1890. N". 119. Donderdag 9 October. 77stc jaargang. FEU1LLETQ3J. Door vreemden wil beheerscht. GOESGHE De nitgaTe daior Courant geschiedt Maandag, Woensdag en VrljdagaTOnd, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal, 100 binnen als bniten Goes, f 1,55. Behalre aan ons Bnrean worden Abonnementen en Advertentiën «oor dit blad aangenomen bij deheeren N1JGH VAN DITMAR te Rotterdam en rerder bij alle Boekrerkoopers en Postdirectenren. COURANT. De prijs der gewone advertentiên is Tan 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent* Bij directe opgaaf tan driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs lecht» tweemaal berekend. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen worden van 18 regels a f 1,— berekend. Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald 20 ct. Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cent per regeL OPENBARE VERGADERING van den Baad der gemeente Goes, op DONDERDAG den 9 OCTOBER 1890, des namiddags te 2 uren. Goes, den 7 October 1890. De Secretaris, HARTMAN. Punten van behandeling I. Notulen. II. Mededeelingen. III. Ingekomen stukken. IV. Benoeming van een gemeente-geneeskundige. V. Aanvragen om remissie van aanslag in den H. O. over 1890. VI. Idem in de belasting op de honden. VII. Voorstel van B. en W. tot iDgebruikgeving van water. VIII. B'grooting van het Burg. Armbestuur over 1891. IX. Idem van het Gasthuis. X. Idem van de gemeente. GOES, 8 October 1890. Toen ten vorigen jare Nora hier werd opgevoerd schreven wij«iets bijzonders is ons geboden". Veel meer nog Daar waarheid kan dit gelden van de too- neelvoorstelling van gisteravond en wij zijn den heeren Kreukniet en Co. dankbaar, dat zij ons Ibsen's Spoken hebben te zien gegeven. De vraag in hoeverre Ibsen's realiteit voor het tooneel geschikt is wordt verschillend beantwoord; en sou het mivschien nog mogelijk zijn met een realisme als in Nora wordt gegeven de mannen der conventie op tooneelgebied ten slotte gunstig voor hem te stem men, met Spoken heeft IbseD, dunkt ons, daartoe eiken weg afgesneden. Een dergelijk schilderen van de waar heid in al hare ontzettende naaktheid, bet zoo onver biddelijk blootleggen der zedelijke kwalen, die in de maatschappij, inzonderheid in het huwelijksleven, heer- schen, het verkondigen der tot moedeloosheid voerende theorie van de bezoekiDg aan de kinderen van de zonden der vaderen, dat alles is te zeer in strijd met de richting, die ons tooneel jaren aan jaren ge volgd heeft, dan dat het mogelijk zoo zijn het meer conservatieve element van het tooneellievend publiek daarmede te verzoenen. En inderdaad, het is wel der overweging waard of Ibsen op het gebied van het realisme niet te ver is gegaan. Want de gedachte aan die erfzonden, die voort durend als spoken hen tegengrijnzen, die daarvan het slachtoffer worden, kan als waarschuwend voorbeeld nog eene goede strekking hebben en desnoods mede werken tot verbetering van het moreel standpunt der maatschappij, hoewel het de vraag is, of het voor sommige individuen niet tevens de aanleiding kan zijn om zich onvermijdelijk voorbeschikt te wanen tot een troostloos en diep treurig leven van zonde en lichame lijke ellende, waarbij energie en wilskracht zich zoo gemakkelijk op den achtergrond laten driDgen. Maar zeker is het, dat het huldigen van de theorie van het vrije huwelijk, zooals Ibsen dit in zijn Spoken doet, de maatschappij meer afbreekt dan het aDdere ooit 65) (Vervolg.) «Ik had dan toch gelijk toen ik u meende te her kennen" sprak dr. HeilmanD, ven gij zijt voor mij nu niet langer baron van Helmenhorst". Het gelaat van den vorst werd somber. «Neen", sprak hij, «ik ben niet meer baron Hel menhorst, ik ben helaas 1 vorst van Hohenwartburg". «Juist, juist. Ik vergat, dat gij uw vader zijt opge- volgi en dat de vorstenkroon in plaats van de stu- dtnrenmuts