1888. N°. 85.
Donderdag 19 Juli.
75ste jaargang.
Politiek overzicht.
GOESCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Yrijdagavond,
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, f 1,75,
Behalve aan ons Bureau worden Abonnementen en Advertentiën voor dit blad
aangenomen bij de heeren NIJGH VAN DITMAR te Rotterdam en verder
bij alle Boekverkoopers en Postdirecteuren.
COURANT.
De prijs der gewone advertentiën is van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts
tweemaal berekend.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen worden van 18 regels a f 1,— berekend.
Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ct.
Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cent per regel.
Dit jaar moeten de navolgende miliciens-verlofgan
gers der lichting 1885 onder de wapenen komen
voor het 3e regiment infanterie
Pieter Harinck, Marinns Hillebrand, Jacob Luijks,
Jan Adam Schouwenburg, Jan Timmerman, Jan
Yereeke en Hendrik Yan Zaaien;
voor het 4e regiment infanterie
Jan Verboom
voor het 6e regiment infanterie
Joos Pieter Joossen
Yoor het regiment Grenadiers en Jagers
Pieter Izoak Rosier en Nicolaas Zandee
Voor de 3e comp. hospitaal soldaten
Machiel Johannes Cornells Moens.
Zij worden opgeroepen om op Maandag den
13 Augustus, des namiddags vóór 4 uren, tegen
woordig te zijn bij hun corps, werwaarts zij zich
rechtstreeks moeten begeven.
Hij, die niet aan de oproeping voldoet, wordt als
deserteur behandeld, en hij, die niet op den bestemden
tijd onder de wapenen komt of niet voortdurend aan
de oefening deelneemt, of wel achterlijk blijft in hot
aanleeren van den wapenhandel, wordt zooveel langer
onder de wapenen gehouden als de kommandant
aoodig acht.
Goes, 16 Juli 1888.
Burgemeester en Wethouders van Goes,
J. G. d. W. HAMER.
De Secretaris,
HARTMAN.
(10—13 Juli.)
De samenkomst der 2e Kamer in de afgeloopen
week begon al dadelijk met zich in het bijzonder te ken
merken door de aanwezigheid van een lid, van wien men
vrij algemeen vermoedde, dat hij afwezig zou zijn, terwijl
een ander, die tegenwoordig had moeten zijn, zich te
vergeefs liet wachten. Het eerstbedoelde lid was de
heer Okma, vaa wien het gerucht ging, dat zijne eigene
partijgenooten hem, in afwachting van 's Konings be
slissing in zake zijne leverantiën aan de gemeente
Wymbritseradeel, waar hij wethouder is, uit hunne
politieke en maatschappelijke samenleving hadden uit-
gestooten, eene broederlijke sympathie-betuiging, die,
na 's Konings ongunstige beslissing, in nog veel sterkere
mate is merkbaar geworden. Men wist dan ook met
zekerheid te beweren, dat de stoere Fries vooreerst
de Kamer niet zou bezoeken en ziet, reeds de eerste
zitting verschijnt hij.
Wie echter niet kwam, was een andere Friesche
afgevaardigde, burger Domela Nieuwenhuis, en juist
deze had hoswel hij verklaard heeft zijn tijd ver
moedelijk wel nuttiger te kunnen besteden dan door
in de Kamer te verschijnen jl. Dinsdag wel tegen
woordig mogen zijn om eeniga nadere toelichting te
leveren omtrent zijq wetsontwerp tegen de gedwongen
winkel»nering". Zoo ooit, dan heeft dit ontwerp daar
aan groote behoefte en de afwezigheid van dhr. Nieu
wenhuis kan dan ook alleen gerechtvaardigd worden
door de overtuiging, dat hij inderdaad zijn tijd buiten
de Kamer nuttiger kan besteden dan door de toelich
ting van zulk een wetsontwerp in de Kamer.
Geldt alzoo van hem misschien ten slotte niet het
nies absents ont tort", wel was dien dag het ongelijk
aan de zijde van den oud-Goeschen afgevaardigde baron
Schimmelpenninck van Nijenbeek, die, in tegenstelling
met den voorzitter, de behandeling van het voorstel
Lohman-Schaepman tot herziening van het reglement
van orde wilde uitstellen en zulks op grond, dat de
daarop voorgestelde amendementen van de commissie
van rapporteurs nog niet genoegzaam door de leden
der Kamer waren onderzocht.
