1900. N°. 45.
Zaterdag 14 April.
87ste jaargang.
Bij dit no. behoort een bijvoegsel.
De Secretarie der gemeente
10 FEUILLETON.
Onder de Boerenvlag.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag-, Woensdag- en Vrijdagavond,
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binner als buiten Goes, 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 centmet bijblad 10 cent.
Inzending van advertentiën vóór 2 uren op den dag der
uitgave*
De prijs der gewone advertentiën is van 1-5 regels 50 cent, eiken regel meer 10 ct.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs
slechts tweemaal berekend.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen worden van 110 regels 1,berekend.
Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ct.
Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cent per regel.
Uithoofde van het Paaschfeest zal
Maandagavond geen nommer van dit blad
verschijnen.
zal a. s. Maandag den 16 April, uithoofde
van den 2en Paaschdag, gesloten zijn.
Tot het doen van aangifte voor den Burgerlijken
Stand zal alleen des voormiddags van 9 tot 9 t/g
uren gelegenheid gegeven worden.
Goes, den 13 April 1900.
Burgemeester en Wethouders van Goes,
WESSELINK.
VAN REIGERSBERG'VEWÜIJS.
Herleving.
Wij zouden ons aan groote overdrijving schuldig
maken, indien wij het menschelijk leven vergeleken
bij niets dan bij een woestijn, slechts hier en daar
door groene plekjes afgewisseld. Er mogen zich
treurige uitzonderingen voordoen, wie oog en hart
heeft voor het goede moet erkennen dat onder de
doornen van lijden en tegenspoed, ook menige
veelbelovende knop en menige reeds ontplooide
bloem zijn gemengd.
Toch is het zeker dat voor zeer velen de da-
gelijksche arbeid en geheel het dagelijksch leven
een zekere eentonigheid, een zeker gebrek aan af
wisseling vertoont, die zeer zwaar zouden vallen,
misschien wel ondragelijk zouden zijn, wanneer ze
niet werden afgewisseld door oogenblikken, die aan
het lichaam ontspanning, aan den geest eene an
dere richting kunnen geven.
Zoo is b. v. reeds uit een zuiver maatschappelijk
oogpunt betamelijke Zondagsrust, waar ze niet
ontaardt in eene overdrijving, die het algemeen
belang schaadt, gewenscht, ja noodzakelijk, omdat
een altoos durende arbeid zonder schade voor lichaam
en geest niet mogelijk is.
Evenmin kunnen we onze feest-, onze gedenk
dagen ontberen, 't Is nu niet de vraag, hoe ze ont
staan zijn. Ongetwijfeld zijn zij van godsdienstigen
oorsprong, maar daarbij heeft de behoefte, de drang
naar afwisseling en genot, de drang om zich van
het alledaagsche af te denken, zeker ook een rol
gespeeld.
Nu de meeste dier gedenkdagen zulk een eer-
biedwaardigen leeftijd bereikt hebben, nu ze voor
velen nog altijd samenhangen met opvattingen en
begrippen, waaraan weder anderen ontwassen zijn,
nu dringt zich wel eens de gedachte aan ons op
of zij hun reden van bestaan, bun noodzakelijkheid
niet hebben verloren en dat ze dus nu wel onop
gemerkt kunnen voorbij gaan.
Een dwaling zou hot zijn, aan die gedachte
voedsel te geven. De dagen, sinds langeren of kor-
teren tijd als gedenk- of feestdagen aangewezen,
hebben hunne waarde niet verloren en zullen die
nimmer verliezen. We mogen ze beschouwen in
een ander licht, er eene andere beteekenis aan
hechten, de kern blijft dezelfde.
Terwijl dit alles met Pit Thom plaats had, waren
eenige Kaffers uit het dorp bij het zendelingshuis
van Halden sedert verscheidene dagen op de jacht
en overnachtten op hun terugweg bij de bron.
Korten tjjd nadat Pit Thom deze had verlaten,
kwamen zij daar aan. Zij hadden een vuur aange
legd en maakten zich gereed een stuk wildbraad
voor hun avondeten te roosteren, toen zij hot don
derende gebrul van een leeuw hoorden. Verschrikt
sprongen zjj op en grepen naar hunne assegaai.
