BIJVOEGSEL GOESCHE COURANT. ZATERDAG 9 NOVEMBER 1895. No. 155. Provinciale Staten van Zeeland. Vergadering van Vrijdag 8 November 1895. Tegenwoordig de Comm. der Koningin, Voorzitter, 37 leden en de Griffier. Afwezig de heeren Fokker, Calleafels, Moes en De Smidt met, en de heer Hollestelle zonder ken nisgeving. De notulen der vorige vergadering worden ge lezen en goedgekeurd. Na de medadeeling der kennisgeving van de af wezige leden gaat de vergadering over in eene zit ting met gesloten deuren, welke van ongeveer half elf tot half een duurt, waarna de vergadering voor een kwartier wordt geschorst. Na heropening deelt de Voorzitter mede, dat tot voorzitters der afdeelingen zijn gekozen de heeren Hennequin, Kakebeeke en H?yse, tot ondervoor zitters de heeren Van Deinse, Hammacher en Pompe van Meerder voort. Voorts deelt de Voorzitter mede, dat in de be sloten vergadering is behandeld een voorstel van Gedep. Staten om geen nadere stappen te doen om tot particuliere exploitatie van den stoombootdienst op de Wester-Schelde te geraken. Dit voorstel is aangenomen, en de geheimhouding daaromtrent is opgeheven. Vervolgens komen aan de orde de verslagen der afdeelingen omtrent de volgende voorstellen van Gedep. Staten. I. In zake een brief van den Minister van Water staat, Handel en Nijverheid omtrent de toegangen tot het kanaal door Walcheren en den achteruitgang van het vaarwater in de Zandkreek en den Zuid- vliet ten gevolge van den aanleg van mosselbanken. Bjj dezen brief was overgelegd een rapport van den Prov. Hoofdingenieur, waarin deze lo. te kennen geeft, dat de noodzakelijkheid van de heropening van den tweeden toegang tot het kanaal door Wal cheren door de Marinesluis te Vlissingen bewezen is, zoodra vaststaat, dat het Veergat en de Zand kreek niet meer bruikbaar zijn voor groote zee schepen, waaromtrent de Hoofdingenieur een des kundig onderzoek noodig acht, en 2o. voorstelt om trent den invloed der mosselcultuur op het vaar water iu de Zandkreek het advies in te winnen van den inspecteur van het loodswezen in het zesde district te Vlissingen en van den wetenschappeljjken advi seur voor visaeherijzaken dr. P. P. C. Hoek te Den Helder. Ged. Staten stellen voor, dienovereenkomstig te besluiten. Zonder beraadslaging of hoofdei, stemming aan genomen. II. Voorstel om aan de gemeente Ierseke voor de vergrooting der haven een eubsidie uit de Prov. fondsen te verleenen tot een bedrag van f 8750 of een vierde der kostenhet Rijk zal de helft betalen en de gemeente het resteerende een vierde voor hare reke ning nemen. De heer Maas zou liever een renteloos voorschot geven dan een subsidie. In het eerste geval wordt alleen rente verloren, maar komt het kapitaal terug, in het tweeds geval is het kapitaal verloren. Met het oog op de oesterbank is het Rijk meer belang hebbende dan de Provincie. Bovendien kan Ierseke het voor teruggaaf benoodigde vinden door van de 95 vaartuigen, die meer in de haven zullen kunnen komen, ongeveer f4,per jaar te heffen. Ierseke heeft reeds herhaaldelijk uit de Prov. kas genoten de gemeente mag dus dankbaar zijn als zij nu een renteloos voorschot krijgt. De heer Den Boer geeft verslag van een onder houd met den burgemeester van Ierseke over deze zaak. De uitbreiding der haven is een levensquaestie. De bevolking is toegenomen, maar de toename in draagkracht is zeer miniem. De heer Maas antwoordt en dient een voorstel in om geen subsidie, maar een renteloos voorschot t« verleenen. De