Donderdag
80ste jaargang.
Tot den Herijk der Maten en Gewichten
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag-, "Woensdag- en Vrijdagavond,
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 cent; neet bijblad 10 cent.
Behalve aan ons Bureau worden Abonnementen en Ad verten tien voor dit blad
aangenomen bij de heeren Nijgh Van Ditmar te Rotterdam en verder
bij alle Boekverkoopers en Brievengaar dors
De prijs der gewone aövertentiën is van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 ets.
Bjj directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs
slechts tweemaal berekend.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen worden van 18 regels a 1,berekend.
Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ct.
Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cent per regel.
®cvinlsïssy fidvertontifn vóov uren ©gs des# dier uitgave.
zal dit jaar in deze gemeente worden gevaceerd in
lie Wanfr. onder hei fii:i<3huss.
en wol vo'.r de Maten en Gewichten, iu de magazijnen en
winkels ten verkoop voorhaivdeu, den 5 April
Voor wijk A en B den 6, 7 en 8 April,
C - 10, 11, 12 en 13 -
1) .14
E 15 en 17
telkens van 's morgens S tot 12 en 's namiddags van 1 tot
4 uren.
Voorts wordt herinnerd:
lo, dat de herijk van ten verkoop bestemde, in magazijnen
en winkels voorhanden, voorwerpen clan alleen zal geschieden,
wanneer die stukken zich in goeden staat bevinden, zoo »ls voor
nieuwe Maten en Gewichten betaamt, en geschikt zijn om te
worden geverifiëird;
2o. dat alleen behoorlijk schoon en droog gemaakte
maten en gewichten kunnen worden onderzocht en belangheb
benden bij de terugontvangst hunner voorwerpen dienen toe
te zien ot deze duidelijk de wettige merken dragen, daar een
beroep op verzuimen, die bij den herijk mochten zijn begaan,
later niet zal ontslaan vau rechtsvervolging;
3o. dat lengtematen, voorzien van merkteekenen
of aanwijzigingen van onwettige of afgeschafte maten, moeten
worden afgekeurd en ten allen tijde iu beslag genomen kunnen
worden
4o. dat de onderdeelen van het Gram (Miligram-
ge wichten, uithoofde der daartoe noodïge fijne balansen,
uitsluitend aan het ijlcka-toor te Middelburg kunnen worden
geverifiëerd (Min be.chi dcng van den 10 April 1872 no. 193)
5o dat na het eindigen van den termijn van den herijk
(1 October a. s het gebruik ot voorhanden hebben van maten
en gewichten, niet voorzien van de vere'schto stempelwerken,
verboden en strafbaar is, volgens art 29 der wet van 7 April
1869 (St.bl. no. 57).
Goes, den 29 Maart 1893.
Burgemeester en Wethouders van Goe3,
J. G d. W HAMER.
De Secretaris,
H A R T M A N.
Een gedenkdag.
Het jongere gedeelte van het thans levende ge
slacht kan zich den Atjeh-oorlog nauwelijks voorstellen
anders dan een noodzakelijk kwaad, dat altijd bestaan
heeft en dat wel altijd zal blijven bestaan. Trouwens,
daartoe bestaat reden. De toestand te At.jek heeft
zoo weinig van wat wij gewoon zijn een oorlog"
te noemen, dat bet onwillekeurig den schijn heeft
alsof daar alleen sprake is van eene blijvend ge
spannen verhouding, die slechts nu en dan tot een
gevecht aanleiding geeft. En toch is er in den Atjeh-
oorlog, die gisteren vóór twintig jaren een aanvang
nam, edel en dapper bloed gevloeid, toch heeft die
oorlog, als alle andere, schatten gouds gekost, zonder
nog eenigszins het resultaat te hebben, dat Neder
land zich er van voorstelde.
En al is ook de oorlogsverklaring in 1873 geen
roekelooze daad geweest, maar een daad, waartoe de
nood drong, het verloop van den oorlog zelf geeft
weinig stot tot tevredenheid en prikkelt tot krach
tiger handelen om een eind te maken aan den zon
derlingen toestand in het Noorden van Sumatra.
