1891. N°. 65*.
Donderdag' 4 Juni.
78ste jaargang.
Extra-verkiezingsnommer.
De rekening opgemaakt.
Bezuiniging en Christelijk bewustzijn.
goesche
De uitgave dezer Courant gescliiedt Maandag-, Woensdag- en Vrijdagavond,
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per twartaal, zoo binnen als buiten Goes, 1,75.
Afzondefiijke nommers 5 cent; met bijblad 10 cent.
Behalve aan ons Bureau worden Abonnementen en Advertentiën voor dit blad
aangenomen bij de fceeren Nijgii Va.n Ditma.ii te Rotterdam en verder
bij alle Boekverkoopers en Brievengaarders.
Inzending; van advertentiën vóór 2 uren op den dag; der uitgave.
courant.
De prijs der gewone advertentiën is van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs
slechts tweemaal berekend.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen worden van 18 regels a 1,berekend.
Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ct.
Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cent per regel.
Nog slechts enkele dagen scheiden ons van den
grooten strijd aan de stembus en het kan daarom
zijn nut hebben nog eens in korte trekken nategaan
wat de tegenwoordige Regeering en de haar getrouwe
Kamermeerderheid aan Nederland hebben geschonken
van alles wat den kiezers is beloofd en ook welk
bijzonder Christelijk karakter de sedert 1888 voor
gestelde wetten dragen.
Wij voegen er dit opzettelijk bij, teneinde al dade
lijk te vermijden, dat men ons verdenkt te willen
beweren, dat de huidige Regeering niets heeft gedaan.
Als al hare voorgangsters heeft zij eene gepaste werk
zaamheid geopenbaard en tal van wetten ingediend,
terwijl de vertegenwoordiging een groot deel daar
van heeft behandeld. Ook willen wij toegeven, dat
door verschillende omstandigheden, deels van hoogst
treurigen aard, de parlementaire arbeid is vertraagd.
We willen daarom alleen bewijzen, dat onder hetgeen
tot stand kwam, nagenoeg geen enkele zaak van
eenig belang voorkomt die beloofd is, alsmede, dat
slechts bij uitzondering daarbij bleek van het Chris
telijk bewustzijn, waarvan Regeering en Kamermeer
derheid heetten tot in hart en nieren doordrongen
te zijn.
Reeds sedert tal van jaren is het den kiezers voor
gehouden, dat de liberalen zeer roekeloos met 's lands
financiën omsprongen, dat zij zoo duur regeerden en
de belastingpenningen der ingezetenen verkwistten,
en met cijfers werd dan gegoocheld om te bewijzen
hoe sterk de uitgaven onder het liberaal wanbeheer1'
waren gestegen. Verzwegen echter werd daarbij hoe
voor verreweg het grootste deel die gelden werden
besteed aan groote spoorweg- en waterstaatswerken,
die aan landbouw, handel en nijverheid en daardoor
aan gansch de natie ten goede kwamen, of hoe de
begrootingen voor oorlog en marine altijd grooter
cijfers toonden en hoe het steeds de an£t-liberalen
waren, die deze begrootingen tot wet hielpen verheffen.
Daarentegen werd op ongemotiveerde wijze be
weerd, dat bijna uitsluitend het openbaar onderwijs
de oorzaak was van de hooge uitgaven en werd na
de invoering der wet van 1878 stelselmatig verzwe
gen, dat de geldelijke offers, voor het openbaar on
derwijs gevraagd, slechts uitgaven van tijdelijken
aard waren, aan die invoering verbonden, doch dat
deze gaandeweg weder zouden verminderen, zooals
ook in de laatste jaren vóór 1888 reeds is gebleken.
Eerst wanneer de anti-liberalen aan het bewind
zouden zijn gekomen, zou voor den Nederlandschen
belastingbetalenden burger de gouden eeuw aan
breken. Bezuinigingen zouden worden ingevoerd, het
budget zou aanmerkelijk dalen en Nederland zou,
op finaneiëel gebied althans, een paradijs op aarde
worden.