heer Pompe van Meerdervoort meent, dat Ier seke niet zal worden geholpen, op de wjjze, die de heer Maas aangeeft. De inwoners kunnen weinig betalen, zooals blijkt uit de omstandigheid dat de gemeente wordt gesubsidieerd. Het Rjjk zal bij dragen de helft, de Provincie een vierde, en de reeds zoo arme gemeente ook een vietde. Daarin moet de gemeente reeds voorzien, en daarvoor zal waar schijnlijk reeds beschikt zijn over de bate, die de heer Maas voor de teruggaaf van het renteloos voorschot zou willen bestemmen. De heer Siegers geeft toe, dat een renteloos voor schot voordeeliger is voor de Provincie, maar dan is het ook nadeeliger voor de gemeente. Er is om een subsidie gevraagdGedep. Staten hebben dus geen aanvraag om een renteloos voorschot te behandelen gehad. Op het verzoek, zooals het daar ligt, moet worden beschikt. Wordt dit afgewezen, dan kan de gemeente een renteloos voorschot vragennu kan echter het amendement niet worden aangenomen. Na eene vraag om inlichting van den heer Snijders deelt de heer Hombach mede, dat hjj aan de ge meente de helft der kosten als renteloos voorschot zou willen geven. Dat zou voor de Provincie voor deeliger zjjn en voor de gemeente niet zoo veel nadeeliger. De heer Pomp} meent, dat in dit geval zjjn be zwaar grootendeels zou vervallen, maar dat heeft de heer Maas niet voorgesteld. Bovendien is de vraag of dan het Rijk zjjn subsidie tot het halve bedrag zou handhaven. De heer Maas wjjzigt nu zjjn voorstel in dien zin, dat door de Provincie zal worden verleend een renteloos voorschot tot het bedrag van de helft der kosten. Do heer Van Deinse herinnert er aan, dat de ge meente aanvankelijk subsidia tot het volle heeft gevraagd. Met het oog op haren zeer onguu- stigen toestand moet het worden gewaardeerd, dat de gemeente later bereid bevonden is, een vierde der kosten te betalen. De daardoor veroorzaakte last zal voor de gemeente reeds zwaar zijn. Wel zal zij meer aan havengeld ontvangen, maar de haven zal ook meer aan onderhoud kosten. De heer Van Rompu verdedigt nader het voorstel van Ged. Staten met het oog op den ongunstigen financiöelen toestand. Na repliek van den heer Maas ontraadt de heer Van Waesberghe de aanneming van diens amende ment. Wordt dit aangenomen, dan krijgt de ge meente misschien niets, want een der voorwaarden van den Minister is, dat Prov. en gemeente de helft betalen. Het amendement wordt daarna verworpen met 30 tegen 7 stemmen, die der heeren v. Buren, Klop pers, Maas, Hu vers, Snijders, Noordgke en Hombach. Het voorstel van Ged. Staten wordt daarna aan genomen met 31 tegen 6 stemmen, die der heeren Hennequin, v. Buren, Kloppers, Maas, Snijders en Hombach. III. Voorstel om aan de gemeente Nisse f3900 en aan de gemeenten Nisse, Baarland en Hoedekens- kerke f4700 te verleenen als rentelooze voorschotten voor de verbetering van wegen. De heer Hammacher had dit voorstel willen aan houden tot na de behandeling van het voorstel be treffende de rentelooze voorschotten voor de secun daire wegen. Hjj zal nu echter vóór stemmen, omdat hjj tegen de zaak op zich zelf geen bezwaar heeft. In gelijken zin spreekt de heer M. Bollewaarop de heer Siegers aangeeft, dat dit voorstel vooraf is gegaan, omdat door de in dezen bedoelde wegen kommen van dorpen aan havens enz. verbinden, zoodat het hier geldt wegen van primair belang. Het voorstel wordt daarna zonder hoofdelijke stemming aangenomen. IV. Voorstel in zake het verleenen van rente looze