De aanleiding tot den oorlog vindt men in het
volgends oorlogsmanifest, dat den 26sten Maart 1873
aan den Sultan van Atjeh werd beteekend
De Commissaris van het gouvernement van Neder
landsch-Indië voor Atjeh.
Overwegende
dat op het gouvernement van Nederlandsch-Indië
de verplichting rust om de algemeene belangen van
handel en scheepvaart in den Oost-Indisclien Archipel
tegen belemmeringen te beveiligen
dat die belangen door de onderlinge geschillen en
vijandelijkheden der aan het rijk van Atjeh onder -
hoorige staatjes
bij voortduring zijn geschaad
dat de herhaalde vertoogen van de zijde van het
gouvernement
steeds zijn afgestuit op den onwil en de
volslagen onverschilligheid van de bestuurders van
gemeld rijk en op hun machteloosheid om in de
onderhoorigheden van Atjeh de rust en orde naar
eisch te handhaven
dat die pogingen zelfs zijn beantwoord met verre
gaande trouweloosheid
dat de Sultan van Atjehdeswege nadrukkelijk
om opheldering gevraagd, eerst bij het schrijven van
den Commissaris van den 22en dezer en daarna bij
dat. van den 24en d. a. v., niet alleen geheel in
gebreke is gebleven die te verschaffen, maar zelfs
de tegen hem ingebrachte grieven niet heeft weer
sproken, en daarenboven er toe is overgegaan zich
zoo in het oog loopend mogelijk ten strijde toe te
rusten, dat daaraan geen andere beteekenis kon
worden toegekend, dan dat Atjeh het gouvernement
van Nederlandsch-Indië moedwillig heeft gehoond en
zich op het daardoor ingenomen standpunt wenscht
lo handhaven
dat de bestuurders van het rijk-zich daardoor
hebben schuldig gemaakt aan schennis van het tus-
schen hetzelve en het Nederlandsch-Indisch gouver-
nement op den 30en Maart 1857 gesloten tractaat
van handel, vrede en vriendschap, en het mitsdien
overtuigend is gebleken, dat geen staat kan worden
gemaakt op de goede trouw van die bestuurders
dat het der Regeering van Nederlandsch-Indië
onder deze omstandigheden niet langer mogelijk is,
zonder krachtdadige maatregelen, een zoowel door
het algemeen handelsbelang als door de eischen van
haar eigen veiligheid in noordelijk Sumatra gevor
derden staat van zaken te waarborgen
Verklaart uit kracht van de macht en bevoegdheid
aan hem door de Regeering van Nederlandsch-Indië
verleendin naam van die Regeering, den oorlog aan
den Sultan van Atjeh
Een brief, door den Sultan geschreven na kennis
te hebben genomen van het oorlogsmanifest en ook
nu weder even onbeduidend van inhoud als de
vroegere van zijnentwege afgezonden geschriften,
werd door 's gouvernements vertegenwoordiger be
antwoord als volgt
Evenmin als Uw Hoogheid verlang ik den oorlog
doch de wijze, waarop Atjeh het gouvernement van
Nederlandsch-Indië tot dusver en vooral nu laatste
lijk weer bejegende, heeft den oorlog onvermijdelijk
gemaakt, ten ware Uw Hoogheid van haar oprechte
gezindheid doe blijken, om tot het gouvernement
van Nederlandsch-Indië in een verhouding te komen,
welke een afdoenden waarborg tegen verdere ver
wikkelingen oplevert.
Het eenige middel daartoe is, dat Uw Hoogheid
de opperheerschappij van Zijn Majesteit den Koning
der Nedet landen over Atjeh orkenne.
Hiertoe geef ik Haar tot Zaterdagmiddag, den
29en dezer maand Maart, den tijd.
Ik moet Uw Hoogheid evenwel doen opmerken,
dat ik de vijandelijkheden, waarmede ik juist op het
oogenblik, dat Haar voormeld schrijven mij gewerd,
een aanvang wilde maken, alleen dan zal staken,
wanneer Uw Hoogheid zorg draagt, dat het strand
door het zich thans daarop bevindend gewapende
volk worde ontruimd, elke arbeid aan de daar aan
wezige bentings ophoude en geen andere bentings
worden opgericht. Morgenochtend, bij het aanbreken
van den dag, behoort aan deze voorwaarde ten
duidelijkste te zijn voldaan."
