1900. N°. 63.
Dinsdag 29 Mei.
87ste jaargang.
SCHÜTTEKIJ,
FEUILLETON.
Haar geheim
GOESCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag-, Woensdag- en Vrijdagavond,
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binner als buiten Goes, 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 centmet bijblad 10 cent.
Inzending van advertentiën vóór 2 uren op den dag der
uitgave.
COURANT.
De prijs der gewone advertentiën is van 1-5 regels 50 cent, eiken regel meer 10 et.
Bjj directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prys
slechts tweemaal berekend.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen worden van 110 regels 1,berekend.
Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ct.
Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cent per regel.
Belanghebbenden worden herinnerd aan de in
schrijving voor de
zullende de registers den 31 Mei a. s. gesloten
worden.
Goes, den 26 Mei 1900.
Burgemeester en Wethouders van Goes,
WESSELINK.
De Secretaris,
VAN REIGERSBERG VERSLÜIJS.
Wekelijksch algemeen overzicht.
De geruchten omtrent vrede tusschen Trans
vaal en Engeland blijven aanhouden. In hoeverre
wij ze als waar mogen beschouwen valt moeilijk
uit te maken, maar als zeker mag worden aange
nomen, dat de Boeren er nog niet aan denken
zich te onderwerpen. Dat men den vrede wil, hier
aan valt niet te twijfelen, maar niet ten koste
van de vrijheid.
Een Engelsche correspondent te Pretoria beweert
een onderhoud gehad te hebben met president Kru-
ger en den Staatsprocureur Smuts. Oom Paul ver
klaarde dat er nog geen sprake is van eene on
voorwaardelijke overgave der Boeren. Zij willen
en moeten vechten tot het laatste, al moest het
grootste gedeelte der burgers sneuvelen en, zeide
de president»Er resten nog heel wat menschen-
levens".
De heer Smuts legde een gelijke verklaring af
en zeide te meenen, dat de oorlog nog lang niet
geëindigd is.
De meer of minder belangrijke voordeelen, die
de Engelschen in den laatsten tijd ontegenzeggelijk
hebben behaald, daaruit blijkende dat zij reeds de
Vaal zijn overgetrokken, maakt de Engelschen over
moedig. Zij meenen, na den Vrijstaat te hebben
bemachtigd, ook Transvaal te zullen kunnen nemen.
Reeds schijnt Roberts na te denken over de pro
clamatie, die hij zal uitvaardigen, hoe hy regee
ringen zal afzetten, presidenten vervallen verklaren
en gebied in bezit nemen, maar tevens de edel
moedigheid zal betoonen niet te zullen raken aan
het eigendomsrecht van den vijand.
Hoe de Engelschen ook juichen over hun be
haald succes, toch zijn er onder hen, die dezen
oorlog ten hoogste afkeuren en daaronder niet wei
nig leden der regeering.
Men houdt zich zelfs algemeen overtuigd, dat
het Parlement zal worden ontbonden en dat dus
op de kiezers een beroep zal worden gedaan. Dit
zou een manoeuvre zjjn van de regeering om haar
aanhang te versterken, waartoe het moment zeker
nooit gunstiger was. De regeering zal, als men over
de vredesvoorwaarden gaat spreken, kortweg an
nexatie eischen van Transvaal en Oranje-Vrij staat.
Komt daartegen oppositie en die komt er na
tuurlijk dan zal de natie uitspraak moeten doen.
Jl. Dinsdag kwam de Fransche Kamer weer
bijeen en zou deze zitting wijden aan de regeling
der werkzaamheden, doch al spoedig openbaarden
zich de gevolgen van den uitslag der gehouden ge
meenteraadsverkiezingen. Ten einde ook in de Kamer
den nationalisten geen voet te geven, moest een
middel gevonden worden om de weifelaars onder
de republikeinen over te ifalen en werd beweerd
dat de Dreyfusaards in overleg met den premier
Waldeck-Rousseau en den minister van justitie
ijverig bezig waren het nieuwe feit op te zoeken,
dat tot een revisie van het Rennes-vonnis zou
leiden. Onder den schrik van de Dreyfus-revisie
hadden de nationalisten te Parijs bij de gemeente
raadsverkiezingen de overwinning behaald en ineu
had alle hoop, dat dit ook in de Kamer zou ge
lukken en het gehate ministerie omver geworpen
zou worden. De republikeinen voorzagen den
toeleg en begonnen met heftige beschouwingen over
de algemeene politiek, waarin de nationalisten en
clericalen het moesten ontgelden. Dit veroorzaakte
zulk een agitatie, dat hooren en zien verging. Allen
schreeuwden wild dooreen en de voorzitter was
onmachtig om de orde te handhaven.
