1894 N°. 9. Zaterdag 20 Januari. 81ste jaar gang. De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag-, Woensdag- en Vrijdagavond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, 1,75. Afzonderlijke nominers 5 cent; met bijblad 10 cent. Behalve aan ons Bureau worden Abonnementen en Advertentiën voor dit blad aangenomen bij de heeren Nijgh Van Ditmar te Rotterdam en verder bg alle Boekverkoopers en Brievengaarders. Inzending van advertentiën voor 8 uren 03 den dag: der uitpravc De prijs der gewone advertentiën is van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 ets. Bjj directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs j slechts tweemaal berekend. Geboorte-, huweljjks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen worden van 110 regels a f 1,berekend. Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ct. Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cent per regel. T^».^^ofcrgua.-:tiuisioeeecse6i9taac3eiiai Brieven uit de Ganzestad. lui. Misschien kom ik wel wat laat met mijn beilgroet aan mijne lezers en lezeressen misschien ook kun nen ze hem geheel ontberen zonder hem te missen maar werkelijk ook kon ik hem hun niet eerder brengen, want ik ben lang afwezig geweest. Men weet, dat ik een groot lief hebber ben van sport-wedstrijden, minder nog om er aan deel te nemen, wat de stramheid mijner ledematen mij ver biedt, dan om ze bij te wonen en mij te verlustigen als mijn held het met een vijfde deel van een seconde wint van zijne tegenpartij. Zoo kwam het, dat ik de stoute schoenen aantrok, vrouw en kroost in den steek liet en op reis ging, om mijn anker te laten vallen in Negenkorken, bij mijn vriend Kleinman, den kolver. Daar in het hooge Noorden, meende ik, zou zich spoedig genoeg de gelegenheid voordoen om de schaatssport in al hare heerlijkheid te be wonderen, en ik verlustigde mij reeds bij voorbaat bij de gedachte aan al die professionals en amateurs die ik elkander de zege zou zien betwisten, onzen landgenoot Eden natuurlijk in de eerste plaats. Maar de loop der omstandigheden heeft mij ge dwarsboomd. Eerst wilde het maar niet vriezen, en toen het ijs eindelijk kwam, waren de sportsmen er niet, en toen deze kwamen opdagen, brachten ze als het ware den dooi mede, zoodat er van een »grootsch schouwspel" op de gladde baan" geen sprake kon zijn. Zoo ben ik dan maar weder teruggekeerd in den eigen kuiselijken kring, en vermei ik me nu nog maar in de aangename herinneringen aan mijn verblijf daarginds. Want al heeft mijn reisje zijn eigenlijk doel ge mist, toch heeft het in andere opzichten ruimschoots zijn genoegen met zich gebracht, niet het minst door die gezellige uurtjes na het diner, als ik met vriend Kleinman, in wat hij zijn »studeer"kamer noemt, zat te tinnegieten op politiek en ander gebied. Dat waren van die samenspraken", waartegen zelfs de burgemeester van Ylst geene gemoedsbe zwaren zou hebben kunnen koesteren, maar die toch altijd gelegenheid boden om mij den helderen blik en het gezond verstand van mijn vriend te doen opmerken. Zoo herinner ik mij, dat we op zekeren avond weder samen zaten, toen er bescheiden op de deur getikt werd en Marrigje, de meid, een waardig evenbeeld van onze Betje en evenmin als deze door Sequab gesmeerd en derhalve wat stram in de leden, binnenkwam met een briefje, waarop antwoord gevraagd werd. Kleinman las het, en sprak toen met een blik over zijn bril heen op de meid »Ken je die vrouw »Nou, mijnheer, kennen en kennen is twee. Maar ik geloof wel, dat ze het verdient". Blijkbaar had Marrigje wel eens meer van die geheimzinnige briefjes in het donkere avonduur van de voordeur naar de studeerkamer gebracht, en was een antwoord van edel metaal door haar in tegengestelde richting getransporteerd. Reeds grabbelde Kleinman, in