De Indische Tolk, waaraan wij het bovenstaande
ontleenen, laat daarop volgen
«Daar dondert enkele uren na het afzenden van
dit antwoord een schot van de zeezijde en het
onheilspellende geluid dringt door tot in de verste
uithoeken der Atjeh-vallei.
Door Zr. Ms. Citadel van Antwerpen afgegeven en
gericht tegen de meest oostelijke, later als Kota
Mogat bekende, strandversterking, geldt dat scbot
als een dreigende vermaning met het oog op den
eisch door den Gouvernements-Comtnissaris gesteld,
als een beteekenisvolle wenk met betrekking tot het
ultimatum.
Doch, als het in den vroegen ochtend van Vrijdag
den 28en Maart 1873maar al te "duidelijk blijkt,
dat smadelijk de hand is afgewezen, die tot het
laatst welmeenend toegestoken bleef, dan is het ook
met een verder betoon van lankmoedigheid gedaan.
Het kanonvuur van de Marnix geeft het sein tot
opening van de vijandelijkheden.
De teerling is geworpen en thans voor goed
Twintig jaren waren gisteren over dat oogenblik
voorbij gegaan en sedert hebben Atjeh's bergen
schier onafgebroken het gebulder van ons geschut
weerkaatst
Twintig jaren van aanhoudende opofferingen voor
de natie, van ongeëvenaarde inspanning voor de strijd
macht daar ginds, zonder rust, zonder verademing.
En ja, warm heeft vaak daarbij bet hart geslagen,
maar ook, en vaker nog, werd het in dat tijdverloop
tot bloedens toe gewond
»Na dezen blik op het verledene, de vraag voor
de toekomstligt in het nu wat wezen zal
Voor de eer van Nederlands naam worde het
i luide uitgeroepen dit verhoede het Opperwezen
Toen heden vóór twintig jaren de strijd op Noord-
Sumatra geopend werd, geschiedde dat, gelijk het
oorlogsmanifest doet kennen, ter kwijting van een
internationalen plicht. Erkend moet het worden, dat
1 ten deze is volbracht, wat in billijkheid kon worden
gevorderd.
Maar toen een jaar daarna, door een samenloop
van fataliteiten, de mogelijkheid benomen werd om
onder Nedeilands auspiciën door eigen Vorst in het
zwaar geteisterd land een geordende staat van zaken
te doen scheppen en daarom,Nederland in dat ge
bied het souverein gezag aanvaardde, toen nam. het
daarmede ook de verplichting op zich om voor die j
strook Nederlandschen grond een beteren dageraad j
doen aanbreken, om zijn bestuur een zegen te
doen zijn voor de inkeernscke bevolking daarginds. J
Die plicht bleef echter tot nog toe onvervuld.
"Waaraan dat is te wijten, kan onbesproken blij
ven, maar op dezen gedenkdag zij het ernstig afge
vraagd, of het tijdperk om tot vervulling te komen,
nog langer mag worden uitgesteld.
En als het antwoord gelijk verwacht mag worden, j
ontkennend luidt, dan ook de handen ineengeslagen,
met onbevangen blik het oog gewend naar Noord- I
Sumatra, terdege nagegaan wat nog verricht moet
worden ter bereiking van het doel en zoo het moet
ook niot geschroomd opnieuw offers te brengen voor
het beschavingswerk in dat deel van. het Indische
rijk, voor de taak men bedenke dit wel waar
aan het huidige Nederland zijn voornaamste betee
kenis in de rij der staten ontleent".
GOES, 29 Maart 1893-
Benoemd tot deurwaarder bij de arrondisse
mentsrechtbank te Zieriksee de heer L. M. Van
Kogelenberg alhier.
De algemeene vergadering der Har
monie «Euphoni a", gisteravond gehouden in het
Café Hartman, werd bezocht door het bestuur, den
directeur en een twintigtal leden.
Na opening der vergadering en lezing en goedkeu
ring van de notulen der vorige, werd door het bestuur
rekening en verantwoording gedaan over het afge-
loopen jaar; terwijl de heeren H. G. Hartman en
J. Karres de bescheiden nazagen en in orde bevonden,
waarna de rekening werd goedgekeurd in ontvang
op 665, in uitgaaf op* 680,12 '/o, alzoo sluitende
met een kwaad slot van f 15,121I2.