Het gebrul van het dier werd steeds sterker, vree-
•eljjker en zjj hoorden aan het geluid dat den leeuw
in een gevecht moest gewikkeld zijn. Zij waagden
het niet er op los te gaan, doch bleven bij hunne
vuren in angstige afwachting. Op eens hield het
donderende gebrul op en ging over in een lang
gerekt gehuil tot het in een mat gekerm eindigde.
Verheugd sprongen de zwarten op, want dit was
hun een zeker teeken, dat het geweldige roofdier
gestorven was. De nacht brak aan en zij wilden
zich niet moedwillig aan gevaar bloot stellen, door
nu het dier op te sporen. Zij besloten daarom den
morgen af te wachten en dan de streek te onder
zoeken. Om beurt waakten zjj den geheelen nacht
en nauwelijks braken do eerste zonnestralen door,
of zij begaven zich op weg om de worstelplaats
Waren we somber genoog gestemd om werkelijk
het leven als de reis door eene dorre zandwoestijn
te beschouwen, dan zouden die hoogtijden er toch
altoos de heerlijke groene plekjes van zijn, waar
het oog van den reiziger op gericht iswaar hij
rust zoekt en vindt op zijn vermoeienden tocht.
Zulk een rustpunt is ook het Paaschfeest, het
eerste in de rij der kerkelijke feesten, die in dezen
jaarkring ons weer te wachten staan. Na lang ver
beiden hebben wij de dagvorstin zich Weer eens in
al baar schoonheid zien vertoonen en als door een
tooverwoord aan al wat leeft een andere gedaante
zien geven. Hoewel dit jaar later dan gewoonlijk,
is aan alles opnieuw reeds een waas van frischheid
en reinheid te bespeuren en het is ons, alsof ook
aan ons zeiven zich frisschere en reinere gedachten
opdringen.
Iets van een nieuw leven doorstroomt alles en
gaarne sluiten wij ons daarbij aan. Gaarne ver
toeven wij in die dagen uit het grijze verleden, die
eeuwig hunne waarde voor de menschheid zullen
behouden, toen het groote beginsel des lichts in
den strijd tegen de machten der duisternis in den
meest verheven vorm was uitgesproken en blijvend
gevestigd.
Terwijl de natuur om ons heen het beeld ver
toont van de reinigende kracht van het licht en
den versterkenden invloed der warmte, maakt de
menschheid zich als het ware in dubbelen zin op
om zelve die kracht cn dien invloed te ervaren.
Wij schatten de eigenaardige genoegens van den
winter niet laagmaar het is reeds weder lang
geleden dat de Novemberstormen zich deden hooren,
en in dat lange, duistere tijdperk zijn de moeilijk
heden van het leven, het lijden, de ontbering zwaar
om te dragen. Reeds ons medegevoel voor anderen
zou voldoende zijn om de terugkomst der lenteboden
mot blijdschap te aanschouwen. Zij brengen nieuwe
krachten, nieuwen lustzij brengen gezondheid,
arbeid en broodzij verlevendigen den moed en
wekken nieuwe hoop.
Maar zelfs al volbrengen we onzen arbeid zonder
moeite en al hebben wij ons deel van de genietingen
des levens, er is niemand, die den kortsten dag niet
met vreugde weer achter zich ziet, die niet met
welgevallen het hooger rijzen van het zonnelicht
aanschouwt, do terugkomst onzer gevederde vrienden
begroet.
Er is iets in den mensch, in eiken mensch, dat
hem onwillekeurig dringt naar licht en lucht, naar
kleuren en geuren hij heeft iets als een heimwee
naar het blauw van den hemel en het goud van de
zonneschijf. Die beide zouden wij kunnen noemen
de zinnebeelden van het natuurlijk levensbeginsel,
omdat, waar beide steeds ontbraken, de schoone
aarde werkelijk een dorre woestenij zou zijn.