En alsof dit geldelijk motief alleen niet genoeg
ware om de goedgeloovige menigte te lokken en niet
het minst de drom van nieuwe kiezers, die tengevolge
van de Grondwetsherziening voor het eerst aan de
stembus zouden verschijnen en die nog minder er
varen waren in de politieke geschiedenis des lands
dan het meerendeel der oude kiezers werd op
bijna heiligschennende wijze gespeculeerd op de
vroomheid des volks, werden de liberalen als onge-
loovigen afgeschilderd en werd beloofd, dat, wanneer
maar eerst antirevolutionairen en Katholiekefi het
roer van den Staat in handen hadden, rekening zon
worden gehouden met het Christelijk bewustzijn
der natie en aan den godsdienst ook in het staats
bestuur zijn rechtmatige plaats zou worden toegekend.
Was het wonder, dat deze beide motieven dui
zenden verlokten in 1888 zich bij de anti-liberalen
aantesluiten en een willig oor te leenen aan de
krijgsleus, die overal door den lande werd aange
hevenStemt nooit op den liberaal?"
Het antirevolutionair program van actie verscheen
en bevatte in een zevental artikelen het richtsnoer
voor de werkzaamheid van eene anti-liberale regee
ring met eene gelijkgezinde kamermeerderheid. De
inhoud ervan gaf goede verwachting omtrent de
beide hierboven genoemde puntenbezuiniging en
christelijk bewustzijn bij het staatsbestuur. Zien we
thans wat in de driejarige periode, die achter ons
ligt» we trekken van de vier jaren al aanstonds
éen jaar af voor de stagnatie, die 's Konings ziekte
en overlijden hebben veroorzaakt en voor de om
standigheid, dat mannen, aan het regeeren vreemd,
thans de minister3zetels innamen van al die
schoone beloften is gekomen.
Bezuiniging;. Vóór de verkiezing van 1888
werd het luide verkondigd, dat het liberale wan
beheer" de schatkist had uitgeput, dat een staats
bankroet ons stond te wachten, wanneer de liboralen
aan het bewind bleven, in éen woord, dat met een
triomf der vrijzinnigen bij de stembus de financiëele
ondergang van den Staat was te wachten.
Op den lsten Mei van datzelfde jaar verscheen
het nieuwe ministerie voor het eerst in de Kamer
en verklaarde de regeering in de openingsrede, dat
»de financiëele toestand van het rijk niet ongunstig
kan genoemd worden", en op den 18den September
van datzelfde jaar verkondigde de tweede openings
rede »de toestand der geldmiddelen is niet onbe
vredigend". Is ooit duidelijker en meer onomwonden
gelogenstraft wat vóór de verkiezingen was beweerd
Maar ook, was het ooit gemakkelijker voor eene
nieuwe regeering om bezuinigingen in te voeren, die
niet alleen door de anti-revolutionaire leiders waren
voorgespiegeld, maar die ook in de openingsrede van
1 Mei 1888 werden toegezegd?
Evenwel, waar toen beloofd werd streven naar
bezuiniging", daar verklaarde vier maanden latei* de
regeering alleen maar meer, dat »bij een spaarzaam
beheer voorstellen tot versterking onnoodig" waren.
Het vooruitzicht op bezuiniging was dus reeds ver
dwenen; men zou zich gelukkig achten, indien de
lasten niet werden vermeerderd. En niet zonder reden.
Immers, terwijl de uitgaven in 1888, hot laatste be-
grootingsjaar, dat voor rekening van de voorgangers
der tegenwoordige ministers kwam, 1231/2 millioen
bedroegen, waren ze in 1889 reeds gestegen tot 124
millioen en voor den dienst van 1890 werden zij op niet
minder dan 127 millioen geschat. Voor den dienst
van dit jaar is weder ongeveer 950,000 gulden meer
geraamd. Of wil men liever al wat tot de buiten
gewone uitgaven kan gerekend worden ter zijde laten,
dan bedroegen de gewone uitgaven in 1888 119 4
millioen, terwijl de Minister van Financiën zelf be
cijferde, dat deze onder het tegenwoordig ministerie
in 1889 zijn gestegen tot 120 millioen, en in 1890
en 1891 wellicht een cijfer van ruim 122 millioen
zullen blijken te bedragen.