Het waren vooral de socialisten Gouzy en Paul
de Cassagnac, die de regeering aanvielen en onbe
wimpeld verklaarden dat deze zich zelve afbrak
door op den tot hiertoe gevolgden weg voort te
gaan.
De minister-president antwoordde hun o. a. met
de verzekering dat de politiek van verdediging der
republikeinsche instellingen zal worden voortgezet
en dat het land een definitieven vrede wil, dien hij
krachtig zal voorstaan.
Nadat de discussiën waren geëindigd, werd een
motie gesteld om over te gaan tot de orde van den
dag, doch zij werd door de regeering afgewezen
daarentegen vereenïgde zij zich met de motie-
Gouzy, die verklaarde, dat de Kamer besloten is
met kracht de staatkunde van hervormingen, van
verdediging der Republiek en der gewetensvrijheid
voort te zetten en dat zij de verklaringen der Re
geering goedkeurde.
De president der Kamer voegde daaraan toe, dat
hij een aanvullings-motie had ontvangen, waarbij
de regeering werd uitgenoodigd te beletten, dat de
zaak-Dreyfus weer op het tapijt werd gebracht.
Ook deze motie werd aangenomen.
In den Senaat gaf deze voor Frankrijk zoo be
langrijke quaestie aanleiding tot het volgende in
cident.
»Ik verzeker stellig, dat er niets op het ministe
rie van oorlog gebeurd is, dat afkeuring verdient."
Zoo sprak generaal Do Galliffet Dinsdag in de
Fransche Kamer, en Vrijdag heeft hij in den Senaat
moeten erkennen, dat bij zich vergist heeft. De
stukken betreffende de Dreyfus-zaak, welker bestaan
hij zoo pertinent ontkend had, bestonden wel, maar
hij, de minister van oorlog, wist het niet. Woens
dag, vernam hij van den chef van den generalen
staf, dat de bewuste stukken wèl bestonden en
dat ze ontvreemd waren door een officier van
het departement van oorlog. Deze had ze gecopi-
eerd en geleverd aan een politiek persoon.
Men kan begrijpen, dat deze mededeelingen den
Senaat in beroering brachten. Maar als de natio
nalisten gehoopt hadden de regeering door dezen
aanval te verzwakken, kwamen zij teleurgesteld uit.
Juist het rondborstige erkennen door den minister
van oorlog van zijn vergissing bezwoer den storm.
De Galliffet noemde de daad van den officier, die
stukken stal om ze aan een courant te brengen,
ronduit een misdaad. Hij vertelde er bij, dat de
officier, door hem ondervraagd, zich de woorden
liet ontvallen >Wat ik gedaan heb, is een poli
tieke daad." En hij deelde mede, dat hij den offi
cier terstond ontslagen had.
De bewuste officier is kapitein Frisch. De door
hem gecopieerde brieven zijn die van den heer
Geiger. »Het wordt tijd," aldus besloot de minister
van oorlog, »dat er aan dit alles een einde komt.
Ik zal voortaan geen enkele schennis meer dulden
van de geheimhouding, waartoe militairen verplicht
zijn. Men boude zich voor gewaarschuwd 1"
Nadat ook nog de ministerpresident breedvoerige
uitlegging had gegeven, werd het incident zonder
stemming gesloten.
De zaak-Dreyfus is uit
Aan het bericht in ons vorig nummer, omtrent
de intrekking van een deel der »Lex Heinze" kan
nog het volgende worden toegevoegd. Reeds sedert
langen tijd zijn in den Duitschen Rijksdag wet
telijke bepalingen voorgesteld en besproken om de
schending der openbare zedelijkheid tegen te gaan.