De begrooting voor 1893 werd in ontvang en uit
gaaf vastgesteld op ƒ625. De beide aftredende leden
van het bestuur, de heeren P. A. De Ligny en H.
Bliek, werden mat groote meerderheid van stemmen
herkozen en namen hunne benoeming aan.
Daarna sprak de heer Karres een woord van hulde
aan het bestuur en den directeur voor hunne uit
stekende leiding gedurende het afgeloopen jaar, waarin
de Harmonie een veel bewogen leven had en aan
menige schommeling blootstond. Door het flink op
treden van bestuur en directeur is de vereeniging
gebleven, wat zij was en spreker hoopte, dat zij nog
menig muzikaal genot aan de burgerij moge ver
schaffen.
De voorzitter, de heer V. d. Bilt La Motthe dankte
den heer Karres voor zijn gesproken woorden en den
directeur voor zijn verdienstelijke leiding, waardoor
de Harmonie op de hoogte gebracht is, waarop zij
tegenwoordig staat.
Nog betuigde de voorzitter zijn dank aan een lid
der vereeniging voor de keurige geschenken (twee
kostbare instrumenten) door hem aan »Euphonia"
gegeven en verzocht den secretaris van dien dank
in de notulen melding te maken. Hierna werd de
vergadering gesloten.
JSruinin^eM. Door den raad dezer gemeente is
in overleg roet den gemeente-geneesheer ingesteld
eene commissie, wier taak het zal zijn het opsporen
van slechte en onvoldoende hygiënische toe
standen in de gemeente en het doen van voor
stellen aan den raad om daarin verandering te
brengen.
Tot leden dier commissie werden benoemd de
de heeren M. van der Vliet, S. B. Blok en J. B.
Koch.
De heer mr. E. N. Van der Bilt, secre
taris der gemeente Vlissingen, heeft om gezondheids
redenen ontslag aangevraagd.
Van 1 April tot 1 October bestaat er weder
eene postverbinding met-het voorma
lige 4e district ran Zeeland, in aanslui
ting op den te 6.12 av. te Vlissingen van Holland
aankomenden trein.
Het geschil tusschen de gemeenten Baarland
en Ovezand over den onderhoudsplicht van
een in de gemeente Ovezand wonenden minder
jarigen armlastige, wiens voogd in Baarland
woonachtig is, is door den Commissaris der Koningin,
wiens tusschenkomst door den voogd was ingeroepen
ten gunste van Baarland beslist, en Ovezand als
onderhoudsplichtige aangewezen.
Een detachement der marine, sterk 50 onder
officieren en minderen, is onder bevel van den luite
nant ter zee 2e kl. 0. A. Dóminicus per Leith-
boot van Rotterdam vertrokken, ter afhaling uit
Glasgow van het op de werf der heeren Thomson
aldaar aangebouwde stoomschip Borneobestemd voor
den dienst ia do koloniën.
De heer P. Brooshooft maakt in de Loc. (no.
42) melding van een nieuw plan, hem door
een ongenoemde aan de hand gedaan, om Atjeh
te onderwerpen, nl. niet door wapengeweld,
maar door inundatie.
Die ongenoemde zou een dijken- en sluizenstelsel
willen aanleggen, waardoor wij de Atjeh-vallei zou
den kunnen onder water zetten door het water van
de Atjeh-rivier. Natuurlijk zou die stelling goed
versterkt moeten zijn.
Willen de Atjehsche hoofden niet toegeven aan
onze eischen, dan bedreigt men hen met permanente
inundatie.
Verder ontleenen wij aan de mededeeliogen van
den heer Brooshooft het volgende
»Mijn zegsman gelooft, dat, veel meer dan wapen
veld, zulk een bedreiging met permanente inun
datie de moekimhoofden om onze linie tot onder
werping zou brengen. Zoo niet, dan wordt de Atjeh-
rivier afgesloten en het water naar beide zijden in
de vallei gestort. In waterbehoefte binnen de linie
moet en kan dan op andere wijze worden voorzien.