Zooals de aarde zich keert naar het licht, zoo
doet het ook het menschelijk gemoed. Wie de
duisternis zoekt, doet het omdat zijn handelingen
niet mogen gezien worden, omdat zijn belang het
weligst in donker tiert. Daarom is het ook niet
te verwonderen, dat er altjjd een verwoede strijd
is geweest tegen het licht van het zedelijk levens
beginsel, het licht dat altijd tracht in de diepste
schuilhoeken en de meest verborgen plaatsen door
te dringen. Daardoor is het te verklaren, dat dit
beginsel zulke langzame vorderingen maakt, dat de
van het dier te vinden. Het gehoorde geluid voerde
hen naar het hol. Zoodra zij aan den ingang stonden,
zagen zij de afsluiting en het kwam hun voor, dat
in dien wal van doornen de gele huid van eon
leeuw glinsterde. Voorzichtig slopen zij verder,
kwamen al nader en nader tot ze werkelijk den
dooden leeuw in de doornen zagen liggen.
Nu lieten zij een vreugdekreet hooren, zwaaiden
met hunne assegaai en sprongen dansend naderbij.
Voorzichtig stootte een hunner met zijn speer naar
het gewonde roofdier en overtuigde zich dat er
werkeljjk geen leven meer in was. Allen hielpen
den doornen wal opruimen en toen dit gebeurd
was hoorden zij in het hol een mat gesteun en
afgebrokene Hollandsche woorden. De moedigste
van hen ging in het hol, gevolgd door de anderen
en daar vonden zij aan het eind, verborgen achter
een vooruitspringende rots, het lichaam van een
Boer liggen. Van hunne aanwezigheid scheen hij
niets te bemerken, heftig sloeg hij met de handen,
die met bloed bevlekt waren, om zich heen, kreunde
alsof hij felle pijn leed en sprak onsamenhangende
woorden. Een der zwarten liep terug naar de bron
om een emmer water te halen. Hiervan gaven zij
den kranke, want daarvoor zagen zij hem aan, een
weinig in en besloten toen dat twee hunner onmid
dellijk naar den blanken vader, hun zendeling
Halden, zouden gaan om den zieken Boer hulp te
bezorgen.
Terwijl do boden op weg waren, had een Kaffer
den grond doorzocht en een eigenaardige soort van
gedaante der zedelijke wereld zóó langzaam ver
andert, dat men die verandering slechts van eeuw
tot eeuw kan opmerken. Schijnbaar zijn er zelfs
tijden van stilstand en achteruitgang, die wel eens
in staat zijn, om twijfel aan de groote zegepraal
van het goede te doen gevoelen.
Maar als wij aandachtig den loop der natuur
gadeslaan, dan zien wij, dat er als het ware een
eeuwige wet van ontwikkeling bestaat, waaraan
alles gehoorzaamt en die slechts in schijn hare
kracht nu en dan verliest. Zoo ook, als wij met
aandacht de geschiedenis der menschheid nagaan,
de geschiedenis van zeden en beschaving, dan vin
den wij ook de toepassing eener blijkbaar eeuwige
wet van ontwikkeling, die volkomen in staat is,
ons te behoeden voor wanhoop aan den zedelijken
vooruitgang van ons geslacht.
Met vertrouwen en geloof kunnen wij de mensch
heid haar eigen toekomst zien tegengaan, en als
het feest, dat zoo heerlijk van vernieuwing en ver
jonging spreekt, binnen enkele dagen weer gekomen
is, dau zal het ons opnieuw er aan herinneren, dat
ook wij ons steentje tot dien vooruitgang hebben
hjj te dragendat ook wij moeten zijn kinderen
des lichts, die, ieder in eigen kring, met hoe geringe
kracht ook, vlijtig hebben mede te werken in den
strijd tegen den geest der duisternis.
Waar elke Paasehmorgen ons opnieuw met die
gedachte doordringt, daar zal de groote lichtbron
ook ons pad niet te vergeefs hebben beschenen, en
telkens zullen wij ons weer verjongd gevoelen, en
versterkt om af te schudden wat ons hindert en
ons te tooien met de teekenen en de kleuren van
een vernieuwd leven.
GOES, 13 April 1900.
Gisteren werd, na afgelegd examen, het eind
diploma uitgereikt aan de 11 leerlingen van de 2e
klasse der Rijkslandbouw-Wintersckool alhier en
wel met zeer goeden uitslag aan J. Klompe, A. M.
van Nieuwenhuijse, P. van Dijke, D. W. Lindenbergh
J. M. C de Wilde en C. Mesu. Met goeden uitslag
aan J. G. van der LindeC. TuinmanW. Bouwens
en A. M. van Dijke en met voldoenden uitslag aan
A. Moerland.
Do diploma's werden uitgereikt door dhr. F. B.
