1901. N". 100.
Bij dit no. behoort een bijvoegsel.
Avondschool voor Handwerkslieden.
FEUILLETON.
Eva Hausberg.
(iOESdli
De uitgave dozer Courant geschiedt Maandag-, Woensdag- en Vrijdagavond,
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binner als buiten Goes, 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 centmet bjjblad 10 cent.
Inzending van advertentiën vóór 2 uren op den dag der
uitgave.
Do prijs der gewone advertentiën is van 1-5 regels 50 cent,eiken regel meer 10 ct.
Dp directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de! prjjs
slechts tweemaal berekend.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen worden van 110 regels f 1,berekend.
Dienitaanbiedingen, niet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ct.
Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cent per regel.
(Gereorganiseerde Burger-Avondschool).
De inschrijving van leerlingen voor de
BURGER-AVONDSCHOOL
te Goes, cursus 1901/1902, zal plaats hebben, wan
neer men zich bij den Directeur der school aanmeldt,
op Zaterdag 31 Aug. a. s. tusschen 24 uur, des
namiddags, in de Directeurskamer der Ambachts
school.
Goes, 23 Augustus 1901.
Burgemeester en Wethouders van Goes,
W ESS EL INK.
De f. Secretaris,
A. A. VAN DELLEN.
Ter navolging. Te Leiden is eene vereeniging
opgericht tot bestrijding van werkloosheid. Onze
eeuw zal, waarschijnlijk nog meer dan hare voor
gangster, de eeuw van associatie en vereenigen zijn.
Telkens meer doet zich de behoefte gevoelen om
op eenig nieuw gebied de handen ineen te slaan,
gedachtig aan de bekende spreuk, dat eendracht
macht maakt. Onuitputtelijk vooral schijnt wel het
gebied der verzekering en hierop heeft zich weder
een belangrijk verschijnsel voorgedaan door het
oprichten der hierboven genoemde Leidsche ver
eeniging.
Of en in hoever deze verzekering de verzeke
ring tegen werkloosheid onder de «Staatepiichten
is le rangschikken, zullen wij niet onderzoeken.
Al ware dit een Staatsplicht, het mag niet weer
houden van de poging om alvast iets door eigen
kracht te bereiken, en de bereids koninklijk goed
gekeurde Leidsche vereeniging is als eene vinger
wijzing, als een voorbeeld, dat navolging verdient.
De vereeniging grondt zich op het onloochenbare
feit, dat gedurende den zomer, wanneer in alle
bedrijven leven heerscht, naar den tegenwoordigen
loonstandaard, de werklieden in de bouwvakken
geene bijzondere reden tot klagen hebben, doch dat
na dezen tijd van arbeid eene reactie volgt, die
velen treft, omdat zij niet in staat zijn geweest,
voor de kwade dagen der werkloosheid in voldoende
mate te sparen.
Ongetwijfeld ontbreekt het ook wel eens aan den
zin tot sparen en overleg. Dit is wel afkeurens
waardig, maar het behoeft de gelegenheid om zich
te verzekeren niet uit te sluiten, want dat die ge
legenheid zorgloosheid of onverschilligheid zou be
vorderen is niet aan te nemen. Zij toch, die zich
verzekeren tegen de gevolgen van kwade dagen,
geven veeleer blijk van bedachtzaamheid en overleg.
De verzekering te Leiden bepaalt zich nog alleen
tot de bouwvakkeu, wat in verband staat met plaat
selijke omstandigheden, maar zij is ook zeer goed
tot andere vakken uit te breiden en overal zal men
wel te rade moeten gaan met de plaatselijke ge
steldheid en behoeften.
Te Leiden staat op den voorgrond, dat bestrij
ding van werkloosheid niet uitsluitend behoort te
geschieden door het verzekeren eener geldelijke
uitkeering, maar wel degelijk ook door werkver
schaffing. Hoe voortreffelijk dit beginsel ook zij,
het is niet waarschijnlijk dat men steeds voldoenden
en voor allen geschikten arbeid zal vinden om den
ontbrekenden te vervangendaarom verwachten
wij, dat eene uitkeering in geld wel hoofdzaak zal
blijven.