voorschotten voor wegen van secundair belang. Gedep. Staten zjjn blijkens hun voorstel van meening, dat een net van secundaire wegen over de gebeele Provincie een provinciaal belang vormt, zoodat de vraag, of het op den weg der Provincie ligt, voor de verbetering dier wegen rentelooze voorschotten beschikbaar te stellen, door hen in beginsel tot stem mend beantwoord wordt. Op grond van uitvoerige financiöele beschouwingen achten zjj het niet raad zaam, voor het verleenen dier voorschotten aan de Provincie een vasten last, hetzij in den vorm van eene leening, hetzij van een vooraf bepaald begroo- tingscjjfer, op te leggen, maar dat het veeleer over weging verdient om, evenals thans voor de primaire wegen geschiedt, met de aanvragen om voorschotten naar omstandigheden te handelen. Eene vaste bepaling, dat slechts de helft der kosten als voorschot verleend zal worden, komt aan Ged. Staten niet gewenscht voor, daar de Prov. Staten hierdoor noodeloos en onpractisch hunne vrjjheid van handelen zouden beperken. Evenmin willen Ged. Staten als vasten regel aan nemen, dat een onderzoek naar de draagkracht der betrokken lichamen zal worden ingesteld, omdat dit in de practjjk aan groote bezwaren onderhevig zou zijn. Die draagkracht in eenige formule samen te vatten, zoodat daaruit eene repartitie der door de verschillende belanghebbenden te dragen lasten voortvloeit, achten zjj onmogelijk. Eene bindende definitie te geven van wat onder secundaire wegen te verstaan zij, achten Ged. Staten niet noodigde vergadering behoort h. i. vrij te blijven. Gedep. Staten willen dus geen vaste regelen stel len, maar elke aanvraag op zich zelf beoordeelen en beslissen na advies van den prov. hoofdingenieur en in verband met den toestand der prov. geldmid delen. Naar aanleiding van het verslag wenschen G"d. Staten uit hun voorstel de tirade betreffende d^n prov. hoofdingenieur en den toestand der geldmidde len te doen vervallen. Ingekomen is een voorstel van den heer Ham macher om nader te preciseeren, voor welke wegen voorschot kan worden verleend. De heer Hammacher licht dit voorstel toe. Hij wil alle quaestiën, die zich kannen voordoen over de vraag, of een weg van primair belang is of niet, vermjjden, en wil daarom bepalen, dat de Staten eene uitbreiding zullen geven aan het besluit van 1862, door vasttestellen, dat voor alle wegen van algemeen belang voorschotten kunnen worden verleend. De heer Hombach zou liever de redactie kiezen, dat voorschotten zullen worden verleend tot een be drag van vjjftig percent voor alle wegen, waarvan de verharding noodzakelijk zal blijken te zijn. Daarmee voorkomt men de quaesfciën over de woorden pri mair en secundair. De heer Van der Have stelt voor, de door Ged. Staten geschrapte woorden te herstellen. Het advies van den Hoofdingenieur mag z. i. niet worden ge mist, en met de Prov. geldmiddelen moet worden rekening gehouden; spr. wenscht, dat dit uit het besluit bljjke. De heer Pompe stelt voor, uitdrukkelijk als regel te stellen, dat niet meer dan hoogstens 50 pet. zal worden verleend. Dan weten de aanvragers, waaraan ze zich te houden hebben. Natuurljjk blijft de be voegdheid om in speciale gevallen van dezen alge- meenen regel af te wjjken. De heer Hennequin stelt voor, geene andere rege len te stellen dan die, welke rekening houden met de draagkracht der aanvragers. De heer Pompe meent, dat bjj den stroom van amendementen zelfbeperking vereisebte is, en zal daarom zjjn amendement