3 4o. Al het metselwerk van de hokken en gierput zal waterdicht gemaakt en onderhouden worden. 5o. Sftke mestvaalt of hok moet minstens 6 Meter van de naaststuande woning en minstens 1.50 Meter van naburige, erven verwijderd zijn. 6o. In de mestvaalten of hokken mogeu uitsluitend dier lijke. uitwerpselen verzameld worden. Art. 5. Het is verboden, zonder schriftelijk vergunning van Burge meester en Wethouders, stallen voor auder dan reeds in deze verordening genoemd vee, trek- of lastdieren binnen of buiten de bebouwde kom te maken of te veranderen. Deze vergunning moet inhouden behalve eventnëele bij zondere voorwaarden dat a. deze stallen niet gemaakt mogen worden tegen eeD ge- ineenen of eens anders muur i. dat het vuil uit deze stallen niet geloosd mag worden door een gemeene of eens anders goot of waterleiding. c. dat in de bebouwde kom achter de stallen of staan- en ligplaatsen van het vee, de trek- of lastdieren, wordt gemet seld een waterdichte goot, waardoor het vuil en de gier kan afvloeien in een waterdichte put, welke laatste moet voldoen aan de bepalingen, genoemd onder alinea 3 en 4 van art. 4. Art. 6. De gier van de mestvaalten, hokken en stallen binnen de bebouwde kom moot worden afgevoerd naar de omschreveu gierputten. In geen geval mag de gierput uitloozen in straat- goten, riolen, slooten, vesten of andere waterleidingen. Zoo dikwijls Burgemeester en Wethouders dit noodig achten en voorschrijven moet de gierput worden gereinigd en geledigd en de inhoud in geheel gesloten en waterdichte karren of wa gens worden weggevoerd buiten de bebouwde kom. Dit vervoer mag slechts plaats hebben tnsschen 11 nur des avbnds en 7 uur des morgens. Art. 7. Het is verboden mestvaalten of mestbakken, zonder vergun ning van Burgemeester en Wethouders op ecu anderen tijd

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1906 | | pagina bijlage 3