Een tweede hoofdbeginsel der Leidsche vereeni
ging is, dat van de verzekering uitgesloten zijn
zij, die, op grond van wangedrag of van onvoldoende
bekwaamheid, uit hunnen dienst zijn weggezonden
en ook de eigenlijke werkstakers. Dit vooral scbjjnt
ons eene zeer nuttige bepaling, omdat daaruit blijkt,
dat de Leidsche vereeniging eene vreemdzame op
lossing van deze moeielijke zaak beoogt.
Meerdere bepalingen trouwens doen zien, dat de
verzekering kan worden aangegrepen als een raiddel
tot moreele verheffing. Volgens de statuten der ver
eeniging mogen de verzekerden, die recht op eene
uitkeering willen doen gelden, godurende het voor
afgaande jaar geene bedeeling hebben ontvangen,
geen misbruik van sterkedrank maken en moeten
zij hun ambacht goed verstaan.
De werkman verzekert zich zelf door hot storten
eener premie van minstens tien ets. per week, het
jaar op 45 premieweken gerekend. Gedurende de
eerste 20 weken bestaat geen recht op uitkeering,
die in geen geval meer dan f 50 per boekjaar mag
bedragen, terwijl alle recht op uitkeering vervalt,
wanneer de werkloosheid is ontstaan door licha
melijk ongeluk, waarvoor andere verzekeringen be
staan, door eigen werkstaking, dronkenschap, be-
leediging van patroon, gevangenisstraf enz.
De onderneming moet natuurlijk als eene proef
neming worden beschouwd, doch juist daarom is
het van belang haar met aandacht gade te slaan.
De weinige buitenlaudsche ondernemingen van
denzelfden aard schijnen tot nogtoe geen hooge
vlucht te nemen, wellicht juist, omdat door te ge
ringe deelneming de uitkeeringen slechts zeer laag
kunnen zijn. Zoo is b. v. te Gent de jaarlijksche
uitkeering slechts f 25. Het spreekt dan ook van
zelf, dat alleen door algemeene deelneming aan
zulk eene instelling een blijvend bestaan kan worden
verzekerd.
Van harte hope* wij, dat de edele taak der op
richters met een uitnemend succes zal worden be
kroond en dat van Leiden uit, de verzekering tegen
werkloosheid een der best georganiseerde en ge
slaagde Nederlandsche instellingen moge worden.
GOES, 23 Augustus 1901.
Zaak-Hogerhuis. De heer F. Doraela Nieu-
w'e abuis, te Amsterdam, heeft een schrijven
verzonden aan minister Kuyper, waaruit
wij het volgende mededeelon
Aan den heer dr. A. Kuyper,
minister van binnenlandsche zaken.
Het was in de maand April van bet jaar 1898,
dat, naar aauleiding van de afwijzende beschikking
van den officier van justitie te Leeuwarden op de
aanklacht van meineed tegen Gatze Haitsma, ge
schreven werd in den Standaard
»Wij gelooven dat hiermede de zaak niet uit zal
zijn. Als de justitie geen ander materiaal kan bijbren
gen, waardoor de schuld overtuigend blijkt, dan zal
de agitatie sterker worden. Wij vertrouwen dat
deze zaak alsnog aan de orde zal komen, want in
dien deze zaak niet komt tot revisie, zoodat het
volle licht in de openbare terechtzitting scbijne,
dan is de geheele antirevolutionaire partij geroepen
tot een ernstig verzet tegen bet wegmoffelen van
zulk een belangrijke rechtskwestie."
De Standaard stond onder uw redactie en deze
woorden, waarschijnlijk door u geschreven, dragen
ia elk geval uwe goedkeuring weg, want het is
niet denkbaar, dat ten opzichte van een geval, zoo
veel besproken als de Hogerhuis-zaak, in een blad
als het uwe, dingen zullen geschreven worden, die
niet de uitdrukking zijn van uw meening.
