die vereeniging tot stand zijn gekomen. Edoch, de Grieksche strijdmacht, zwak en slecht georganiseerd, is niet opgewassen tegen het veel machtigere Turkije, dat, bewust, van die macht, een dreigenden toon aanslaat. Ongetwijfeld zullen de groote mo gendheden alles in het werk stellen, om een gewapend conflict te voor komen. Zij zullen om te beginnen, ieder eenige oorlogsschepen naar de Kre tensisehe watereu zenden en hebben de Turksche regeering verzocht af te zien van een vlootdemonstratie bjj de kust van Kreta. In Turkije nemen we dus juist het tegenovergestelde verschijnsel waar van hetgeen we in Spanje aanschou wen. Daar toch blijft een tegenzin be- „En hoe was die droom?" „Ik droomde Hij zweeg en zijn gelaat kreeg een uitdrukking van groote belangstelling. „Waarachtig! dat is een goede in val', zeide hij. „Dat zal werkelijk een bijzonder belangrijke proef zijn. Gjj zijt zelf een psychisch sujet, met ze nuwen, die gemakkelijk onder eiken indruk komen". „Ik heb nimmer dergelijke proeven genomen". „Dan zullen wij u vannacht op de proef stellen. Zoudt gjj mij het zeer groote genoegen willen doen, vannacht dien ouden trechter naast uw kussen te plaatsen Het vorzoek leek my grappigmaar ik zelf heb een onweerstaanbaar ver langen naar al wat zonderling en fan tastisch is. Ik stelde niet het minste vertrouwen in Dacre's theorie en ver wachtte niets van een dergelijke proef, maar ik vond het toch wel aardig, die proef eens te nemen. Met grooten ernst zette Dacre een tafeltje naast het hoofdeinde van mijn rustbank, en plaatste den trechter daarop. Na nog eenige oogenblikken gepraat te heb ben, wensehte hy mij goeden nacht en liet my alleen. Ik bleef nog een poosje zitten roo- ken bij het smeulende vuur, peinzend over hetgeen wjj besproken hadden, en de zonderlinge ervaring die my misschien wachtte. Hoe ongeloovig ik ook zjjn mocht, in de stellige ver staan tegen deu strijd, die in het Kif-gebied moet worden gevoerd. Wel uit die tegenzin zich niet meer in onlusten, maar van geestdrift is toch ook geen spoor te bemerken. In het Rif-gebied heerscht de laatste dagen De stilte die den storm vooraf gaat. Een legermacht van 40000 Spaan- sehe soldaten wacht het bevel om op te rukken tegen de Mooren, die uit stekend gewapend, zich stevig hebben verschanst en alles in gereedheid bren gen om den Spanjaarden warm te ontvangen. Waarschijnlijk nog deze week kun nen we ons voorbereiden op de berich ten van bloedige gevechten. Voor de Spaansche financiën zjjn de voorvallen in Noord-Afrika ook fataal. Schatten worden verslonden door de reusachtige expeditie en niemand kan voorspellen wanneer deze tot een goed einde zal komen. Hoeveel de kosten van het avontuur nu reeds bedragen, valt niet te zeggen. Zeker zjjn er reeds ettelijke millioenen mede gemoeid. Het geld wordt wel eens genoemd De ziel van den oorlog, en Duitschland b.v. heeft steeds, ren teloos, gereed liggen een reusachtig bedrag aan goud geld, om daarmede in tijd van oorlog de allereerste on kosten te bestrijden. De financiëele gevolgen van een krijg zijn reeds vaak ernstiger ge bleken dan de directe verliezen en een oorlog zou b.v. voor Duitschland, aldus berekende dezer dagen een Fransch blad, den financiëelen onder gang ten gevolge kunnen hebben. Bedoeld blad meent, dat voor Duitsch land de kosten voor een eerste oor logsjaar 6 i/s milliard mark zouden bedragen. De Rijksbank kan voor 2760 millioen mark biljetten uitgeven, rest een tekort van 3740 millioen mark. Neemt men nu aan, dat door een bijzondere oor logsbelasting 1250 millioen mark op gebracht kan worden, een bedrag, dat ook volgens Duitsche financiers te hoog is dan rest nog een tekort van 2 ik milliard mark voor het eerste jaar. Weigeren Londen en Parijs den Duitschen financiers crediet, dan zjjn deze spoedig uitgepraat. Behalve met het financiëele isolement zou Duitsch land dan te strijden hebben met een oeconoinische crisis van de ergste soort. Een oorlog van langeren duur zou den Duitschen handel en de Duitsche industrie volkomen vernieti gen, de marine van het Keizerrijk zou van de zeeën verdwijnen, de Duitsche koloniën zouden aan Engeland komen en een vreeselijke hongersnood zou uitbreken. Een overwinning in Europa zon Duitschland geen de minste ver lichting schenken, zoolang de over wonnene weigerachtig blijft een scha deloosstelling te betalen. Bovenstaande berekening is echter