Löhnisinspecteur van het Landbouwonderwijs, na
eene uitvoerige toespraak, waarin hij deed uitkomen
hoe de Rijkslandbouw-Winterschool een tusschen-
vorin is met de winter-cursussen en do school te
Wageningen, en uiteen zette wat de bedoeling der
Regeering is geweest met de oprichting dier ver
schillende instellingen van landbouwonderwijs.
Het doel der Rijkslandbouwscholen is meerdere
ontwikkeling te geven, dan het elementair onder
wijs aan de cursussen kan doen, doch minder hooge
eischen te stellen dan het wetenschappelijk onder
wijs aan de Landbouwschool te Wageningen.
Tevens wilde spr. een misverstand uit den weg
ruimen, dat in den laatsten tijd omtrent de land
bouwscholen is uitgesproken, als zouden zij naast de
winter-cursussen overbodig zijn. Deze toch doen,
erkende spr., veel; goeds, zijn gemakkelijk te be
zoeken met liet oog op den afstand der leerlingen
en bezitten alzoo levensvatbaarheid, doch zij geven
voor vele landbouwers niet genoeg, op grond waar
van hij het goed recht van bestaan voor de Rijks
Landbouw-wintevschool bepleitte.
wortelknol uitgegraven, die hij doorsneed, in het
water doopte en eenige schijven daarvan op het
koortsige voorhoofd van den zieke legde, terwijl
hij hem nog eens liet drinken.
Pit Thom was het, wien de zwarte dezen Sama
ritanen-dienst bewees. Door de inspanning van zijn
lichaams- en zijn zielskrachten was hij geheel uit
geput en een zenuwkoorts had hem aangegrepen.
De beide zwarten, die naar het zendélingshuis
waren gezonden, kwamen daar na eenige uren aan,
doch konden Halden hun bericht maar niet doen
gelooven. Toen bij zich een nadere beschrijving
van den zieken Boer liet geven, ontdekte hij met
verbazing dat het Pit Thom slechts kon zijn, die
zich in zulke vreeselijke omstandigheden bevond.
Onmiddellijk ging hij zelf naar den toren der nede
rige zende'lingskerk en luidde de klok. Na de eer
ste tonen gehoord te hebben, stroomden in den
Kafferkraal allen samen en liepen naar het zende
lingshuis. Halden stond hen te woord en deelde
hun in hot kort mede, dat hij twaalf dragers wensebto
voor een bevrienden zieken Boer, die eenige mijlen
ver, in een hol lag. Terstond waren allen bereid
hem te volgen. Halden zocht de sterksten onder
hen uit, liet van stokken en linnen een draagbaar
maken, nam eenige geneesmiddelen en een flesch
cognac mede, liet twee paarden zadelen, waarvan
hij het eene zelf besteeg, terwijl het andere voor
een dor boden bestemd was, gaf daarna den ande
ren bode bevel met de dragers te volgen en reed
zelf in snellen galop vooruit. Na eenige uren was
De indruk, dien de school te. Goes nu en vroeger
op spr. heeft gemaakt, is een 'leer gunstige en hij
hoopt, dat de resultaten van het goede onderwijs,
door de handelwijze der leerlingen in de praktjjk,
er toe zullen bijdragen het bedoelde misverstand
uit don weg te ruimen.
Het aantal leden van de Commissie van Toezicht
is in den laatsten tijd uitgebreid en wel met eenige
practische landbouwers uit de verschillende deelen
van Zeeland. Dit achtte spr. een waarborg om de
school populair te maken en wanneer nu tevens
de leerlingon door doelmatige handelingen in hun
bedrijf medewerken, dan voorzeker gaat deze school
een schoone toekomst tegemoet en zal zij voldoen
aan een behoefte in de provincie Zeeland, die na
Groningen den besten klank heeft op het gebied
van landbouw.