goed vertrouwen op de persoons- en karakterkennis van zijne dienst bode, in zijne portemonnaie, toen hij zich bedacht en mij aanziende zeide»Laat haar maar eens hier komen". Een oogenblik later stond tegenover ons eene jonge vrouw, in schamele maar zindelijke kleedij, met ternedergeslagen blik en een blos der schaamte op het gelaat, ten bewijze, dat het vragen haar moeielijk viel. »Wel, vrouwtje" vroeg Kleinman op zijn vriende lijken, goedmoedigen toon, »is de nood zoo hoog gestegen Een korte snik was het nietszeggend, maar toch veel beteekenend antwoord. »En hoe groot is je huishouden?" »Myn man en ik en drie kinders, meneer. Mijn man is timmerman, meneer, en hij heeft altjjd vast werk gehad, maar nu heeft de baas hem bedankt, want er was geen werk meer". »Zoo, en heeft hij zich al bij de werkverschaffing aangemeld »Ja, meneer, maar de heeren zeiden, dat er nog zooveel vóór hem waren." >En de diaconie »Och, meneer", en hare nog vochtige oogen be gonnen te schitteren, »ziet u, ik ben gereformeerd, maar toen ik bij onze diaconie kwam, zeiden ze, dat ik maar naar de afgescheidenen moest gaan, omdat mijn man aan die gemeente behoort, en ik daar ook nog al eens in de kerk ga. Maar toen ik bij die gemeente kwam, werd mij geantwoord, dat het heilsleger ons nu ook maar helpen moest. Ziet u, dat was, omdat ik in de week zoo wel eens naar het Leger" ga". Kleinman schudde bedenkelijk het hoofd en vroeg verder »En het armbestuur »Het armbestuur geeft wel een kleinigheidje, me neer, maar de heeren zeggen, dat ze ook zooveel te bedeelen hebben, en dat er dus niet veel kan over schieten." Mijn vriend zette het onderzoek niet verder voort, maar, hoewel ik bescheiden het hoofd omwendde, toen hij zijne portemonnaie wêer voor den dag haalde, hoorde ik toch iets groots rammelen in de hand der arme vrouw, en ving ik bij haar afscheidsgroet een blik vol dankbaarheid en vreugde op, die getuigde, dat haar stoutste hoop was overtroffen, en dat zij gelukkig was voor man en kroost weder een paar dagen te kunnen zorgen. Haar »God zegen je, me neer" was meer dan een ijdele klank. »Zie je, vriend zei Kleinman, toen wij wCer alleen waren, daar heb je nu de voortreffelijke armenzorg van het einde der negentiende eeuw. Er zijn talloos vele officiëele en niet-officiëele, kerkelijke en burgerlijke besturen en vereenigingen, die alle ten doel hebben den nood der armen te lenigen; de meeste komen aanklop pen, de eene op meer de andere op minder bescheiden wijze, om bijdragen ter versterking hunner fondsen, on geen enkele doet te vergeefs een beroep op onzen financiëelen steunen toch heerscht er nog zulk eene armoede, dat zelfs de meest bescheidene tot bedelen wordt gedwongen." »'t Is treurig", merkte ik op, »maar de armoede neemt ook zoo hand over hand toe." »Zou dit werkeljjk zoo zijn?" vroeg mijn vriend. >Zie, ik wil wel gelooven, dat door bijzondere om standigheden er jaren kunnen zijn, die zich te dien opzichte zeer ongunstig onderscheiden. Ik acht het vrij zeker, dat we op dit oogenblik in zulk eene periode verkeeren, maar ik geloof evenzeer, dat er aan onze armenzorg nog veel ontbreekt. Zie maar eens de diaconiën. Er zijn er, die elk oogenblik een collecte houde?j, soms vier of vijf in een jaar, en toch kunnen of willen ze zulk eene arme vrouw niet helpen. Ik wil aannemen, dat de inkomsten heel wat verminderd zijn, maar aan wie de schuld Hetover- groote deel der raeergegoeden is de kerk uitgepreekt. De werkverschaffing heeft moeite om rond te komen en ze kan dan nog slechts een deel der werkloozen helpen. En nu blijkt waarlijk ook het armbestuur reeds onmachtig om in den nood te voorzien." »Maar wat hapert er dan aan onze armenzorg?" vroeg ik niet zonder belangstelling. »Ja, om dat zoo maar in eens met zekerheid te zeggen, gaat