zekerdheid van Dacre en in mijn on gewone omgeving, de ruime zaal met de vreemde, vaak akelige voorwerpen die haar vulden, lag iets dat mij plech tig stemde. Eindelijk ontkleedde ik my, draaide het licht uit en ging liggen. N a lang woelen viel ik in slaap. Laat mij u zoo nauwkeurig mogelijk het tooueel beschrijven, dat ik in mijn droom bijwoonde. Het staat mij hel derder voor den geest, dan iets, wat ik wakende gezien heb. Ik zag een zaal, die leek op een gewelf, ruw doch zeer sterk gemet seld. Blijkbaar vormde het een deel van een groot gebouw. Op een met rood bekleede verhoo ging zaten drie mannen in het zwart, met zonderlinge, topzware, zwart flu- weelen mutsen op. De uitdrukking van hun gelaat was plechtig en droe vig. Luiks van hen stonden twee man nen in lange gewaden gekleed, met portefeuilles in de handen, propvol met papieren. Rechts zag ik een kleine vrouw met blond haar en vreemde, lichtblauwe oogen kinderoogen. Die vrouw keek mij aan. Zij was niet meer in haar eerste jeugd, doch had den middelbaren leeftijd nog niet be reikt. Haar gestalte was gevuld cd haar houding was trotsch en vol zelf vertrouwen. Haar gelaat was bleek, doch kalm een zonderling gelaat, knap en toch katachtig, met een vagen trek van wreedheid om den strakken, kleinen mond. Zij droeg een loshan gend, wit gewaad. Naast haar stond een Fransche berekening en dus waar schijnlijk wel wat heel pessimistisch voor Duitschland. Binnenland. De nieuwe minister van koloniën. Bij Kon. Besl. van 11 dezer is, met ingang van 16 dezer lo. op zijn verzoek, een eervol ont slag verleend aan A. W. F. Idenburg, als minister van koloniën, met dank betuiging voor de vele en gewichtige diensten door hem aan Hare Majesteit de Koningin en aan den Lande be wezen 2o. benoemd tot minister van ko loniën, J. H, de Waal Malefijt, lid van de Tweede Kamer der Staten- Generaal. Uit de Pers. De nieuwe ministbb. Over den nieuwen minister van koloniën, de anti-revolutionaire heer De Waal Malefijt is niet veel goeds te lezen. Zoo sahryft de roomsehe Tijd over hem Wie en wat is de heer De Waal Malefijt? Deze heer, in 1890benoemd tot burgemeester van Westbroek en Aehttienhoven, sedert lid der Prov. en der Ged. Staten van Utrecht, sinds 1897 lid der Tweede Kamer voor het district Breukelen, iB een man van beteekenis in de anti-revolutionnaire partij. Hij neemt o. m. zitting in het bestuur van het antirev Centraal Comité, van de Vrije Universiteit en meer andere instellingen. Hij is daarbij iemand, die zijn Kamerlidmaatschap jjverig en trouw behartigt en van wien men gaarne zal aannemen, dat hij meer dan de meeste zijner collega's zich in Indische zaken heeft ingewerkt. Dit een en ander schijnt echter geenszins voldoende, om een benoe ming tot minister van koloniën in den tegenwoordigen tijd te rechtvaardigen. Niet van Buitenzorg, maar van Den Haag uit moeten ten slotte onze kolo niën geregeerd worden. Is het aan te nemen, dat deze verhouding zou be waard blijven, indien op den troon te Buitenzorg zetelde de tegenwoordige minister Idenburg, terwijl diens p'.aats aan het departement op het Plein werd ingenomen door den heer de Waal Malefijt Het Volk zegt hetzelfde alleen iets ruwer. Wij hadden toch altjjd gedacht dat Mr. Theo (Heemskerk) slimmer was. Nu hij een der onhandigste en meest in- vloedlooze kamerleden tot minister maakt, rekent hij zeker op het nieuwe Sneeker kamerlid Coljjn als op den vecht,as, die den minister er in moei lijke gevallen doorheen moet sabelen. Het Handelsblad zegt van den nieuwen minister o.a. Een persoonlijkheid van wien kracht en leiding op koloniaal gebied uitging een magere, levendige geestelijke, die fluisterend tegen haar sprak, en haar voortdurend een crucifix voor de oogen hield Zy keerde het hoofd om en keek met strakken blik langs het crucifix naar de drie mannen in het zwart, die, zooals ik begreep, haar rechters waren. Terwijl ik keek, stonden de drie mannen op en zeiden iets, wat ik niet verstondik zag alleen dat de middel ste het woord voerde. Toen verlieten zij de zaal, gevolgd door de twee mannen met de papieren. Op hetzelfde oogenblik verschenen eenige forsche knapen in stevige wambuizen j zij namen eerst het roode tapijt weg, en toen de planken, die de verhooging vormden, zoodat de zaal geheel ledig was. Toen alles weg was, zag ik eSnige vreemde voorwerpen staan. Een daarvan geleek op een bed op houten rollen, en