thans uw hoofd siert. Ik zag altijd nog den graaf Montau, mijn vroolijken, besten vriend, voor mij. Vergeef mij, dat ik daaraan niet gedacht beb. Nu moet ik u zeker doorluchtigheid noemen?" «Ik ben voornemens weder graaf van Montan te worden" antwoordde de vorst, ven ik wil trachten dien korten droom van den vorstentroon zoo spoedig mogelijk te vergeten". Zijne stem klonk ruw en op zijn gezicht kwam zulk ••n smartelijke trek, dat zijn vriend hem verbaasd aanzag en aarzelend zeide vis u een ongelok overkomen, mijn vriend Indien ge nog evenals vroeger genoeg vertrouwen in mij stelt om mij uwe kleine tegenspoeden medetedeelen, zeg mij dan, wat u hindert. Dikwijls is, wat wij in het laven verdriet noemen, grootendeels inbeelding en dan ver dwijnt het, w*nneer men daarover bij een vriend het hart uitstort, eveDals een spook, dat een eenzaam wandelaar doet schrikken, maar dat in het niet ver linkt, wanneer men het vastberaden tegemoettreedt". aan haar kan opbouwen. Het huwelijks leven van den man met de moeder zijner kinderen moge gelukkig zijn, zooals Oswald het bij ervaring Id eft leeren kennen in zijn kunstenaarswereld, de schaduwzijde, dat de band als er van een hand sprake kan zijn in dai geval zoo gemakkelijk kan verbroken worden, niet slechts bij ernstig verschil van levensopvatting of ka rakter, maar zelfs bij de nietigste aanleiding, wordt door hem over het hoofd gezien of althans onbesproken gelaten en zelf d«. Manders legt daarop niet den ver- eischten nadruk. Bij wie in het tvettig huwelijk niets meer zien dan een vorm, een conveationeele daad, moge deze opvatting van Ibsen sympathie wekken, de groote meerderheid van de menschen kan daarmede geen vrede hebben. Die theorie op het tooneel te brengen komt ons bedenkelijk voor en daarom doet Spoken afbreuk aan de grootsche verwachting omtrent de richting die Ibsen's kunst aan het tooneel geeft, en die men na het zien van Nora koesterde. Toch is ons gisteravond een groot kunstgenot ver schaft, want afgescheiden van de strekkiDg van het stuk, moet men een machtigen indruk medenemen na het zien van Spoken. De krachtige karakters, die Ibsen weet te scheppen, de vreemde maar spannende intrige, die hij in zijn stukken weet te leggen zoo der zich te binden aan de gewone eischen van het pu bliek, zonder rekening te houden met den wensch naar een blij einde, zonder terug te schrikken voor het blootleggen van de verderfelijke kwalen der maat schappij, dat alles moet ons aangrijpen door het ver rassende, het ongewone. Wat ook van Nora en van Spoken de waarde ver hoogt is, dat de schrijver met zoo weinig personen (in beide komen er slechts vijf ten tooneele) weet te werkeo. Daardoor wordt de aandacht geen oogenblik afgeleid door nevenpersonen, maar wordt ieder persoon ©en karakter, dat de bestudeeriDg ten volle waard is. En waarlijk, de aandacht mag, vooral in Spoken. wel niet afgeleid worden. De boeiende en diepgaande dialoog, die het geheele stuk vormt, de hevige maar zeer natuurlijke gemoedsaandoeningen, die men te zien krijgt, eischen inspanning, die niet verbroken mag worden. En thans een kort woord over de opvoering zelve. Vergissen wij ons niet dan is het de eerste maai, dat mevrouw RóssingSablairolles in Goes optrad. Wij twijfelen niet of dit optreden zal een diepen indruk achterlaten. Voor wie haar nooit anders hebben zien spelen dan in jonge meisjesrollen, moet het verbazing wekkeD, dat eene zoo jonge vrouw de rol van me vrouw Alving zoo weet te vertolken. Het geheele stuk door is zij op het tooneel en geeft daar achtereen volgens het karakter te zien van eene vrouw, getrouwd geweest met een man, dien zij niet liefheeft, die ook hare liefde niet waard was, omdat hij het huwelijks leven met voeten tradvan eene weduwe, die al haar lijden en strijden, die al de zonden van haar echtge noot voor het oog der