1891. N°. 51. Donderdag 30 April. 78sle jaargang. De KIEZERSLIJSTEN De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag-, Woensdag- en Vrijdagavond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, 1,75. Afzonderlijke nommers 5 centmet bijblad 10 cent. Behalve aan ons Bureau worden Abonnementen en Advertentit'n voor dit blad aangenomen bij de heeren Nijgh Van Ditmar teRotterdam en verder bij alle Boekverkoopers en Brievengaarders. Inzending van advertentiën voor 2 uren op den dag der uitgave. De prijs der gewone advertentiën is van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen worden van 18 regels a f 1,berekend. Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ct. Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cent per regel. GOESCHE COURANT. van al de ONDERKIESDISTRICTEN zijn ingekomen en ter secretarie gedeponeerd, alwair zij dagelijks met uitzondering van Zou- en Feestdagen van 's morgeus 9 tot 's namiddags 2 uren, door iedereen kunnen worden geraadpleegd. Goes, den 29 April 1S9I De Voorzitter van het hoofdkiesdistrict Goes, J. G. d. W. HAMER. Brieven uit de Ganzestad. XXXI. Aan den heer F. Doniela Nieuwenkuis te s-Gravenhage Weled. Heer! Vergun mij als een der vele nieuwsgierigen uw inleider noemde ons belangstellenden, maar ik wensch uw publiek van jl. Zondagavond met den meer juisten naam van nieuwsgierigen te betitelen die uwe voordracht hier ter stede hebben bijgewoond en met hun dubbeltjes de strijdkas uwer partij hebben verrijkt, enkele opmerkingen tot u te richten om trent het door u alhier gesprokene. Ik begin met u mijn dank te betuigen voor de vrij kalme bewoordingen, waarin uwe rede was ver vat en bovenal daarvoor, dat ge met geen enkel woord over ons vorstenhuis hebt gesproken, want uwe denkbeelden daarover zouden ons, trouwe Zeeuwen, smartelijk hebben aangedaan. Maar al is het nu ook, dat mijne ooren niet pijnlijk zijn getroffen, toch heeft uwe welsprekendheid do door u behandelde stof niet in zulk een kleed weten te hullen, dat zij mij door hare schoonheid geheel heeft verblind niet zoo weten te boeien en te overtuigen, dat geone enkele beden king togen het gesprokene bij mij is gerezen, geen enkele vraag mij op de lippen is gekomen. Dat ik die bedenkingen en vragen niet onmiddellijk na uwe voordracht tot u richtte vindt alleen zijn oorzaak hierin, dat ik nog nimmer een politiek debat heb bijgewoond, dat tot een resultaat leidde en dat bij zulk een debat de spreker, als geheel doorkneed in het onderwerp waarover hij zal handelen, gewoonlijk de sterkere is van hem uit het publiek, die zou durven te opponeeren. Doch ter zake. Bij uw mondelingen strijd tegen het groot-kapitaal hebt ge jl. Zondag ook gewaagd van het nadeel, dat de kleine industrie lijdt van de groote huizen, die dikwerf gesticht worden door naamlooze vennootschappen en als voorbeelden haal- det ge aan de groote Parijsche confectie-magazijnen Au bon marchéLouvre en Printemps. Zij allen leve ren in ruime mate ook in ons land en benadeelen zoodoende onze inlandsche kleinere manufacturiers. Aan de waarheid dezer bewering wil ik niets te kort doen en ik ben de eerste om den staf te breken over onze landgenooten, die bij voorkeur hunne in- koopen te Parijs doen. Maar de vraag is bij mij gerezen, of niet evenzeer die kleinere Nederlandsche mannen der nijverheid uit de groote steden de nog kleinere uit de kleine steden benadeelen, en of deze laatsten weder niet afbreuk doen aan de weer al kleinere van de groote dorpen, die op hun beurt door leuren en venten de uiterst kleine van de hoogst onaanzienlijke dorpjes benadeelen. Zoudt ge die allen nu willen dwingen gij man der vrijheid bij uit nemendheid om dat stout bestaan te laten varen Zoudt ge eiken handelaar een zeker deel van