boven mijne krachten. Ik begin met te erkennen, dat, waar ik buiten alle besturen en vereenigingen sta, ik slechts een heel oppervlakkig qordeol kan vellen. Maar het heeft mij dikwijls toe geschenen, en hedenavond ben ik in die meening weör versterkt, dat er te veel colleges zijn, die dezelfde of ongeveer gelijke taak hebben te vervullen. Daardoor vindt elk bestuur, dat de andere wel als bliksemafleiders kunnen dienen, en zoo worden de armen van het kastje naar den muur gestuurd, om ton slotte nog met leege handen thuis te komen. Eene tweede fout is mijns inziens, dat er veel te weinig openbaarheid wordt gegeven aan de verrichtingen en de administratie van sommige vereenigingen en col leges, die de taak der armverzorging op zich genomen hebben. En eindelijk, hoewel dit het voornaamste is, men kent den omvang der armoede te weinig. Er wordt veel gevraagd en veel gegeven. Maar wie vraagt, weet niet, of zegt althans niet, hoeveel hij ongeveer noodig denkt te hebben, en wie geeft weet derhalve nooit of hij te veel of te weinig bijdraagt." »Maar hoe aan die bezwaren tegemoet te komen vroeg ik. »Wel, ik zou wenscben, dat alle armenzorg in handen van éen officiëel bestuur, het armbestuur, berustte. Dit zou een zeer omvangrijken arbeid krijgen, waarom het aanmerkelijk zou moeten worden uitgebreid in ledental. Het zou dan ook de werk verschaffing, zoowel als de spijsuitdeeliog, tot zich kunnen trekken. Maar naast en in vereeniging met dat bestuur zou ik eene commissie wenschen van zeer vertrouwbare mannen en vrouwen, over de verschil lende wijken der stad verdeeld, die door nauwkeurig en voortdurend onderzoek trachtte op de hoogte te blijven van den omvang der armoede en die hare rapporten aan het armbestuur inleverde. Dan zou dit ongeveer kunnen berekenen wat het meent noodig te hebben, en wat het te kort komt zou óf door de gemeente óf door de particuliere milddadigheid kun nen worden aangevuld. Men zou dan weten wat er noodig was, en met een aanzienlijke gift in eens bevrijd zijn van dat eindeloos collecteeren en het nog eindeloozer bedelen, waartegen de beste politie niet waken kan. En wat bovenal zoo gelukkig zou zijn, men zou de zekerheid hebben, dat, zelfs bij de meest barre koude, geen nijpende armoede werd geleden; men zou de overtuiging met zich dragen te hebben medegewerkt en alles te hebben gedaan om te zorgen, dat men zyno arme natuurgenooten niet koud en verkleumd ziet passeeron, en dat ner gens eene bete broods heeft ontbroken." Kleinman was in het vuur zijner rede opgestaan en gesticuleerde alsof hij een groot publiek voor zijne goede bedoeling moest winnen en toch zijn publiek bestond slechts uit éen man, en die was gemakkelijk genoeg te overtuigen. Toch waagde deze nog de bescheiden vraag of zijn vriend ook wist of de wet dergelijke verreikende wijzigingen in de officiëele armenzorg toeliet »Ik geloof het wel" luidde zijn antwoord. »Een armbestuur mag wel niet bedelen, maar het mag toch wel giften aannemen, en als het meer noodig heeft dan gegeven is, dan kan de door mij bedoelde commissie dat meerdere vragen, en het daarna als gift aan het armbestuur afdragen. Zie je" voegde hij er aan toe, »want subsidie van de gemeente gaat hier niet gemakkelijkde gemeente gelijkt financiëel wel wat op die vrouw van straks." Toen kwam Marrigje melden, dat de thee gereed stond en gingen we onze opwachting bij mijne gast vrouw maken, waardoor ons gesprek een einde nam. Ik kwam op de gedachte mijnen lezers het boven staande mede te deel en, toen ik heden in de courant las, dat in den Amsterdamschen gemeenteraad een dergelijk denkbeeld is ter sprake gekomen als mijn vr.end Kleinman opperde. En al is het nu voors hands in de hoofdstad nog niet verwezenlijkt, het bewijs is toch aliëa geleverd, dat het denkbeeld op