menschheid tracht te verbergen en zelfs zijne nagedachtenis eert door het oprichten eener groote stichting van liefdadigheid; van de bejaarde, vroeg vergrijsde, die dit alles bekent aan den vriend haars harteD, tevens de vriend van haar overleden «Iabeeldirg" zeide de vorst met een bitteren lach; «ja, het is een spook, maar niet een dat voor eene bezwering verdwijnt en neen, er voor vluchten, vluchten, ver weg, dat is het eenige middel om aan den waanzin te ontkomen, die mij dikwijls in de een zaamheid bedreigt, omdat ik niet gelooven kon aan wat toch waarheid, onwederlegbare werkelijkheid is. Maar misschien hebt ge gelijk, misschien doet het mij goed mijn gemoed nog eenmaal te verlichten door alles aan een vriend medetedeelen en mijzelven zoodoende geschikt te maken om nog eenmaal waarachtig levens genot te smaken". Het gezicht van dr. Heilmar.n werd ernstig. »Is het zoo met u geschapen, mijn vriend Dan verlang ik uiet slechts als oude kennis, maar dan eisch ik als dokter, dat gij mij alles mededeelt. Het is niet alleen de plicht van een goed dokter om het lichaam te genezen, maar ook de ziel. Geloof niet" vervolgde hij, toen de vorst somber voor zich bleef staren, «dat ik mij in uw vertrouwen dringen wil of dat het nieuwsgierigheid is, die mij aanleiding geeft er op aan te dringen, dat ge uw hart voor mij zult uitstorten. Ik heb nooit lust gevoeld mij met de zaken van anderen in te laten, maar hier is er sprake van het verdriet van een oud vriend, want ik zie wel, dat het een groote smart moet zijn die u drukt. Misschien kan mijn raad u van nut zijn." «Van nut zijn" sprak de vorst hoofdschuddend, «neen, mijn beste vriend, helpen kan mij niemand. Wanneer gij met de meeste zorg een tuin onderhoudt, hem tooit met fraaie bloemen en edele vruchtboomen en er komt een onweder of eene aardbeving, die alles vernielt of doet wegzinken, die uwe planten tot in den wortel aantast, dan kan niemand u meer helpen of raden, want bet verlorene komt nooit t<?rug. Er blijft echtgenootvan de moeder, die zich van haar zeven jarig kind scheidt om hem van de misdaden zijns vaders onkundig te laten; van de moeder, die, door de omstandigheden gedwongen, haar zoon moet in kennis stellen met alles wat zijn vader misdreef, maar daarbij het grootste deel van diens schuld op haar eigen schouders laadt, om eindelijk wanneer zij be merkt, dat die eenige zoon, dien zij meer bemint dan haar leven, de schuld zijns vaders lichamelijk moet boeten gedwongen te worden dat zonder uiterlijken schok te vernemen en hem onder hare oogen aan lichamelijke uitputting te zien sterven. En dat alles gaf mevrouw Róssing te zien op eene wijze, die boven allen lof verheven is en die haar doet kennen als een groote actrice, als een waardige leerling van have on vergetelijke leermeesteresmevrouw Kleine. De heer Van Kuijk speelde de rol vau ds. Manders meesterlijk en gaf ons een priester te zien, waardig waar het gold te strijden tegen de zonderlinge levens opvattingen der jarenlaDg gepijnigde vrouwzwak waar het gold het oordeel der wereld te trotseeren en de schuld te torsen van den brand van het asyl, die onbedacht door hem' was veroorzaakt. Zoowel dhr. Van Kuijk als mevrouw Róssing hebben elke nuan ceering van hunne rollen met de meeste zorg bestu deerd en inzonderheid in het eerste bedrijf een samen spel te zien gegeven als zelden op een Nederlandsch tooneel geschiedt. De heer Smithaan velen hier bekend door zijne voordrachten in het genre van Willem Van Zuylen, speelde de rol van den lichamelijk en zedelijk ge- knakten zoon, een zeer moeielijke rol, die echter niet boven zijne krachten ging. Vooral in het laatste bedrijf, nadat hij met zijne moeder alleen gebleven was, en hij de bekentenis zijner kwaal aan haar deed, tot hij eindelijk, uitgeput, in een stoel voor altijd insluimert, toonde de heer Smith zich