ons land willen toebedeelen, buiten hetwelk hij zijne waren niet zou mogen verkoopen, of de bewoners ervan willen noodzaken daarbuiten niets te koopen Natuurlijk niet, maareilieve, hoe zoudt ge het dan willen inrichten om Au ban marché en dergelijke te beletten hunne waren vrij te debiteeren, niet alleen binnen de palen van Frankrijk maar ook daarbuiten Ge zult mij wellicht antwoorden, dat ge minder daartegen zijt te velde getrokken dan tegen de ver metelheid der kapitalisten om met hun geld de in dustrie te benadeelen. Tot op zekere hoogte gevoel ik de juistheid van dat antwoord, hoewel het toch altijd waar blijft, dat de industrie dier groote maga zijnen door dit kapitaal, op die wijze besteed, meer nut afwerpt, dan dat het in den vorm van effecten in een brandkast ligt opgesloten. Maar laat ik u dan een andere vraag stellen een jongmensch met een zeer klein kapitaaltje en zeer grooten ijver begint een hoogst bescheiden zaakje, laten we maar weder aannemen in manufacturen. Zijn noeste vlijt en het geluk doen zijne zaak steeds in bloei toenemen en op 45jarigen leeftijd heeft hij daarin een kapitaal van 50.000. Door alles direct uit de groote fabrieken te betrekken snijdt hij aan de overige vier manu facturiers in zijne woonplaats alle concurrentie af; hij trekt alle klanten tot zich en de anderen voeren een nietswaardig bestaan of gaan geheel te gronde. Moet nu die vijf-en-veertigjarige geluksvogel tot zijne vier kleinere collega's gaan en hun zeggen ik zal mijne zaak inkrimpen tot zij slechts eene waarde van 10.000 vertegenwoordigt en ik zal u ieder 10.000 geven, opdat wij allen gelijk kunnen leven en denzelfden staat voeren Heeft hij daarvoor misschien een kwart eeuw het beste deel van zijne krachten aan zijne zaak gewijd? Ge zult vermoedelijk ook deze vragen ontkennend beantwoorden, maar sta mij toe u dan een derde te doenwat wilt ge dan eigenlijk wèl Want dat was, dunkt me, het kenmerk uwer redeneering, dat ge wel den nadruk legdet op wat ge meent verkeerd te zijn in dit ondermaansche, maar dat ge geen middel hebt aangewezen om uit dien poel van onge rechtigheid te geraken. Ge hebt ons wel in de ge legenheid gesteld te veroordeelen wat bestaat, maar niet om te "beoordeelen, wat volgens u verbetering kan aanbrengen. Want ja, ge hebt ons wel opgewekt om voorstander te worden van algemeen kiesrecht, maar hoe dit kiesrecht de wereld zou vervormen in den zin van beter maken, zie, dat hebt ge verzuimd ons te leeren. Bovendien behoeft ge in deze streken waarlijk niet te komen spreken over algemeen kies recht, want we kiezen lner zoo algemeen mogelijk, altijd binnen de perken der wet, dus met uitzonde ring b.v. van bedeelden, van wie er dit jaar niet minder dan 34 van de kiezerslijsten moesten worden geschrapt, maar die dus anders wel kiesgerechtigd zouden zijn. Wanneer ge meent, dat het kiesrecht hier alleen ten deel valt aan de slavenhouders, dan slaat ge den bal geheel mis. Nagenoeg alle slaven, door u genoemd en bedoeld, tijgen hier meë ter stembus of kunnen het ten minste doen als ze zich maar aan zekere regels storen, zoo b.v. voor de lodgers, dat ze oppassen niet met hun huisbaas uit denzelfden schotel te pikken. Is de toestand, zooals hij hier bestaat, niet juist een krachtig bewijs tegen uwe bewering, dat alge meen stemrecht verbetering zal brengen in de zaken We hebben hier nagenoeg den door u gewenschten staat van zaken en toch vaardigen we een Keuchenius af, een man die zeker weinig nadert tot uwe socia listische begrippen. Of ontbreekt ons alleen uwe voorlichting Dat zal dan de maand Juni bewijzen. Ik kom nog even terug op uw strijd tegen het groot-kapitaal. Door zijn toedoen verrijzen in Amerika schoenfabrieken, waarin volgens u 66 man arbeiden om te zamen éen schoen te