Millioenen hebben het tegenwoordig ministerie en
de tegenwoordige meerderheid daarenboven aan de
Nederlandsche Bank in den schoot geworpen door
eene onnoodige en grootendeels aan de aandeelhouders
ten goede komende uitbreiding van haar kapitaal
door wederindiening van het desbetreffend reeds door
het voorafgaand m'rt-liberaal ministerie Heemskerk
voorgedragen wetsontwerp. Millioenen werden even
eens aan de Rijnspoorwegmaatschappij ten offer
gebracht. Meer dan een ton gouds per jaar zal
worden weggeworpen aan eene door bijna niemand
begeerde cadettenschool, terwijl eindelijk de nieuwe
onderwijswet van 1889 ook de kosten van het lager
onderwijs belangrijk heeft verhoogd. Of daarmede
het bijzonder onderwijs evenredig is gebaat zullen
we later trachten te beoordeelen.
Erkend moet worden, dat tot nutoe geene verhoo
ging van belastingen is noodig geweest, wat voor
een deel echter moet worden toegeschreven aan het
ruimer vloeien van de belastingpenningen, het gevolg
van omstandigheden, waaraan althans deze regeering
zeer zeker niets heeft kunnen bijbrengen. Maar men
blijve in het oog houden, dat vermindering van be
lastingdruk was in het vooruitzicht gesteld en dat
die belofte niet is vervuld.
Christelijk bewustzijn. Reeds jaren was
gesmaald op der liberalen ongeloof; zij werden on-
godisten gescholden, zij geloofden niet aan een gezag
bij de Gratie Gods, zij erkenden niet, dat ook in
het staatsbestuur »alle macht uit God" is, zij onder
drukten het Christenvolk enz. Eerst wannneer anti
revolutionairen en Roomschen aan het bewind zou
den zijn gekomen, zou het Nederlandsche volk met
recht ervaren, dat ook in het staatsbestuur werd
rekening gehouden met »den levenden God" en het
Christelijk bewustzijn van de natie. Aldus luidde
het vóór de verkiezingen van 1888. Doch nauwelijks
had de stembus gesproken en kwam het nieuwe
ministerie aan het woord, of er klonk reeds een ge
heel andere toon.
Weliswaar verklaarde de openingsrede van 1 Mei
1888, dat »de uitslag der verkiezingen opnieuw heeft
getoond de in de lande levendige begeerte, dat bij
de regeling van het volksonderwijs rekening worde
gehouden met het Christelijk bewustzijn van het
Nederlandsche volk", maar bij dit eene getuigenis
van haar Christenzin heeft de regeering het gelaten
in geen harer beide andere openingsreden wordt meer
van het Christelijk bewustzijn gerept.
Eu inderdaad, wanneer men de wetten nagaat
door de Regeering voorgedragen, dan is er geen
enkele, die van bijzondere Christelijke beginselen den
stempel draagt. De onderwijswet en die op de be
smettelijke ziekten een oogenblik daargelaten, ofschoon
ook zij geen bijzonder Christelijk karakter dragen, is
er geene wet door hot ministerie aangeboden, die
niet even goed aan een liberale regeering zou kunnen
worden toegeschreven. Hoe zou het ook anders Men
moge nog zoo Calvinistisch of Roomsch-katholiek of
Synodaal zijn op kerkelijk geoied, men moge nog
zoo doordrongen zijn van de noodzakelijkheid Gods
woord als richtsnoer te nemen ook in het staatsbe
stuur, het is nu eenmaal den inensch ondoenlijk een
octrooi wet voor de Nederlandsche Bank, een pen
sioenwet, een wet op het dragen van wapenen, een
boterwet, een wet op de belasting van paarden of
een suikerwet te maken, welker inhoud het bijzonder
kenmerk draagt, dat bij hare samenstelling de Bijbel
als richtsnoer is gebezigd.
Alzoo is ook deze belofte niet nage
komen. Verwonderen mag dit niet, omdat die na
koming tot de onmogelijkheden behoort. Maar des te
stuitender is het, dat men dit alles heeft voorgespie
geld, wetende dat het ijdele beloften warendes te
profaner dat men God, godsdienst en Bijbel heeft
gebezigd als middelen om de hartstochten der kiezers
te prikkelendos te onbegrijpelijker, dat men den
euvelen moed heeft, met de geschiedenis der laatste
drie jaren achter zich, bij de komende stembus het
zelfde onheilige spel voort te zetten en het nieuwe
program van actie weder te beginnen met te spreken
van der liberalen verdrukking van het Christenvolk
en verder met het streven naar godsdienstvrede en
Christelijke staatkunde.