»Indien deze zaak niet komt tot revisie" zoo
schreeft gij. Welnu, tot op heden is deze zaak niet
tot revisie gekomen, want gij weet natuurlijk, dat
de poging om haar tot revisie te brengen, is af
gestuit op den onwil van den Hoogen Raad, die
de aanvraag om revisie heeft afgewezen, maar om
motieven niet tor openbare terechtzitting behandeld.
Gij zijt het hoofd van de antirevolutionaire partij,
gij zijt haar leidsman en vraagbaak, En gij zegt
dat de geheele antirevolutionaire partij is geroepen,
indien deze zaak niet komt tot revisie, tot een ern
stig verzet tegen het wegmoffelen van zulk een
belangrijke rechtskwestie.
Waar bleef dat verzet
Wij hebben er tot heden niets, heelemaal niets
van vernomen.
Gij hebt dus toegelaten zonder verzet, dat zulk
een belangrijke rechtskwestie werd weggemoffeld.
Hoe is dat te rijmen met den ernst, dien men
moet onderstellen bij den leider eener groote partij
Nu is de toestand echter veranderd.
Thans zijt gij opgetreden als premier-minister, gij
zijt dus aan de regoering gekomen, gij zijt de raad
gever van H. M. de Koningin.
Gij wilt een christen-staatsman heeten. Dus gij
erkent het woord van uw meester, dat uw Ja Ja
en uw Neen Neen moet zijn. Welnu, gij hebt de
revisie noodzakelijk geacht en aan u nu om te toonen,
dat het oud-vaderlandsche spreekwoord waarheid
iseen man een man, een woord een woord
Waar anderen in gebreke bleven recht te doen,
daar zoudt gij het u tot een eer moeten rekenen,
dat alle burgers van Nederland zouden moeten er
kennen, dat rechtsherstel een der eerste daden was
van de regeering, door u geformeerd.
Gratie zou iets zijn, maar lang niet genoeg, want
door gratie verleenon wordt het recht niet hersteld
en daar moet het ons bovenal om te doen zgn.
Aan u dus de keuze of gij wilt staan aangetee-
kend als de medeplichtige van hen, die volgens uw
eigen zeggen deze rechtskwestie hebben weggemof
feld, dan wel öf gij den moed hebt, om althans te
streven naar bet volle licht.
Naar het Duitsch van Th. Mügge.
Na korte oogenblikken keerde Adam terug met
drie hengelroeden op den schouder en een welvoor-
zienen pot met wormen in de hand. In zijn oogen
glinsterde een spotlust, dien hij niet wel onder
drukken kon, en terwijl hij zich met de armen
over elkaar gekruist, voor den kapitein plaatste,
onderzocht deze de nieuwe scherpe haken, de snoe
ren, keek in den pot en naar de visschersboot,
maar hoe meer hij zich daarin verdiepte en hoe
beter hg alles in orde vond, hoe donkerder hij keek,
tot hg eindelijk met een zekere spijt de hengel
roeden wegwierp.
»Hé," zeide Adam, »dat zijn hengelroeden
»Hm, ja," mompelde de kapitein.
»Als ze niet goed zijn, moet ge maar zien, dat
gij betere vindt," was Adams antwoord.
>Houd je mond
»En zulke wormen hebben we in weken niet
gehad."
>Loop nu zelf naar den duivel," was Hausbergs
laatste woord.
>Kijk eens daar, op het water, daar varen de
majoor en de eerste luitenant."
Beroerde jongen," viel de oude heer uit, terwijl
hij opsprong. »Wat wilt gij Gaat ge mij nog
plagen
»Ik plaag u niet," lachte de visscber, »ma?r als
gij van avond den majoor ontmoet, zal-hot een standje
geven, zooals in lang niet gebeurd is."
De kapitein streek de vingers door zijn haar en
keek nu eens naar het huis en dan weer naar het
water.
»Wat bedoelt gij, Adam vroeg hij plotseling
met vertrouwelijke zachtheid, terwijl hij zijn helper
de hand op den schouder legde en hem toelachte.
»Ik bedoel", antwoordde de jongen even vertrou
welijk, »wij konden toch wel even naar den over
kant varen, ik zie dan ons vischtuig nog eens na
en we zijn terug, eer iemand ons opmerkt".