intrekkon, als de heer Hombach in het zijne vóór 50 pet. bet woord hoogstens" wil invoegen. Da heer Hombach doet dit. De heeren Hammacher en Hennequin lichten hunne voorstellen nader toe. Laatstgenoemde be strijdt uitvoerig de meening, dat de draagkracht moeielijk een factor van beoordeeling zal zijD. Dat dit kan, bewijzen de voorstellen van Ged. Staten, die straks aan de orde komen. De heer De Casembroot, meent, dat bij Ged. Staten wel geen bezwaar zal bestaan om, overeenkomstig het voorstel-Hammacher, te spreken van wegen van algemeen belang in plaats van wegen van secun dair belang. Spr. doet verder uitkomen, dat het stellen van een vasten regel, hetzij 50 pet., hetzij hoogstens 50 pet. ongewenscht ie, en dat het nooit in de bedoeling gelegen heeft, den hoofdingenieur te liooren over de geldelijkemaar wel over de tech nische zijde der aanvrage. De bijvoeging betreffende de draagkracht is volmaakt overbodigde verga dering der Provinciale Staten kan daarop trouwens zelf letten. De heer Pompe herinnert er aan, dat aan Gedep. Staten is gevraagd, vaste regelen te ontwerpen. Die geven zjj juist nietvandaar zijn voorstel om althans één regel te stellen. De heer Lucasse zal zijn stem tegen het voorstel van Gedep. Staten uitbrengen. Het is hun niet ge lukt te preciseeren, wat wegen van secundair belang zijn, en daarom was het toch te doen. Evenmin hebben zij kannen regelen, hoeveel moest worden gegeven. Het eenige, wat bereikt is, is dat er voortaan niet meer op zou worden gelet, of een weg is van algemeen belang, zoodat ook voor locale belangen geld uit de prov. kas zou kunnen worden verleend. Daar kan spr. niet aan meedoen. De deur zou wor den opengezet voor aanvragen voor alle mogelijke wegen, ook in onderhoud bij hen, die het zelf zou den kunnen betalen. Spr. meent dat het het beste is, te big ven bij de oude regeling, waarbij toch altijd min of meer met het algemeen belang reke ning is gehouden. De heer Kakebeeke stelh voor, het onderwerp aan te houden tot volgende vergadering. De heer Van Waesberghe ondersteunt deze motie, de heer Hennequin bestrijdt haar. Deze zou in elk geval aan de leden, die reeds gesproken hebben, gelegenheid willen geven, van repliek te dienen. De voorzitter en dhr. Kakebeeke merken op, dat sluiting der debatten in de bedoeling ligt. Nadat nog verschillende heeren het woord ge voerd hebben, wordt de motie van orde van den heer Kakebeeke aangenomen met 17 tegen 12 stem men 8 leden hebben de vergadering verlaten. Het voorstel betreffende de secundaire wegen wordt dus aangehouden tot de zomervergadering. V. Voorstel om aan het bestuur van het water schap Oranje-Dierentijd voor wegsverbetering een renteloos voorschot te verleenen van f 16000, of de helft der kosten. De heer Heijse vraagt of nu ook dit stuk niet moet worden aangehouden. De Voorzitter meent, dat er geen verbod bestaat om een renteloos voorschot te verleenen en dat dus uitstel niet noodzakelijk is. De heer Hombach merkt op, dat bij uitstel de polder het subsidie van de gemeente IJzendijke zal verliezen, zoodat de behandeling hem noodig voorkomt. Nadat nog de heeren Pompe en Van Lijnden het voorstel verdedigd en de heer Hennequin zich daar tegen verklaard had, wordt met 16 tegen 12 stem men tot uitstel besloten, zoowel van de behandeling van dit punt als van VI. Voorstel om aan het bestuur van den Mar- garethapolder voor wegs ver betering een renteloos voorschot te verleenen van f 3380, of ongeveer veer tig percent