Het program van 1888.
I11 Januari 1888 zag het program van actie der
anti-revolutionaire partij het licht. Voorzeker hebben
de kiezers toentertijd daarin niets minder gezien dan
eene wel afgebakende gedragslijn voor een toekomstig
anti-liberaal ministerie met eene gelijkgezinde Kamer
meerderheid. Inderdaad werd het eerste gedeelte
daarvan dan ook omschreven als bevattende »de
taakdie men gaarne zag, dqt in de eerstkomende 3 lf2
jaar door de Staten- Generaal kon ivorden afgewerkt".
Men weet hoe het met dit program is gegaan.
Meer dan eenmaal in de vieijarige periode, die achter
ons ligt, is het van de ministeriëele tafel gezegd,
dat dit program geen »regeeringsprogram" was,
m. a. w. dat de Regeering zich niet aan dat pro
gram gebonden achtteen éénmaal heeft jhr. mr.
A. F. De Savornin Lobman, toen hij nog lid der
Kamer was, eene dergelijke stelling verkondigd. Toch
zijn in 1888 de Ministers Mackay, Godin De Beaufort
en Keuchenius, en ook de tegenwoordige Minister
Lobman, op dat program tot leden der Kamer ge
kozen en hebben zij daarmede instemming betuigd.
Bij het jongste begrootinsdebat ging de afge
vaardigde voor Kampen, jhr. mr. Van Asch van
Wijck, nog eene schrede verder door te verklaren,
dat het program van 1888 slechts bevatte eene reeks
van wenschen en niets meer.
Hoe dit zij, het ministerio heeft met dat anti
revolutionair program geen rekening gehouden en
schier niets gedaan van wat daarin was neerge
schreven, hetzij dan als belofte, hetzij als wensch.
En toch, moeielijk had dit der regeering niet be
hoeven te vallen, want niet alleen beschikte zij in
de Tweede Kamer over eene tot voor korten tijd
vast aaneengesloten en zeer volgzame meerderheid,
maar zij vond daar bovendien eene loyale minder
heid, die steeds toonde tot samenwerking bereid te
zijn, zelfs bij de behandeling van eene onderwijswet,
die weinig in don geest der liberalen viel. Eindelijk
stond de regeering tegenover eene Eerste Kamer
met overwegend liberale meerderheid, die volkomen
hare positie begreep, die rekening hield met de wijzi
ging der politieke meerderheid in de Tweede Kamer
en die niet dan in de hoogste noodzakelijkheid, wan
neer naar hare meening het belang van Nederland
en zijne Koloniën dit vorderde, zich tegen eenig re-
geeringsvoorstel kantte. Inderdaad, de positie van de
regeering was niet moeielijk
Gaan we thans na wat van het pogram van actie
van 1888 is afgehandeld en hoe hetallerkostelijkst"
ministerie heeft rekening gehouden met de wen
schen" der kiezers, die het aan het bewind hebben
gebracht.
In zake het kiesrecht bevatte het program
♦wegneming van het onrecht, thans in het behoud
van de vier meervoudige districten gelegeninvoe
ring van eene kieswet op billijker en minder beperkten
grondslagen herziening van het kiesrecht voor de
gemeenteraden (grondslag van het kiesrecht en recht
der minderheden)".