Om onze stelling heen loopt een uitgebreide strook
laag land onder water. Vijandelijkheden tegen onze
stelling worden dus zoo goed als onmogelijk gemaakt-.
Zelfs iets hooger gelegene streken zullen geïnundeerd
worden, daar de oostelijke en westelijke dijken, aan
da bergen aansluitende, het water tegenhouden en
de Atjeh-rivier blijft doorloopen. In den West-moes
son althans zal een zeer uitgebreid inundatie-veld
worden verkregen.
Posten op geregelde afstanden op de dijken langs
de kust en om onze linie zijn natuurlijk noodig om
deze te beschermen, maar, door water omringd,
kunnen zij niet ernstig worden aangetast. Is de be
dreiging eenmaal uitgevoerd, dan kunnen daarente
gen onze tegenwoordige posten, behalve één onneem
bare aan de zeezijde en één bij de sluiswerken,
desnoods worden ingetrokken. De stellingen zullen
waarschijnlijk ongezond worden door uitdampingen,
en daarom moet onze hoofdmacht worden gevestigd
te Poeloeh Web, van waar uit de bezetting der
posten, evenals bijv. te Tjilatjap, om de twee dagen
wordt verwisseld. De bevolking binnen onze tegen
woordige linie kan uitwijken na-u* de kuststaten,
gedeeltelijk met ons gaan naar Poelae Weh of an
dere eilanden, maar daarmee kunnen wij ons in
hoofdzaak niet inlaten. Atjeh moet worden onderwor
pen. Wegens het vooruitzicht der verhuizing uit
hun geboorteland zal de pressie der bevolking op
de oorlogspartij, om toe te geven, des te grooter
zijn. De bevolking buiten de linie wordt gedwon
gen te verhuizen naar de hoogere streken of op de
kleine terpen. In de eigenlijke vallei van Groot-
Atjeh geen landbouw, geen nijverheid meer. Hoof
den en bevolking worden allen in hun inkomsten ge
troffen. Vijandelijkheden tegen onze stelling zijn
niet meer mogelijk, dan in kleine vaartuigen, die
door één schot kunnen worden doorboord, of wel
diep wadende in het water, wat een ernstigen aan
val onmogelijk maakt. Geen smokkelarij dus meer
van wapenen en ammunitie, en daarmee de laatste
bron van inkomsten gestopt. Kortom een belangrijk
deel der vallei van Groot-Atjeh geruïneerd, ontvolkt.
Volgt de algemeene onderwerping, dan wordt aan
het water zijn gewone loop teruggegeven, en al
wat onze ingenieurs- en landbouwkunst vermag
aaDgewend om de gevolgen der overstrooming te
herstellen. De sluiswerken blijven echter als per
manent dreigmiddel tegen nieuwe vijandelijkheden.
Hot middel is ruw, maar zoo het kan slagen, zou
het moeten worden aangewend. Aan het verzet in
Groot-Atjeh moet een einde komen. Verscheidene
millio'enen zou het kosten, maar niet zooveel als een
permanente oorlog.
Overigens is mijn zegsman overtuigd (en ik stem
daarin methem overeen), dat de inundatie zelve
niet eens noodig zou zijn. Het dreigement, goed dui
delijk gemaakt, zou waarschijnlijk volstaan om de
onderwerping en uitlevering der weerbarstigen te
verkrijgen. De bedreiging krachteloos maken door
de boven Atjeh-rivier elders heen te leiden, kunnen
de Atjehers niet, want de noodige hulpmiddelen om
haar, door de bergen heen, naar zee te graven, heb
ben zij niet en zonder dat zouden zij door iedere
afleiding zichzelven overstroomen.
Is het zoo onmogelijk, dat wij, Nederlanders, door
het water (eertijds) groot geworden, ook door het
water Atjeh zullen moeten overwinnen
De Standaard raadt in een artikel «Centraal
Comité en Kamer club" eerstgenoemd college
aaa, bij de eerste de beste gelegenheid van de depu-
taten-vergadering te vragen, dat het moge ontslagen
worden van den Jast om langer relatie te onderhouden
met de club, omdat die relatie puur formeel is
geworden en in de werkelijkheid de samenwerking
tusschen deze beide lichamen gelijk nul is.
«Men zou daarom niet onh^usch jögens elkander