kunstenaaraan hem is niet minder dan aan de beide voorgaaDden het succes van de voorstelling vau gisteren te danken. De rollen vao Eogstrand (de heer Blaaser) en van Regina Eogstrand (mej. Blackenstein) treden minder op den voorgrond, wat evenwel niet belet, dat de beide personen, die ze vertolkten, dit op uitnemende wijze deden. Vooral de heer Blaaser gaf den man met een goeden aard, maar van een zwak karakter zeer goed weder en zelfs de lachlust, dien hij bij enkelen verwekte, verstomde bij zijne laatste woorden tot ds. Manders: «de man, die eenmaal de schuld voor een ander op zich nam, kan dit nog wel eens doen waar het zijn weldoener geldt." Eenvoudig, sober was de opvatting van zijn rol, maar meer dan ooit gold hier, dat een voud het kenmerk was van het ware. Noemden wij de opvoering van Nora ten vorigen jare een lement, die van Spoken is het niet minder. De algemeene indruk van gisteravond zal vermoedelijk niet zoo van sympathie getuigen als ten vorigen jare na de opvoermg van Nora. Maar toch gelooven wij, dat het gezelschap van de heeren Kreukniet en Go., met acteurs en actrices als waarmede zij toen en nu eene rondreis deden en met stukken van zoo grootsche opvatting als Ibsen's werken, overal elders en ook hier steeds een talrijk en dankbaar publiek zal ontmoeten. u niets te doen over dan het stof van de plaats des onheils van uwe voeten te schudden, u op te makan en heen te trekken, ver weg, waar niets u herinnert aan wat ge eenmaal hebt bezeten en wat ge voor altijd verloren hebt. Maar bij dien uittocht een oogenblik steun te mogen zoeken aan den arm van een deelnemend vriend, ja, dat kan weldadig zijn en daarom wil ik spreken, daarom zult ge vernemen, wat mij is overkomen en wat ik zelf niet zou kunnen gelooven, wanneer ik het niet in al zijne verschrikking had beleefd." En hij vertelde aan zijn vriend al zijn levenservaringen van het oogenblik, dat hij zijne gemalin had leeren kennenhij sprak van zijn ontluikende liefde, van zijn vrees of hij ooit op wederliefde zou mogen bopen, van zijne vreugde toen hij daaromtrent zekerheid had verworven, van zijn volkomen geluk op Hohenwartburg, maar ook van zijn nameloos lijden toen dat geluk werd verstoord, toen de angel van het wantrouwen hem in het hart was gedrongen. Hij schilderde hoe hij tegen zijne eigene overtuiging had gestreden, tot bij eindelijk wel moest gelooven, wat thans nog aan verstand en hart schier ongelooflijk toescheen. «O, ook gij, mijn vriend" zeide hij, toen hij zijn verhaal geëindigd had, «ook gij zoudt haar voor een engel van waarheid en reinheid gehouden hebben ook gij zoudt geweigerd hebben te gelooven, wat uwe oogen zagen, wat uwe ooren hoorden en wat hare eigene bekentenis bevestigde. Nu is alles voorbij, nu ben ik een arm man, die alles verloren heeft wat hij op aarde bezat en wat voor hem de edelste en grootste schat was. Thans rest mij niets meer dan in een nieuwen levensroes genot en vergetelheid te zoeken, vergetelheid van alles, wat ik geleden heb, maar ook vergetelheid van alles wat mij eenmaal lief De toestand van Zijne Majesteit den Koning is in de laatste week weinig veranderd. ZijDe Majesteit lijdt, zooals de geneesheeren des Konings bevonden hebben op een consult, gehouden den 29sten Septem ber 1890, aan eene verheffing van het chronisch nier lijden, hetwelk Zijne Majesteit noodzaakt het bed te houden. De voeding is voldoende en de krschten van den Hoogen Lijder zijn zeer bevredigend. Staatsct Tot directeur der stoomtram-maatschappij Bres- kens-Maldeghem is benoemd de heer B. N ij t i n k vroeger hoofdopzichter bij de Kon. Ned. Locaalspoor- wegmaatschappij Willem III, thans opzichter van den provincialen waterstaat van Gelderland te Arnhem. Voor het eerste gedeelte van het notarieel exa men is o. a. geslaagd de heer H. N. Neervoort te Tolen. Het hoofdbestuur der Ned. Maatschappij