2
voor te schrijven nadere voorwaarden vergund, de in
artikel 2 omschreven mestvaalten en hokken te hebben en aan
te leggen.
Art. 4«.
Alle mestvaalten, varkens-, ezels-, geiten- en schapenhokken
binnen de bebouwde kom, waarvoor door Burgemeester en
Wethouders vergunning is verleend, moeten voldoen aau de
volgende voorwaarden
le. Elke mestvaalt of hok moet rondom worden voorzien
van een gemetselden voetmuur, dik of breed minstens 18 c.M.,
diep in aanleg onder den bovenkant der vloer minstens 35 c.M.,
met fundeering en versnijding naar goedkeuring van Burge
meester en Wethouders, en hoog boven den bovenkant der
vloer minstens 35 c.M.
2e. lu elke mestvaalt of hok wordt een vloer gemetseld
van 3 platte lagen, waarvan één in zand- en twee in cementspecie.
3e. Buiten elke mestvaalt of hok te maken een gierput,
wijd binnenwerks minstens 36 X *36 c.M. en diep 0.70 M. of
zooveel grooter als Burgemeester eu Wethouders dit nood
zakelijk achten, met wanden en bodem ter zwaarte van min
stens I steen of 18 c.M.
Deze put zal steeds met een houten, ijzeren of steenen deksel
gesloten zijn.
4<e. Al het metselwerk van de mestvaalten, hokken en gier
putten zal waterdicht gemaakt en onderhouden worden.
5e. Elke mestvaalt of hok moet minstens 6 Meter van
de naaststaande woning en minstens 1.50 Meter van naburige
erven verwijderd zijn.
6e. Dierlijke uitwerpselen mogen uitsluitend in de mest
vaalten of hokken verzameld worden.
7e. De dierlijke uitwerpselen mogen in de mestvaalten of
hokken niet hooger opgestapeld worden dan */2 Meter boven
den rand van den gemetselden voetmuur.
Art. 5.
De gier van de mestvaalten, hokken en stallen binnen de
bebouwde kom moet worden afgevoerd naar de omschreven
gierputten. In geen geval mag de gierput uitloozeu in straat,
goten, riolen, slooten, vesteu of andere waterleidingen.