De discussiën gaven menigmaal aanleiding tot
belachelijke redeneringen niet alleen, maar ook tot
voorstellen en amendementen, welker aanneming
niet weinig de schoone kunsten zou benadeeld
hebben. Het resultaat van alle beschouwingen is
geweest, dat een deel van het ontwerp is inge
trokken daarover is echter nog heel wat te doen
geweest. De president van den Rijksdag stelde eerst
voor aan de beruchte kunst- en tooneelartikelen
een clausule toe te voegen, volgens welke de be
palingen van die artikelen niet van toepassing zou
den zijn op artistieke en litteraire producten. Rich
ter wilde daarvan niets weten. Ondersteund door
de nationaal-liberalen en sociaal-democraten achtten
de vrijzinnigen zich sterk genoeg om nu voor te
stellen de geheele Lex Heinze te verdoelen, zoodat
alleen dat gedeelte, hetwelk betrekking heeft op de
koppelarij en de huizen van ontucht, onmiddellijk
wet zou kunnen worden. Dit wilde echter het cen
trum niet, doch later heeft het toegegeven. Het
hoofd van het centrum, dr. Lieber, die pas van
een ernstige en langdurige ziekte is hersteld, woonde
weer de zitting bij en heeft wel den doorslag ge
geven. Ware hij niet ziek geworden, 't centrum had
wellicht nooit de dwaasheid begaan een »Lex Heinze"
voor te stellen.
De obstructie in den Oostenrijkschen Rijks
raad heeft zulke scherpe vormen aangenomen, dat
de regeering geen andere uitkomst ziet dan slui
ting der zittingen, ontbinding der Kamer en re-
geeren op eigen gezag, waartoe de bekende 14
grond geeft.
De Czech en hebben, in hun haat tegen de Duit-
schers, de zaak zoover gebracht, dat er niets meer
gedaan wordt. Het geheele parlementaire stelsel
is in Oostenrijk verlamd door de onwettige daad
van Badeni, die in een onzalig oogenblik, om de
Czechen te vriend te houden, de taalverordening
voor Bobeme heeft uitgevaardigd.
De rechterzijde doet niets om aan de obstructie
der Czechen een einde te maken. Wel worden er
vriendschappelijke wenken gegeven, dat het beter
zou zijn niet langer de geheele staatsmachine te
doen stilstaan, maar dergelijke vertoogen helpen
niet, zoolang niet door alle groepen pogingen wor
den gedaan om de Czechen tot reden te brengen.
Men verwacht dat de crisis tot uitbarsting zal
komen, zoodra de bijeenkomst der delegaties ge
sloten is, dus waarschijnlijk in de week na Pink
steren. Wanneer de minister Von Koerber niet door
nog bedekte invloeden tot aftreden gedwongen wordt,
Vertelling van H. Oeiimke.
(Uit het Duitsch.)
>Gy zult mij verontschuldigen, mijnheer de graaf,
mijnheer de baron," met deze woorden ontving
Eduard Froman zijn bezoek, ^wanneer ik genood
zaakt ben u te verzoeken zoo kort mogelyk te zijn.
Binnen een uur wensch ik met den trein te ver
trekken. Waarmede kan ik de heeren dienen
»Wp zullen u niet langer ophouden, dan drin
gend noodig is, mynheer," hernam Barnowitz, »onze
zaak is geheel van persoonlijken aard, zij eischt de
uiterste bescheidenheid, de strengste geheimhouding.
Wij konden ons daarom alleen tot den chef van
het huis wenden."
De bankier boog. Barnowitz zag den graaf vragend
aan. Toen deze toestemmend knikte, begon hij
»Ik zal het kort maken. Mijn vriend, graaf Bentinck
auf Ebenthal bevindt zich in een hm
eigenaardigen toestand. Een jonge dame, die hem
veel belang inboezemt, die hem hoogst dierbaar is,
is plotseling van den aardbodem verdwenen. Al het
zoeken, al het navorschen, alle moeite om de ver-
dwenene op te sporen waren tot hiertoe te ver-
geefsch."