fabriceeren. Ge hebt daaruit de conclusie getrokken, dat ieder van die arbeiders dus slechts V«« schoenmakerije was. Deze gevolgtrekking latende voor wat zij is, wensch iku de vraag te stellen of zij iets bewijst tegen het nut van de inmenging van het groot-kapitaal in de industrie Veronderstel, dat het groot-kapitaal die schoenfabriek niet had opgericht, zouden dan die zes-en-zestig arbeiders even zooveel schoenmakers geworden zijn met eenzelfde bestaan als nu zij in die fabriek arbeiden En zoo niet, was dan die fabriek niet een zegen in plaats van een vloek voor die arbeiders? Bij uwe bespreking van den achteruitgang van den landbouw heb ik met levendige belangstelling kennis genomen van het feit, dat wanneer een wel gestelde boer in het onbezwaard bezit is van 40 H.A. grond en van vier kinderen, ieder dier kinderen na Vaders dood 10 H.A. grond zal bezitten, alsmede van uwe bewering, dat waar de vader behoorlijk kon leven van de opbrengst dier 40 H.A., elk zijner kin deren niet behoorlijk zal kunnen leven van de op brengst van 10 H.A. en dat elk der vier kinderen, die ge dezen toedacht, onbehoorlijk armoede zal lijden. Ik geloof, dat die bewering zoo volkomen logisch is, dat het niet noodig is tenzij men nu eens in het bijzonder de landbouwers wil bepraten haar tot de boeren te beperken, maar dat met. evenveel juistheid de redeneering opgaat, wanneer men in plaats van 40 H.A. grond b. v. neemt 80,000 aan effecten. De rentenier zal van den interest van ƒ80,000 best kunnen leven, maar elk zijner kinderen zal, als hg niets geleerd heeft en er niets bij verdient, van zijn vaderlijk erfdeel niet veel mooi wéér spelen; van de kleinkinderen zal ik maar zwijgen, want de ouders van dezen zullen hun kapitaal wel opeten. Maar dat nu is juist de quaestie, dat ik hierbij uitga van de onderstelling, dat de rentenier zijn kinderen niets laat leeren of niets laat worden. Wanneer deze zelf eene betrekking hebben en geld verdienen en zij krijgen dan later hun vaderlijk erf deel bij hun inkomen, dan kunnen ook zij behoorlijk leven en hun kinderen een goed bestaan verzekeren. En nu geloof ik, dat ten deele hetzelfde geldt voor den landbouwer met 40 H.A. grond. Wanneer hij zich ermede tevreden stelt, dat zijne zoons allen weör landbouwers worden, dan wil ik aannemen, dat uwe redeneering eenigermate steek houdt. Maar daarin schuilt, geloof ik, juist de groote fout. Ook de boeren moeten langzamerhand ervan doordrongen worden, dat hunne zoons ook nog iets anders en wellicht beters kunnen worden dan landbouwer, en wanneer dan die kinderen zichzelf een bestaan heb ben verworven, dan zal de opbrengst van het erfdeel van hun vader een welkome bijslag vormen op hun tractement. Deze zienswijze dringt gelukkig hoe langer hoe meer door en menig Zuid-Bevelandsche boerenzoon be kleedt reeds of zal spoedig bekleeden eene flinke betrekking in wat men noemt de burgermaatschappij. Ik geloof, dat op die wijze hun bestaan vrij wat beter verzekerd wordt dan door de verwezenlijking van uw denkbeeld van landnationalisatie, dat den Staat op onnoemlijke koopsommen zou komen te staan of dat den Staat zou maken tot een grooten dief, geen zeer lofwaardig voorbeeld voor zijne burgers. Ziehier, geachte heerenkele opmerkingen, die ik maakte bij en ua het hooren van uwe rede van jl. Zondag. Het lijdt geen twijfel of ik zal in mijne redeneeringen dwalen, want het is niet mogelijk, dat iemand als gij, die door het »beruchte" Schoter- land werd waardig gekeurd in 's lands raadszaal op te treden als vertegenwoordiger van het gansche Nederlandsche volk ik bedoel van 300.000 kiezers, want volgens uwe meening wordt het gansche Ne derlandsche volk niet vertegenwoordigd zich zou kunnen vergissen of zijn mond voorbijpraten. Zoo iets kan