De Inspecteur verklaarde zich zeer teleur gesteld,
dat een verzoek om subsidie voor deze inrichting
aan de Provinciale Staten van Zeeland is gewei
gerd. Bedoelde subsidie van f 500 toch zou gediend
hebben om jongelieden, wier financieele positie niet
toeliet de school te bezoeken, wegens de hooge ver
blijfkosten gedurende den winter in de stad, daarin
eenigszins te gemoet te komen, door hen een toe
lage van f 100 te verstrekken. Ook deze afwijzing
berustte z. i. op een misverstand en hij wilde
daarom nogmaals pogingen doen om subsidie te
verkrijgen en riep daartoe de hulp in van de leer
lingen, van de commissie van toezicht en van
verdere belangstellenden.
Zich tot de geslaagde leerlingen wondende, ver
klaarde hij de overtuiging te hebben bekomen, dat
zij hun tijd goed hebben besteed, ten gevolge waar
van het diploma aan bijna allen met lof kon wor
den uitgereikt. Tevens spoorde hij hen aan in de
praktijk te toonen wat zjj hebben geleerd, en vooral
het geleerde te onthouden en uit te breiden door
goed uit de oogen te zien bij hun arbeid en door
studie en lectuur gedurende den winter. Daardoor
zullen zij een sieraad worden van de school te
Goes en belanghebbenden aansporen om te zeggen
daar moeten onze jongens heen.
Ten slotte bracht dhr. Löhnis een warm woord
van dank aan directeur en leeraren der school en
constateerde, dat de goede resultaten der inrichting
niet enkel toe te schrijven zijn aan de vlijt der
leerlingen, maar ook aan de kundigheden en den
ijver van het onderwijzend personeel, waardoor de
resultaten dezer school voor die van eenige andere
school niet onderdoen.
Het verheugde den inspecteur dat dhr. Van der
Vliet, die geruimen tijd wegens ongesteldheid af
wezig is geweest, gedurende den afgeloopen cursus
zijn taak weder heeft kunnen vervullen en daardoor
zjjn zeer gewaardeerde krachten weer aan de school
heeft kunnen wijden.
De benoeming van dr. Leignes Bakhoven tot leoraar
in de scheikunde beschouwde spreker als een groote
aanwinst voor de school. De scheikunde toch is eon
moeilijk vak om te onderwijzen en bij den weinigen
tijd, die daarvoor beschikbaar isrgesteld, zeide spr.
verheugd te zijn over de goede resultaten, die in
dat vak waren verkregen.
Hij hoopte op voortdurende onderlinge samen
werking van allen, die met deze inrichting in be
trekking staan, opdat de school mettertijd moge uit
gebreid worden en in bloei moge toenemen.
hij bij den zieke aangekomen en vond zijn vermoe
den, dat het Pit Thom was, bevestigd. Hij zag dat
hem een zware zenuwkoorts had aangegrepen, gaf
hem een weinig cognac vermengd met wator in,
hulde hem in natte omslagen en diende hem een
koortswerend middel toe. Onder de ijlende woor
den van den zieke hoorde hij meermalen den naam
Hetty en zachte, liefkozende woorden en het viel
hem in dat de schoone Engelsche dame, die hij
eenige dagen geleden als gast herbergde, met haar
voornaam zoo heette. Voor zoover zjjn geneeskunde
reikte, had hij pijnstillende middelen voorgeschreven,
doch al het verdere moest, met Gods hulp, het
sterke lichaamsgestel van Pit Thom doen.
Halden bekeek nu den leeuw en liet zich door
de zwarten nog eens de plaats beschrijven hoe en
waar zjj hem gevonden hadden. Hij schrok, toen
hij het machtige dier voor zich zag liggen en be
schouwde het als een wonder dat Thom,slechts
met een eenvoudig KaffermeB gewapend, den leeuw
had neergeveld en geen enkele wonde in den strijd
had bekomen. Het meest echter verwonderde het
hem in de eerste plaats, dat de voorzichtige, als
jager geoefende jonge Boer zich in zulk een onvoor-
zichtigen kamp had moeten wagon en ten andere
dat hij geheel ongewapend en zonder paard zich
hier in de wildernis bevond en dat Nathaniël, de
zwarte bediende van Jacobs, niet bij hem was.
Wat moest er gebeurd zijn om Pit Thom in zulk
een hachelijke positie te brengen
Hij keerde op nieuw naar Thom terug en gaf