een handvat waar mede het in- en uitgeschoven kon worden. Een houten paard stond er ook met nog andere raadselachtige dingen, en een groot aantal touwen, die over katrollen liepen, bengelden aan de zoldering. Het geheel deed aan een gymnastiekzaal uit onzen tjjd denken. Toen de zaal ledig was verscheen een nieuw personage ten tooneele, een lange, magere man in het zwart, met een schraal, streng gelaat. Hij joeg mij een huivering aan. Zjjn kleeren zaten vol vet en vlekken. Zyn houding was waardig en indruk- iB de heer Maleiijt evenwel nimmer geweest. Door de kleine aanwijzingen en opmerkingen die hij jaarlijks ten beste gaf, loopt allerminst de groote en vaste lijn, van iemand die weet wat hjj wil. En juist dit doet ons zyn optreden aan het hoofd von het Departement van Koloniën niet zonder bezorgdheid aanschouwen. Binnenkort zal de party van den heer Malefijt in de Kamer een koloniale specialiteit van den eersten rang bezitten in den heer Colyn, het nieuw gekozen Kamerlid voor Sneek. Hy is iemand, die vol komen zeker weet wat hy wil, evenals de heer Idenburg, en wy vragen ons af, of de heer De Waal Malefyt, met den heer Colyn aan de eene en den heer Idenburg aan de andere zijde, niet in het gedrang zal raken tusschen deze twee Indische specialiteiten, beiden van zyne partij, bovendien beiden mannen van doortastend op treden en van gevestigde overtuiging, die als het ware voor ieder denkbaar geval in Indië hunne opinie reeds gereed hebben, en die beiden Indië door en door kennen, zoowel door studie en langdurig verblyf, als door administratieve ervaring en persoon lijke bestuursleiding. Al deze eigen schappen en hoedanigheden mist de man, bij wien de leiding berusten moet. Is het dan te verwonderen, dat wij ons afvragen, of hij niet meer geleid zal worden, dan zelf zal leiden Land en Volk schrijft Dat de heer de Waal Malefijt is aangewezen om aan het hoofd van het departement van koloniën den heer Idenburg, wiens bekwaamheid door ieder erkend wordt, te vervangen, teekent wel de armoede aan mannen met groote bestnurstalenten by de anti-revolutionairen. Door niets is die benoeming, welke vriend en tegenstander verbaasd heeft, te rechtyaardigen. Het Utrechtsch Provinciaal en Stede lijk Dagblad schrijft o.m.: De heer de Waal Malelijt is nie mand zal dit tegenspreken een alleszins achterswaardig burger, met vele goede hoedanigheden. Ijverig en nauwgezet toonde hy zich een zeer stipt burgemeester van Westbroeken Aehttienhoven. Uit den tyd van zyn lidmaatschap der Gedeputeerde Staten van Utrecht kan men iets dergelijks hooren. Ook als lid der Tweede Kamer toonde hy (afgezien van enkele over bekende onhandigheden) diezelfde eigenschappen. Maar beteekenend ver der dan de Loosdrecbtsche plassen en de eischen van het a -r. actie-program pleegde zyn blik niet te gaan, En tot dusverre bestond de meening in Neder land, dat er voor het ministerschap ook nog wel iets anders werd vereischt. La Curée (de verdeeling van den buit) schrijft de Nieuwe Arnhemsche Courant boven haar artikel, waarin zy o.m. zegt De heer De Waal Malefijt minister van Koloniën wekkend, alsof hy by zyn binnen treden het bevel over alles in handen nam. Ondanks zyn ruw voorkomen en zyn morsige kleeding, was hy nu de eigenaar van de zaal, die het bevel over het werk voerde. Een bos dun touw hing aan zyn linkerarm. Met scherpen blik nam de dame hem op, doch de uitdrukking van haar gelaat bleef onveranderd, vol zelfvertrouwen, zelfs tartend. De gees telijke was geheel anders doods bleek zweetdruppels gleden langs zyn hoog voorhoofd. Smeekend hief hy de handen op, en voortdurend bukte hy om de dame heftig iets in te fluisteren. De man in het zwart ging naar de vrouw toe, en bond met een der touwen van zyn linkerarm haar han den by elkander. Gedwee stak zy ze hem toe. Toen vatte hy haar ruw by den arm en bracht haar naar het houten paard, dat slechts iets hooger was dan haar middel. Zy werd erop getild en achterover gelegd met het gelaat naar de zoldering, terwijl de priester, trillend van ontzetting, de zaal was uitgeloopen. De lippen der vrouw bewogen zich snel, en ofschoon ik niets kon hooren, wist ik dat zij bad. Haar voeten hingen aan weers kanten van het paard en ik zag hoe de ruwe knechten haar enkels met touwen vastbonden aan jjzeren ringen in den steenen vloer. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1909 | | pagina 1