zich zelf zoo dwaas niet is, terwijl do uitvoering ongetwijfeld in eene kleine gemeente op minder bezwaren zal stuiten dan in eene grootere. Zouden mijne lezers het niet eens willen over wegen wellicht dat het, zij het dan ook verbeterd, ook in Ganzestad tot goede resultaten kan leiden. Of worden hier alle armen genoegzaam geholpen, en is bedelarij hier onbekend ADSPIRANT 2. GOES, 19 Januari 1894. De naam van Emile Zola als schrijver doet nu juist niet vermoeden, dat zijn werken geschikt zgn om te dienen als onderwerp voor een lezing voor een beschaafd publiek. Toch maakt op dit ver moeden la Dêbacle, door hem geschreven, een uit zondering. Daarin worden op boeiende wijze een aantal schetsen en typen beschreven, ontleend aan den Fransch-Duitschen oorlog van 1870—71. Over dit werk hield de heer J. Fransen Yan de Putte gisteravpnd in de Schouwburgzaal der So ciëteit V. O. V. een voordracht, die door een zestig tal belangstellenden, waaronder een vijf-en-twintigtal dames, werd bijgewoond. Spreker ving aan met de aanwezigen welkom te heeten en te danken voor hunne opkomst en rele veerde do aanleiding tot dez9 lezing. (Het ingezon den stuk door den heer dr. Dieh), in ons blad van 6 Jan. 11.) Tevens gaf bij als zijn gevoelen te kennen, dat het plicht is hulp te verleenen aan onze behoef tige medemenschen, waar men die verleenen kan. Een Hollandsche vertaling te geven van het woord Debacle is niet gemakkelijk. Volgens de twe9 ver talingen, die er van bestaan, beteekent het laatste stuiptrekkingen of instorting. De beteekenis moet dan ook afgeleid worden uit den inhoud van het boek. Do hoofdpersonen, die er in voorkomen, behooren allen tot den militairen stand, daar de gebeurtenissen, die in dit werk beschreven zijn, zooals boven gezegd, ontleend zijn aan den Fransch-Duitschen oorlog. Op duidelijke wijze schetste spreker in een boeiende geïmproviseerde voordracht deze hoofdpersonen, die als zoovelen typen mogen beschouwd worden. Van de drie deelen, waaruit la Debacle bestaat, werd slechts in hoofdzaak het eerste behandeld, omdat dit uit een militair oogpunt beschouwd, het merkwaardigste isop zoo treffende wijze zijn daarin vermeld de vermoeienis, de afmatting, de uitputting, het gebrek, ia een woord al de ellenden, die de oorlog onvermijdelijk met zich voerttevens vindt men in dit eerste gedeelte de houding geschetst, die de bewoners van den Elzas, het gedeelte van Frankrijk, waar het verhaal in den beginne speelt, aannamen en de vermelding van de treffende wijze, waarop twee hoofdpersonen van het verhaal, Jean Macquart en Maurice, die eerst als het wave vijanden in hetzelfde leger waren, later ware, innige vrienden werden. Waar het de bedoeling van den spreker was de kernachtige, schoone, soms verheven taal van Zola weer te geven, werden eenige passages uit bedoeld werk voorgelezen, waarvoor werden gekozende beschrijving van een kamp, de marsch naar Belfort, Parijs en Sédan, benevens het vervoer van soldaten in volgepropte beestenwagens, zoo vol, dat zelfs een hunner verklaarde geen plaats te hebben om te niezen. Ongetwijfeld beeft de hoer Fransen van do Putto zijnen hoorders en hoorderessen een aangename» en leerzaraen avond verschaft, waarvoor hem door luid applaus de lof der aanwezigen werd toegebracht; maar niet minder verdient hij dank voor de opoffe ring en de moeite, die hij zich heeft willen getroosten iets hij te dragen tot den steun onzer behoeftigen. De órMfo-opbrengst der gehouden lezing zal strekken ten bate der Oeconomische Spijsuitdeeling en der W erkverschaffing. De collecte ten behoeve van de nagela ten betrekkingen van de verongelukte schippers van W i e r u m heeft alhier f 53 opgsbracht. Bij kon. besl. is benoemd bij het wapen der infanterie, bij het 3de reg., tot eerste luitde tweede