»Een dame vroeg de chef met bevreemding.
En ik waarom wendt gij u in dezen tot mij
in hoe verre zou ik kunnen
Barnowitz haalde de courant te voorschijn.
vDe jonge dame, die wij zoeken, mijnheer, draagt
den naam van haar, die gij in de dagbladen op
roept tot u te komeD."
»Juffrouw Stern riep de bankier met plotseling
opgewekte belangstelling uit. »Ella Stern
»Ella Stern. dringend te verzoeken ons alles
mede te deelen, wat gij van die dame weet, is het
doel van onze komst."
De bankier aarzelde nog.
Wanneer juffrouw Stern zich voor den graaf
schuil houdt", zeide hij als voorzichtig handelsman,
»ah dan wenscht zij van zelf niet, dat
hm ik handel dus niet in het belang der
jonge dame als ik
s>Mijnheer", riep Horst Bentinck uit, terwijl hij
van zijn stoel opstoof, »ik geloof dat mijn naam u
borg moet zijn, dat gij het geheim, waarin juffrouw
Stern zich gelieft te hullen, in zooverre moogt
ontsluieren, dat gij mij het verblijf, de woning der
dame aanwijst. Tusschen haar en mij zal, moet alles
opgehelderd worden."
Verwonderd zag de bankier in het vlammend
oog van den jongen aristokraat. Een diepe zucht
deed zijn borst zwellen. Hij wist nu waarom Ella
Stern hem versmaad had.
»Ik gevoel mij in de eerste plaats verplicht u
op een verkeerde veronderstelling te wijzen", her
nam hij, »ais ik het verblijf der jonge dame wist,
was deze oproeping niet noodig geweest."
»Gij weet die niet
»Neen, het adres, dat zij opgaf, toen zij bij ons
in betrekking trad, is valsch. Nooit heeft zij daar
gewoond."
»Toen zij bij u in betrekking trad, hoe moet
men dat verstaan
»Het is juist een jaar geleden, dat bij ons de
betrekking van stenograaf en correspondent vacant
werd. Het bureau, waartoe wij ons voor de ver
vulling wendden, zond ons een dame. Zij noemde
zich Ella Stern, had een handelsschool bezocht «n
beweerde alles te kunnen, wat aan de betrekking
is verbonden.
De bankier zuchtte. En toch deed het hem goed
van haar te kunnen spreken, vooral tot iemand,
die hem by zijne woorden als aan de lippen hing.
»Zij heeft in dat jaar door haren arbeid de ach
ting van het geheele personeel in hooge mate ver
worven. Haar vertrek werd ten zeerste betreurd".
»Haar vertrek
»Sedert den eersten Januari is zij niet meer
bij ons".
»0hWaarom liet gij haar vertrekken vroeg
Horst Bentinck bewogen. »AlsJ gij wist, hoe mij
dat treft
De bankier streed een oogenblik met zich zelf.
Toen sprak hij mot een openen blik op den aristo-
schijnt het zijn plan te zijn, den Rijksraad te ont
binden en zijn taalwet op grond van 14 der
constitutie als noodverordening af te kondigen.
Hieruit zouden ongetwijfeld nieuwe verwarringen
ontstaan, daar het middel niet beter zou zijn dan
de kwaal.
GOES, 28^Mei 1900.
Wie heeft gelijk? Twee katholieke bladen,
Residentie-Bode en Centrumzijn 't met elkander
oneens, ja staan vierkant tegen elkander over, bij
de beantwoording van de vraag of de houding van
de anti-liberalen, en met name van de
R o o m s c h e n bij de a. s. Kamerverkiezing te
Deventer, is goed te keuren, al of niet.
De Residentie-Bode bestrijdt die houding
het Centrum roemt haar.