Eerst in het laatste gedeelte van deze vieijarige
periode is aan het eerste gedeelte van dit punt uit
voering gegeven en is inderdaad een wetsontwerp
in behandeling geweest om ook de meervoudige
kiesdistricten in enkelvoudige te hervormen. Hadde
de Regeering zich niet bepaald totdit armzalig
partijwetjewaarbij alleen de liberalen eenige zetels
konden verliezen, maar daaraan werkelijk de beloofde
herziening van het kiesrecht verbonden, dan zou
vermoedelijk het een zoowel als het ander zijn aan
genomen. Nu echter die herziening achterwege bleef,
was de partijdige toeleg zoo in het oog springend,
dat het geen verwondering kan baren, dat èn in de
Tweede ön in de Eerste Kamer de liberalen op
zeer enkele uitzonderingen na zich tegen die
partijdaad verklaarden. Toch zouden misschien in
de Tweede, maar zeer zeker in de Eerste Kamer
nog verscheidene liberalen het ontwerp niet hebben
afgestemd, wanneer de samenstelling ervan niet zoo
zeer den stempel van overhaasting en onnauwkeu
righeid had gedragen, dat reeds bij voorbaat kon
worden uitgemaakt, dat het bij de uitvoering tot
allerlei onregelmatigheden, onbillijkheden en moeie-
lijke quaesties zou aanleiding geven.
Eene algeheele en grondige herziening van het
voorloopig kiesreglement is dus achterwege gebleven
en toch was deze beloofd en zij had, welke regeering
ook aan het roer kwam, het ernstig streven van
deze moeten zijn.
Maar noch minister Mackay, noch minister Lobman
hebben zich aan het eerste punt. van het program
van actie gestoord. Het nooit volprezen huismans-
kiesrecht" door dr. Kuyper zoo krachtig voorgestaan,
werd in het bureau van geen dier beide ministers
in een wetsontwerp geformuleerd; een kieswet op
minder beperkten grondslag werd in deze periode
niet ingediend en de minister Lobman verklaarde
in de Kamer, dat hoogstens eene uitbreiding van
het kiezerscorps met een veertigduizend kiezers kon
plaatsvinden, een vermeerdering, die hij zelf niet veel
telde; herziening van het kiesrecht voor de ge
meenteraden kwam zelfs niet eens ter sprake.
Dit eerste puilt van liet program bleef
derhalve onuitgevoerd.
Sc
Het openstellen van de gelegenheid tot het op
treden van Kamers van arbeid op corporatieven
grondslag ter voorlichting van de overheid; en het
beschermen van den arbeid door de wet"
stond als tweede punt op het program van actie.
Omtrent het eerste gedeelte is niets gedaan Ka
mers van arbeid zijn niet opgericht en de
gelegenheid tot het optreden ervan is niet open
gesteld.
Het beschermen van den arbeid door de wet heoft
eenigszins meer de aandacht der regeering getrokken,
althans de katholieke Minister van Justitie heeft aan
dat gedeelte van het anti-revolutionair program uit
voering trachten te geven door zijne arbeidswet, li e>
als oen vervolg en als uitvloeisel van wat door de
liberalen op dit punt was voorbereid eene schrede
verder op dezen weg was, die met sympathie is be
groet. Evenwel, meer dan eene eerste schrede is zij niet
en zij zal nog aanmerkelijk moeten worden uitgebreid
en van toepassing worden verklaard op menigen tak
van industrie en vooral op den veldarbeid, zal naar
waarheid kunnen getuigd worden, dat de arbeid door
de wet wordt beschermd.
♦In zake het onderwijs" aldus luidde het 3do
punt van het programschoolgeldheffing van wie
betalen kaninkrimping van de rijksinrichtingen
voor middelbaar onderwijs en van die voor de op
leiding van onderwijzers; herstel van gewetensvrij
heid op schoolgebied voor den armeen opheffing
van den vaccinedwang althans voor de vrije scholen".
De indiening der nieuwe schoolwet was éen der
eerste daden van het anti-liberale ministerie. Ver
wonderen kan dit niet, waar sedert jaren deonder-
wijsquaestie de strijdvraag bij uitnemendheid der
verschillende partijen is geweest en de wenschen en
eischen scherp waren geformuleerd. Geen tak van
staatsbestuur is er, waarover zoozeer ieder zijne ge
dachten heeft laten gaan of zijn meening heeft geuit en
het is derhalve begrijpelijk, dat met de samenstel
ling van dat wetsontwerp het nieuwe ministerie
het spoedigst gereed was. Bovendien mag niet uit
het oog worden verloren, dat jui6t het onderwijs
vraagstuk het punt was waarop de verbonden anti
revolutionairen en Katholieken elkander ontmoetten