luit. G. P. Janssen, van het korps. Door den Minister van Binnenl. Zaken is, met ingang van 1 Febr. a. s., benoemd tot adsistent aan bet Rijkslandbouwproefstafiou te Goes dr. H. G. L. Van der Meulen, te Utrecht. De besturen der waterkeeringen van de cala- miteuze polders of waterschappen in Zeeland zijn door Ged. Staten uitgenoodigd de betrokken dijk- raden te raadplegen over de schatting der gronden voor de regeling van het dijk- geschot. Volgens art. 94 van het reglement be palen Ged. Staten het tijdstip eener nieuwe schatting, doch kunnen zij, na verhoor van den dijkraad, be palen dat de schatting van 1884 tot 1 Mei 1905 geldig blijft. De van het Rijk aan te vragen bij dragen voor de aan te leggen stoomtram Brouwers havenSteenbergen bestaan in: lo. den aanleg der beide havens in de Zijpe 2o. eene stoom boot geschikt tot het onderhouden van de verbinding van de eilanden Schouwen en Duiveland met den vasten wal (St. Philipsland)3o. het onderhoud der beide havens en der havenwerken en 4o. eene jaar- lijksche bijdrage voor het onderhouden der geregelde verbinding. Men schrijft aan de Telegraaf De proeven door verschillende landbouwers in het Gooi genomen ter verkrijging van zoet groenvoer volgens de methode Bert els, zijn over 't ge heel uitstekend geslaagd. Dat dit met enkele niet het geval is, is vooral hieraan toe te schrijven, dat de voorschriften van den heer Bertels niet in alle opzichten gevolgd zijn. Zoo is bv. te Laren door een landbouwer Silezische mosterd en Oelrettich verbouwd met het doel dit te p9rsen. Het gewas was zeer overvloedig, doch nu het geperst is, wil het vee dit groenvoer niet gebruiken. Wel is de kleur frisch, doch de reuk zeer onaaugenaam, zoodat dit ook hoogstwaarschijnlijk op den smaak van melk en boter een minder aangenamen invloed zal uit oefenen. De oorzaak dezer slechte uitkomst is niet ver te zoeken. Waar Bertels een temperatuur van 55°60° voorschrijft, was hier de hoogste tempera tuur, die waargenomen werd 45°. 't Is jammer dat men besloten heeft met dit gewas de proef niet te herhalen. De uitkomsten, welke men met geperst gras ver kreeg, waren in éen woord schitterend. De reuk is zeer aangenaam, veel gelijkende op dien van verscli roggebrood, terwijl de koeien bet met graagte nut tigen en er het beste hooi voor laten staan. Verder blijkt het voor het vee een krachtig voedsel, terwijl melk en boter aan alle eischen voldoen. Dezen zomer zal volgens hetzelfde systeem gras, rogge en haver behandeld worden. In de jl. Woensdag te Amsterdam gehouden algemeene vergadering der M a a t s c h a p p ij van Weldadigheid, kwam een plan ter tafel tot verbetering van den financiëelen toestand der Maat schappij. Daarin wordt onder meer verklaard dat in de kolonie reeds thans veel wordt gedaan om het landbouwbedrijf meer productief te maken, doch allo bezuinigingsmaatregelen, hoe gewenscht ook, zullen niet voldoende blijken om het evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven te behouden. Toch wenscht het bestuur daarvoor geen staatshulp, geen verhooging van contributie voor te stellendoch veel liever wenscht het dat in eigen boezem do noodige financiëele verbeteringen worden gevonden. En wel door vermindering van het aantal gezinnen en verwijdering van die welke in de kolonie niet op hunne plaats zijn. Voorts zou het hoofdbestuur wenschen dat de afdeelingsbesturen konden goed vinden de bij die besturen berustende gelden af t9 dragen aan de algemeene kas, ten einde daardoor de obligo's te verminderen en het kasgeld te ver meerderen. Ook heeft het, bestuur overwogen da annuïteitsleening bij de Rotterdamsche hypotheek bank te con verteeren ia eene 3 pet. leening, doch daarvoor zal natuurlijk instemming dar baak moe-

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1894 | | pagina 1