Hadden wij niet kunnen slagen zegt de Resi
dentie-Bode om de noodige handteekeningen bijeen
te krijgen voor een eigen candidaat, dan zouden
wij wel in de allerlaatste plaats besloten hebben,
om, gelijk èn de katholieke èn de antirevolution-
naire kiesvereeniging deed, openly k den ministe-
rieelen candidaat aan te bevelen. Wilde men tot
geen prijs den heer Van Houten, dan had men zich
kunnen onthouden. Doch beschouwde men zich als
tot de oppositiepartij te behooren, dan verdiende
de heer Van Houten verre de voorkeur.
Zoo men door de verkiezing van éen man de
partij die aan het roer is in de Kamer zou hebben
verzwakt, dan ware het geweest door Van Houten.
Het eerste nu wat de oppositio te doen heeft, zal
toch wel zijn de regeeringsparty te verzwakken.
De candidaatstelling van den heer Van Houten
kon trouwens nergens minder kwaad dan te De
venter, waar de antiliberalen het volkomen in hun
macht hebben, in 1901 hem weer even diep te
laten vallen als zy hem thans hoog verheffen kun
nen. Ja, zij zullen den heer Van Houten veel ge
makkelijker weer kunnen uitwerpen dan zijn popu-
lairen stadgenoot, die nog wethouder bovendien is.
Men kiest nu naar ouden trant, meent het blad,
niet den politieken man, maar den vriendelijken,
heuschen stadgenoot, die voor de bijzondere be
langen van dit district zal waken. Maar het blad
vindt dit geen teeken van vooruitgang op politiek ge
bied
Geheel anders het Centrum.
Evenals van de verkiezing te Haarlem, waar de
Katholieken »door hun optreden de verkiezing van
den anti-clericaal De Kanter hebben belet", heet
het van Deventer, »waar zy misschien den tegen
stander van mr. v. Houten de overwinning doen
behalen"
Dit is waarlijk geen slechte taktiek.
En dan vervolgt het blad
»Tot dusver geschiedde het meermalen, dat de
Katholieken, waar zij zelve geen kans van slagen
hadden, en vooral in districten, waar twee liberalen
elkander den zetel betwisten, zich eenvoudig van
deelname aan den strijd onthielden.
Thans volgen zij een anderen weg, en o. i. terecht.
Er worden liberale candidaten gevonden, die voor
de Katholieken aannemelijk zijn, vooral wanneer zij
mannen als De Kanter en Van Houten tegenover
zich hebben.
En het laat zich aanzien dat zulks in de toekomst
nogal eens geschieden zal.
Het anti-clericalisme, dat gedurende de laatste
kraat gericht, die hem door dezen uitroep de diepst#
schuilhoeken van zijn hart onthulde
»Heer graaf Bentinck Gij hebt mij een bijzonder
vertrouwen waardig geacht. Ik mag niet aarzelen
daaraan zooveel ik kan te beantwoorden. Juffrouw
Stern was niet alleen zeer vlijtig en begaafd, zij
was een meisje van zeldzame bevalligheid, van bij
zondere geestelijke en uiterlijke hoedanigheden
Doch waartoe te schilderen hoe bekoorlijk zij was.
Ik smeekte haar mijn hand en mijn naam aan te
nemen dat heeft haar verdreven. Gekweld door
verwijt, vervuld van zorg voor hare toekomst,
radeloos wijl ik niet wist op welke wijze ik haar
schadeloos stellen, nuttig zijn en helpen kon, be
sloot ik tot eene oproeping in de dagbladen.
Juffrouw Stern was zoo nauwgezet omtrent haar
werk, dat een verdwenen stenogram haar zeker
hierheen zal voeren, aangenomen, dat zij de op
roeping leest. Mijn plaatsvervanger heeft in last
haar mijn vertrek mede te deelen en haar te ver
zoeken hare plaats weder in te nemen."
»Eenc vraag nog," zeide de baron, >slechts tot
zekerheid. Zij betreft het uiterlijk der dame. Blond,
van hooge gestalte
»Goudgeel was het haar, van vorstelijke bekoor
lijkheid hare gestalte," riep de bankier in vervoe
ring uit. »Het oog, diep als de zee, de mond zoo
bleek en strak als was haar het lachen sedert
langen tijd vreemd. Onder duizenden is zij tc her
kennen."