De kapitein had de hengelroeden opgenomen en
bewoog ze in zijn hand. Zijn gelaat drukte een ze
keren triumf uit, zooals een soldaat gevoelt, die
vóór den slag zijne wapenen beproeft. Zwijgend nam
hjj zijn muts van de tafelzonder zijn begeleider
eenigen wenk te geven, ging hij over het grasperk
naar het water. Maar Adam had ook geene nadere
bevelen noodig. Behendig was hij in de boot ge
sprongen en schommelde reeds op de golven hjj de
aanlegplaats.
Op dit oogenblik liet zich eene stem hooren, die
den kapitein door merg en been ging.
Hij stond met den eenen voet in de boot en met
den anderen op den wal en kon noch voor- noch
achteruit.
»Hei, mijnheerriep een jongmensch, die van
het huis af naderde. »Kunt gij mij zeggen of hier
mijnheer Hausberg woont
Antwoord niet, kapitein", fluisterde Adam lachend,
'»kom in de boot of hij klampt ons aan dat is zeker
de jonge heer".
»Hei", herbaalde de vreemdeling, die tot bij de
laan gekomen was, wacht een beetje".
»Hij komt naar boneden", zeide Adam, »en waar
achtig daarboven staat ook de majoor en hij wenkt".
Met één sprong zat Hausberg op het achterbankje
in de boot. Adam bracht de roeiriemen in het water
i en met een half dozgn slagen was bij tamelijk ver
de rivier op geroeid, vóór de vreemdeling nog aan
de aanlegplaats was gekomen. Van hieruit riep deze
nogmaals het kleine vaartuig toe, maar het antwoord
bleef weder uit. Adam scheen noch te hooren noch
te zien, ofschoon hij de oogen op den vreemdeling
richtte. Hij lachte met een boosaardige zelfvoldoe
ning over den trek, dien hij den vreemdeling speelde.
Terwijl de kapitein rustig zijn vischtuig onder
zocht, vroeg hij »Wie zou dat zijn, Adam Die
stem klinkt mij toe, als die van mijn vroegeren
vriend, toen hij nog luitenant was."
»Ocb," antwoordde Adam, »wij zijn zoo ver van
hem af, dat wij zijn stem niet bunnen onderschei
den. Het is een man, met een vollen zwarten baard,
mijnheer, en meer kunnen wij niet zien."
»Vaar dan maar door, Adam," riep de kapitein
vastbesloten uit, »laat hem loopen, waar hij wil."
De jongen sloeg de riemen met dubbele kracht
in het water. De boot schoot zoo snel vooruit, dat
het witte schuim er om heen spatte, en de vreem
deling op den oever hoorde een visscherslied weer
klinken, dat de wind hem toewaaide.
x>Dat is een raar volkje," zeide de vreemdeling,
»hoe wezenloos en stom kijkt die jongen mij aan
en laat mij zijn tanden zien. Eerst lacht hij mij
uit en zingt dan nog een liedje en dan die oude
hier zweeg hij, want achter hem klonken vlugge
voetstappen. Een kleine hond blafte en toen bij
omkeek, zag hij dicht bg zich een jong meisje,
dat hem vreemd en verrast aankeek, maar toch
een vriendelijk en voorkomend gezicht zette. Zij
Nog is het tijd, maar wat gg doet, dce het spoe
dig, want deze twee gevangenen hebben reeds zoo
lang, veel te lang, onschuldig gevangen gezeten.
Toon dat de door u gesproken woorden ernst zijn
en geen praatje zonder beteekenis".
Moet de reus krenten gaan wegen De heer
P. L. Tak schrijft in de Kroniek o. m.
»Dr. Kuyper van '93 was sterker in de lijn
van zijn program dan die van 1901. Hij heeft het
pad der democratie verlaten en zich nu met elemen
ten van straf behoud tot regeeren verbonden. Maar
de democratische staart van zijn partij zal zich
gaan roeren. Er komt met den dag meer prikkel
voor het arbeidersbelang om zich te doen gelden,
zoowel in dien kring als in andere. Maar zijn
mede-regeerders Als dr. Kuyper den baron Van
Tecklenburg te visite vraagt met Kater, dan breekt
er wat in huis. En toch is hij noch van den een,
noch van den ander los
Er is natuurlijk wel een program te maken.