der kosten. VII. Voorstel naar aanleiding van een adres van het bestuur der coöperatieve stoomzuivelfabriek te Hontenisse, om het tarief der tollen op de pro vincie wegen zoodanig te wijzigen, dat het vervoer van melk naar een dergelijke fabriek vrij is, evenals het vervoer naar en het terugvoeren van melk door j landbouwers naar en van bij hen in gebruik zijnde gebouwen of terreinen. Zonder beraadslaging aangenomen met 26 tegen 2 stemmen, die der heeren Van Lijnden en Heyse. VIII. Voorstel om aan de Maatschappij tot be vordering van ooft- en tuinbouw in Zeeuwsch-Vlaan- deren's westelijk deel voor een tijdvak van drie jaren een subsidie toe te kennen van f75 per jaar voor een tweeden cursus in kweeken, snoeien enz. van vruebt- en ander boomgewas, onder voorwaarde, dat het Rijk een geljjk bedrag geve. De heer Van Buren meent, dat deze zaak gerust aan particulieren kan worden overgelaten. Alleen de in of bjj Schoondgke wonenden zullen van het onderwijs kunnen profiteeren en dus een privilege genieten. De lieer Huvers is tegen, niet om het sommetje, maar om het beginsel. Vandaag is het f 75, morgen f750; vandaag de Maatschappij van tuinbouw, mor gen eene vereeniging tot het inmaken van zuurkool. Bovendien kunnen de leden der Maatschappij het sommetje van f 75 wel zelf betalen. Dhr. Snijders is ook tegen, omdat hjj hiermede geen provinciaal belang gemoeid acht. Dhr. Hennequin meent, dat als het idee der heeren Huvers en Snjjders doorgaat, de provinoie al heel weinig subsidiën zal verleenen. Het provinciaal be lang is niet altijd gemakkeljjk aan te toonen. Spr. bestrijdt verder de argumenten der drie heeren. De boomeu laten over het algemeen in deze provincie veel te wenschen overgoede behandeling daarvan is een algemeen provinciaal belang. Dhr. Van Rompu sluit zich daarbij aan, evenals de heer Hombachdie er op wijst, dat men door de geheele provincie al lang zocht naar bekwame boom snoeiers. Het voorstel van Ged. Staten wordt daarna aan genomen met 17 tegen 11 stemmen, die der heeren Pompe, Heijse, Van Buren, Kloppers, Dronkers, Lucasse, Van der Have, Maas, Huvers, Snjjders en Van Ljjnden. IX. Voorstel tot wijziging der provinciale be- grooting voor 1896. Zonder beraadslaging of hoofdei, stemming aan genomen. Nadat de leden zich ongeneigd hadden verklaard, langer bijeen te blijven en de uitvoering der be sluiten en de resumtie der notulen aan Ged. Staten was opgedragen, sluit de voorzitter de vergadering in naam der Koningin. Rechtszaken. Voor de arrondissementsrechtbank te Middelburg werd heden in behandeling gebracht de zaak tegen A. J. S. oud 18 jaar, wonende te Goes, beschul digd van het zich wederrechtelijk toeöigenen eener som van f 234,15, die hij als kantoorklerk der firma v. H. Go. aldaar, in voldoening van een door hem gepresenteerden wissel, op 3 Mei jl. had ontvangen van A. N. winkelier te Goes. Als verdediger van beklaagde trad op mr. A. G. A. Jacobse Boudewijnse, terwijl naast de door het O. M, gedagvaarde 23 getuigen, 7 personen als ge tuigen A décharge waren verschenen. Na behandeling van een 4-tal andere zaken, ving deze zaak aan des morgens om 111/4 "uur. De le getuige A. Neter verklaarde, dat beklaagde op den 3den Mei bij hem kwam met 7 wissels in eene portefeuille, welke hij terhand genomen heeft. Deze heeft get. op den lessenaar gelegd en het be drag onmiddellijk opgeteekend, hetgeen ook door den beklaagde geschied is in zijne tegenwoordigheid. Het totaal bedroeg f 470,88. Op