nog eens voorkomen hij de behandeling van een onderwerp als het inkomen van de Kroon, omdat men aan een lid der 2e Kamer niet den eisch mag stellen, dat hij de Grondwet kentmaar, waar het geldt de belangen van den landbouw, daar kan bij een burger" als gij zijt van vergissen geen sprake meer zijn. Ik verzoek u dus beleefd mijne opmerkingen niet als aanmerkingen te willen beschouwen en ze alleen te aanvaarden als de resultaten van den gedachten- loop van iemand, die u in uwe hooge vlucht niet kan volgen. Met verschuldigde gevoelens Uw dw. Adspirant Liefde voor Oranje. Zooals altijd worden ook thans weer politieke redevoeringen, door liberalen gehouden, door de antirevol. bladen in een belachelijk daglicht gesteld en de meest onbeduidende en vaak zeer tweeslachtige voordrachten van anti-revolutionairen hemelhoog verheven. Een treurig bewijs daarvan levert voort durend vooral de schrijver van de Kamer-overzichten in de Standaard. Maar ook de Zeeuw doet trouw meö aan dergelijke verkleining en belaching van den politieken tegenstander. Dit blijkt ook weer dezer dagen. In verschillende nrs. wordt do rede, onlangs door dhr. Rethaan Macarc te Middelburg gehouden, beoordeeld op eene wijze, die zoo geheel aantoont, hoe onbeschaamd de taktiek van de christe lijke schrijvers is. Wat vóór eene eeuw en langer geleden door Nederlanders jegens Oranje is misdreven wordt vereenzelvigd met de tegenwoordige liberalen en dezen wordt, wanneer zij oprecht doen blijken van hunne liefde voor onze tegenwoordige Koningin, eenvoudig een certificaat van onbevoegdheid uitge reikt. Alleen de anti-revolutionairen mogen zich op oranjeliefde beroemen lEn als zij die redeneering toch eigenlijk niet kunnen volhouden, dan wordt met grenzelooze verloochening van eigen handelingen er wat anders op uitgevonden. Men oordeele. Bij de bespreking van de rede des heeren Macaré zegt de Zeeuw in zijn no. van Zaterdag »Wij willen graag gelooven dat de liberalen" en de heeren in Middelburg veel van onze Koningin houden al vinden wij het onbeschaamd en onvoor zichtig die Oranjegezindheid tot een middel tot stemmenwerving te verlagenden schoonen Oran- jenaam neer te trekken in het slijk der partijna men en partijleuzen, zooals in de vorige eeuw de Oranjeklanten dit deden tot schade voor Oranje Nu moet men weten, dat nog dezer dagen door een der antirev. bladen gezegd werd, dat hunne liefde voor Oranje ook hieruit blijkt, dat al hunne ltiesvereenigingen den naam dragen van Nederland en Oranje", dat er in de verkiezingstijden, vooral in onze streken, van anti-revolutionaire zijde haast geen veririezingsnommer of verkiezingsschotschrift wordt uitgegeven, waarin niet op de meest ergerlijke en profane wijze »God, Nederland en Oranje" als vaan gebezigd wordt om de kiezers naar de stem bus te lokken. En dat durft dan van anderen zeggen, dat het onbeschaamd is om de Oranjegezindheid tot een middel van stemmenwerving te verlagen 1" Protectie. De Tijd, die anders niet af keerig is van bescher mende rechten, begint haar buitenlandsch overzicht boden met deze bekentenis, die juist in dat blad dubbele beteekenis heeft: j> 't Is nog maar kort geleden, dat de schatkist der Vereenigde Staten van Noord-Amerika aan alle kanten overvloeide, en men met het surplus geen raad wist. En thans heeft men reeds een tekortDoor het buitensporig protectionisme van de Mac-Kinley-wet zijn de inkomsten dermate verminderd, dat men nu geen kans ziet om de in tijd van over vloed zoo hoog mogelijk opgevoerde pensioenen voor ambtenaren en gewezen soldaten of matrozen te betalen. Tegen 4 Juni e. k. moet de schatkist alleen aan pensioenen 30 millioen dollar betalen en heeft daarvoor slechts 12 millioen in kas. GOES, 29 APRIL 1891. Het getal kiezers in het district Goes