Wat peuteren aan de school, het in orde maken
van het administratief recht, invoerrechten, mis
schien wat zorg voor de West-Indische koloniën,
en een paar makke arbeidswetten, daar komt men
de vier jaar wel mee door. Maar wat in gegeven
omstandigheden toch moet ontbreken, is de ééne
groote daad in Kuyper's eigen lijn. En omdat hij
een buitengewoon man is, volgt dan in zijn eigen
kring de neerslag der teleurstelling.
Komt het zoo ver, dan is er voor een politiek
man van dit gehalte in het midden geen plaats.
Hij grijpt naar de democratie of naar de dictatuur.
Misschien naar beide tegelgk. Of moet zoo sterke
aanloop in de platheid van een zuiver burgerlijk
regeeren terechtkomen V En de reus krenten gaan
wegen
Het Volk schrijft onder meer, onder het op
schrift »Lochem veroverd"
»Als afgevaardigde van het district gaat naar
Den Haag een van onze oudste strgders, een pro
letariër, in wien een leven van bittere ontbering
het vuur van het heilig verzet niet heeft weten
te verdooven, wiens getuigenis tegen geloovige en
ongeloovige mooipraterij aan eigen harde ervaring
een bijzonderen invloed ontleent, die niet zijn
nuchter oordeel en zijn scherp woord menigmaal
het net van verblinding en demagogie zal ver
scheuren, waarin een christelijk ministerie van den
geldzak de geloovige arbeiders en kleine luiden zal
trachten te vangen."
En verder
»Ten getale van zeven komen dus in September
de socialisten op in het Parlement. Aan hun agitatie
daarbinnen, en aan die van alle overige partij-
genooten daarbuiten, aan grooten en kleinen de
taak om te zorgen, dat de verovering van de poli
tieke macht, zoo goed begonnen, onafgebroken
wordt voortgezet."
Aan de gemeente Nisse is een buiten
gewoon subsidie van f 1000 verleend in de
kosten van haar lager onderwijs.
boog groetend het hoofd en weerde den kleinen
hond af, die niet ophield met blaffen. Lief en frisch
kleurde daarbij haar gelaat, dat er buitengewoon
aardig uitzag. Haar donker geel haar had zg van
het voorhoofd weggestreken, zomersproeten waren
hier en daar zichtbaar, maar twee groote onschul
dige oogen verdreven als zonnen elke schaduw. Een
bont gestreepte rok en jak gaven haar het voorkomen
van een visschersmeisje. De vreemdeling glimlachte,
daar hij niet wist, hoe hij haar zou aanspreken. De
klompen aan hare voeten brachten hem nog meer
in twijfel.
»Lief kind", zeide hij eindelijk, x>gij komt juist
van pas. Ik zoek do woning van kapitein Hausberg."
»Gij zijt er in", hernam zij.
»En de kapitein, is bij thuis
»Daar vaart hij. Ziet gij die boot? Daar zit
biJ
»Zit hij daarin lachte de vreemdeling. »Ik heb
gedurig die menschen aangeroepen, maar niemand
hoorde mij. Het was of zij geen antwoord wilden
geven."
Het jonge meisje zei niets, maar hare oogen
richtten zich zoo vragend op hem als hoorde hij
haar zeggen: »Wat wilt gg van ons? Wat komt
gij hier doen
»Ik heb den kapitein een brief geschreven", be
gon de vreemdeling opnieuw. »Is die niet in zijne
handen gekomen, lief bind
^Gisteravond heel laat heeft mijn vader een brief
ontvangen", antwoordde het meisje.
»Uw vader? Gg zgt dus juffrouw Hausberg?"
»Eva Hausberg", hernam zij.
Een lach en eene buiging, die voor eene veront
schuldiging golden, volgden op dit antwoord.