voor tuinbouw en plantkunde heeft een adres aan den Minister van Justitie verzonden, waarin een herzie- ningder jachtwet wordt gevraagd. Het hoofd bestuur verklaart zich overtuigd, dat daarmede een gewichtige dienst aan den tuinbouw, dien gewichtigen tak van 's lands welvaart, zou bewezen worden. Aan den Mm. van Binnenlandsche Zaken werd door het hoofdbestuur mede een adres gezonden, met het ver zoek om aan de Maatschappij een subsidie van 2000 te willen toestaan, om daarvoor door een tuinbouw kundigen wandelleeraar op verschillende plaatsen prac- tisch onderwijs te doen geven in boomsnoei en grond bewerking, in afwachting van de oprichting eener be hoorlijke Rijkstuinbouwschool. Na een korte ongesteldheid is Zaterdagavond op zijn buitenverblijf «Westerhout", nabij Haarlem, over leden de heer mr. D. Visser van Ilazers- w o u d e lid van de Tweede Kamer der Staten-Gene- raal en voorzitter van de Ilollandsche Maatschappij van Landbouw. Ook was hij lid van de Staatscommissie voor de landbouw-enquête. Do overledene, die tot de hoogst aangeslagenen in de provincie Noord-Holland behoorde, was vroeger verscheiden jaren lid der Eerste Kamer en sedert 15 Juli 1886, eerst voor het district Hoorn, en later voor het kiesdistrict Eokhuizen naar de Tweede Kamer afgevaardigd. De ontslapene onderscheidde zich door een edel karakter, grooten ijver en onkreukbare nauwgezetheid. Hij verdiende en genoot de achting ook van hen, die op politiek gebied beslist tegenover hem stonden. Zijn afsterven zal in zeer uitgebreiden kring diep worden betreurd. Kerkelijke Zaken en Onderwijs. Naar aanleiding van 2 Korinthe 6 vers 16 herdacht ds. D. Meerburg Zondagmiddag de restauratie der kerk te Waarde. Hij bracht in zijne rede dank aan het fonds voor noodlijdende kerken en personen, den ambachtsheer van Waarde, den heer mr. F. J. M. Baert, den burgemeester, den heer J. Vereeke te Kruiningeu, benevens het college van kerkvoogden en aan verschillende andere burgers. (M. Ct.) Aangenomen het beroep naar Vreeswijk door ds. Meerburg, te Waaide. en dierbaar was. Da tempel waarin ik tot God bad is in puin gestort, thans moet ik het oogenblik, het tijdelijke gaan dienen en van dat tijdelijke terugvragen, wat mij het geloof aan de eeuwigheid heeft ontroofd. En toch" ging hij voort, met de hand over de oogen strijkend om de tranen te verbergen, die hij niet kon terughouden, «toch valt dat vergeten zoo zwaar. Het is zoo moeielijk, het beeld der trouweloozs vrouw uit het hart te rukken, die mij eenmaal als de vriende lijke engel mijns levens is verschenen en het beeld van het aanvallig kind, waarop ik al mijn hoop had gebouwd en dat ik hoopte opteleiden tot mijn trouwen mede-arbeider aan mijn levenstaak, in wien ik den steun en den troost van mijn ouderdom meende te mogen zien." De dokter had opmerkzaam geluisterd en zijn gelaat was steeds ernstiger geworden. Soms had hij eene korte vraag gedaan over het een of ander onderge schikte punt, dat den vorst van weinig belang toe scheen dan was hij weder in diep nadenken verzonken, alsof hij trachtte eenig moeielijk vraagstuk optelossen. Het scheen zelfs alsof hij nauwelijks de vereischte aan dacht aan het verhaal van den vorst schonk en toch ontging hem niets, zooals uit zijne vragen en opmer kingen bleek. «Zonderling, zeer zonderling 1" sprak hij eindelijk. «Gij vertelt mij daar, dat uwe vrouw na de gedane ontdekkingen eene opvallende veranderiog in hare gelaatsuitdrukking heeft, dat zij meestal strak en onverschillig voor zich ziet." «Zoo onverschillig", antwoordde de vorst op bitte ren toon, «dat het mij deed huiveren. Evenwel" Het bij er schouderophalend op volgen, «zij kon niet wel anders. Haar huichelachtig spel was geëindigd, zij vertoonde zich thans io hare ware gedaante. Bedrog,

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1890 | | pagina 1