volgens de vastgestelde kiezerslijsten isvoor de Tweede Kamei 4024, voor de Provinciale Staten 4586 voor den gemeenteraad bedraagt het aantal kiezers 676. Ten vorigen jare waren deze cijfers respectievelijk 4045, 4615 en 680. In de gisteravond in het café Hartman" alhier gehouden vergadering van werkende en kunstlievende leden van het harmoniegezelschap »Euphoni a", die door 32 personen werd bijgewoond, stelde de voorzitter, dhr. Z. D. v. d. Bilt LaMotthe, in de eerste plaats aan de orde de rekening over het afgeloopen jaar, die werd vastgesteld in ontvang op 649,74'/a, en uitgaaf op 712,36lj2 en derhalve met een nadeelig saldo van 62,62. De voorzitter lichtte den post, waardoor voornamelijk dit tekort was ontstaan, nader toe, ten bewijze, dat alleen buitengewone omstandigheden die uitgaaf noodzake lijk hadden gemaakt. De begrooting voor het loopende dienstjaar werd vastgesteld in ontvang en uitgaaf op 505 met een post voor onvoorziene uitgaven ten bedrage van f 2,38. De voorzitter hoopte, waar nog zoovelen uit de burgerij, die altijd bereid zijn gratis-uitvoeringen op de Groote Markt met hunne tegenwoordigheid te vereeren, doch nog steeds niet kunnen besluiten lid te worden der vereeniging, deze eindelijk daartoe eens zullen overgaan èn dat daardoor de financiëele toestand der vereeniging moge verbeteren. De heer H. G. Hartman Jz. gaf het bestuur in overweging bij den gemeenteraad om subsidie aan te kloppen, welk denkbeeld op verschillende goede gronden afdoende werd ontraden door den heer G. H. Kakebeeke, die reeds dadelijk te kennen gaf, dat hij èn als bestuurslid van »Euphonia" èn als raadslid een dergelijk voorstel met kracht zou bestrijden. De heer W. Temperman gaf zijn spijt te kennen, dat »Euphonia", dat toch een goed corps is, be staande uit werkende leden en een directeur, die met ijver en toewijding hunne krachten aan de vereeniging wijden, zoo weinig sympathie ondervindt van de burgerij, inzonderheid van dat deel, dat door ontwikkeling en beschaving geacht mag worden ken nis van muziek te hebben. Die weinige sympathie blijkt uit het nimmer bijwonen der concerten. De voorzitter zeide dit evenzeer te betreuren maar hij zoekt de oorzaak daarvan vooral in het feit, dat de muziek van een harmoniegezolschap te hard klinkt in eene zaal. Daarom bestaat het voor nemen de drie verplichte concerten zooveel mogelijk des zomers in de open lucht te geven. Daarna werd de heer La Motthe, die aan de beurt van aftreding was, met 30 van de 32 stemmen tot bestuurslid herkozen. Hij verklaarde zich bereid die betrekking te blijven bekleeden, omdat hij met zijn medebestuurders aangenaam samenwerkte, de werkende leden zich door ijver onderscheiden en de directeur zoo ten volle voor zijne taak berekend was. De heer Jonquière sprak daarop nog een woord van waardeering over de vereeniging en haar bestuur, terwijl dhr. Hartman nog zijn dank uitsprak aan den heer Kooiman voor zijn oordeelkundige leiding der oefeningen en zijn flink dirigeeren van de concerten. Wemeldingc. Benoemd tot [geneesheer alhier de heer Dikkenberg, arts te Middelburg. Nog zijn benoemd tot lid der commissie tot het afnemen van het eind-examen in deze provincie de heeren dr. J. J. Couvée, J. Broekema, W. O. Swaving en J. P. M. Regers, allen leeraren der R. H. B. S. te MiddelburgG. Kok Jr., directeur, F. F. Leupen en J. A. De Bruijne, leeraren der H. B. S. te Zierikseebenevens B. W. Mondt, leeraar der H. B. S. te Breda. De verlofgangers der lichting 18 8 8, behoorende tot het 2e bat. 3e reg. inf. te Middelburg, zullen niet op 7 maar op 14 September a. s. onder de wapenen moeten komen en verblijven tot 26 d. a. v. Evenzoo zullen die van 1889 niet van 21

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1891 | | pagina 1