een vraag van den pre sident of hjj den bewusten wissel van f 234,15 het eerst heeft opgeschreven, kan getuige geen absoluut bevestigend antwoord geven. Hij verklaart 100 gul dens, 12 rijksdaalders, 1 bankbiljet van f 100, 1 van f 60, 2 van f 40, 2 van f 25 en een muntbiljet van f 50 uit het kantoor meegebracht te hebben, daarmede is hjj naar den winkel teruggekeerd, en heeft daar uit de lade gehaald 3 kwartjes, 1 dub beltje en 8 centen. De gelden heeft hij, beklaagde, ter hand gesteld Da de bankbiljetten hem eerst te hebben voorgeteld op de toonbank, terwijl hjj het andere geld hem gedeelteljjk voorgeteld en gedeelteljjk in de hand gegeven heeft. Na ontdekking, dat de bewuste wissel ontbrak is getuige naar het kantoor van Van Heel Co. gegaan en heeft daar rekenschap gegeven hoe hij, beklbetaald had. Alvorens naar v. H. gegaan te zjjn, had hij eerst den loopjongen gezonden, doch deze kwam onverrichter zake terug. Op het kantoor heeft bij in tegenwoordigheid van den boekhouder, den bekl. ondervraagd, welk bankpapier hjj ontvangen had. Daar verschil bestond, werd, in overleg met den boekhouder, de in den winkel aanwezig geweest zijnde dienstbode Cornelia Mol (2e getuige) geroepen en deze verklaarde, dat de bekl. verscheidene bank biljetten had ontvangen. Get. had toen bekl. ge wezen op bet gewicht der verklaring, doch toen deze bleef ontkennen, gevraagd den chef te spreken, die evenwel niet thuis was. Daarop is hij naar dhr. V. d, Mandere gegaan. Hierop wordt beklaagde geboord, die verklaarde bet bedrag van den wissel niet ontvangen te hebben. Get. vroeg uitstel van betaling, waarop het bedrag der overige wissels door hem is opgeteld. Hij ver klaarde verder, dat, toen de loopjongen van Neter later bjj Van Heel op het kantoor kwam, hij het geïnde reeds had afgedragen. Getuige Neterwederom gehoord, verklaarde de wissels terzijde gelegd te hebben op den lessenaar, eenigszins verspreid en de wissels opgeschreven te hebben na betalingook den bewusten 2e getuige C. Mol verklaart in den winkel geweest te zijn, toen beklaagde binnenkwam. Zij is aan de eene toonbank blijven staan, terwijl Neter aan de andere stond te schrijven. Zij herinnert zich niet gezien te hebben dat bekl. wissels overhandigde en ook geen cijfer te hebben hooren noemen. Zjj zag Neter uit het kan toor met geld komen, met papier en zilvergeld en het aan den bekl. overhandigen Er waren verschei dene exemplaren en beklaagde telde deze na. Beklwederom gehoord, verklaarde slechts een bankbiljet van f 100 ontvangen te hebben. Hg ver klaarde niet gezien te hebben, hetgeen de 2e ge tuige beweerd bad, nl. dat Neter hem met een gulden tegen den hoed gegooid had, hetgeen haai de verklaring ontlokte»Dat mag je bij mg ook eens doen". Ie. getuige Neter verklaarde zich hier omtrent niets meer te herinneren, en dus niet te kunnen antwoorden op een vraag van den president, of hij daarmede ook een bankbiljet zouden kunnen hebben bedoeld. Verder zegt hjj Dinsdags kas te hebben opgemaakt en dus precies te weten, hoeveel er in kas was. 3e. getuige A. v. dWerf, loopjongen bij Neter, ver klaart op verlangen van dezen naar het kantoor van v. Heel gegaan te zjjn en daar gevonden te hebben den beklaagde en den heer Verhoeven. Op zijn vraag hebben zjj gezocht, en heeft hjj gezien, dat zjj wissels nazagen. Op de vraag van den ver dediger verklaart hij, dat het wel meer gebeurt, dat,

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1895 | | pagina bijlage 1