Waarom moest nu worden verdaagd, wat men eenige
weken geleden zoo gaarne met spoed wilde behandeld
zien Toen hoopte men aan de rechterzijde het voor
stel Lobman Schaepman met een Franschen slag te
zien aangenomen en wilde men eene soort overrom
peling wagen. Maar nu die toeleg verijdeld werd en
van alle kanten op de vele feilen van het ontwerp werd
gewezen, nu was op eens alle lust tot spoed verdwenen.
Want dat inderdaad de amendementen op het voorstel
tot dezen stilstand moeten leiden, kan zelfs bij de rech
terzijde niet ernstig gemeend zijn. Op elk ontwerp
worden meer of minder belangrijke amendementen
voorgesteld, maar deze geven toch geene aanleiding
tot zoo groote vertraging in den parlementairen arbeid
als thans met het reglement van orde het geval zal
zijn. En al moge men nu van meening verschillen om
trent de meerdere of mindere belangrijkheid der voor
gestelde wijzigingen, niemand kan toch ontkennen, dat
het reglement van orde in overeenstemming dient te
worden gebracht en dat wel zoo spoedig moge
lijk met de bepalingen der Grondwet.
Intusschen de rechterzijde was obstructionistisch en
versterkt met den heer Van Houten schoof zij de be
doelde herziening op de lange baan. Hadde de regee
ring niet buitan deze quaestie gestaan, ongetwijfeld
had dhr. Keuchenius, de onvermoeide strijder voor de
herziening der kiestabel in vroeger dagen, zich bij de
linkerzijde aangesloten.
Het korte debat op Dinsdag was slechts een voor
postengevecht van den formeelen veldslag, die Don
derdag en Vrijdag werd geleverd. Niet dat het onder
werp, dat aanhangig was, zoo belangrijk van inhoud
was, of beter gezegd, tot zoovele en velerlei beschou
wingen aanleiding gaf; och neeD, omtrent de nood
zakelijkheid tot verlenging van den diensttijd voor de
ingelijfden bij de militie te land der lichting van 1883
en voor de ingelijfden bij de zeemilitie der lichting van
1884 was de groote meerderheid der Kamer het eens.
Maar belangrijk was het debat in hooge mate, omdat
daarbij zoo duidelijk bleek, wat het land te wachten
heeft van de schoone beloften vóór de verkiezingen
door katholieken en anti-revoluti nairen gedaan en
bovendien, dat inderdaad, wat onzerzijds zoo dikwerf
is beweerd, de verdeeldheid der rechterzijde tot stilstand
zal leiden en dat op dit oogenblik in de eerste plaats
aan die zijde rekening wordt gehouden met de meening
van den katholieken leider, dr. Schaepman.
Uit het debat over het bovenbedoelde wetsontwerp
valt alleen te vermelden, dat de minister van oorlog,
de heer Bergansius, op een vraag van den heer Seyffardt
antwoordde, dat de toestand van kleeding en uitrusting
voor de miliciens bevredigend is, daar zij spoedig ge
kleed kunnen worden uit den opgelegden voorraad
wapenen, ledergoed, enz. Alleen de kampementstukken
eischen eenige voorziening.
Bij afwezigheid van den minister van marine deelde
hij mede, dat voor alle lichtiDgen der zee-miliciens in
al de magazijnen voorraad genoeg is om in de behoefte
te voorzien.
Uit dit antwoord blijkt derhalve, dat de opvolgende
liberale ministers, die volgens de anti-liberalen den boel
op elk gebied zoo hebben in de war gestuurd, tenminste
hebben zorg gedragen, dat in tijd van nood de soldaat
behoorlijk kan worden gekleed, iets wat van het
grootste belang is voor de marschvaardigheid van den
troep. Wij nemen dankbaar acte van deze verklaring
des ministers, zoo lijnrecht in strijd met wat zijne
partijgenooten den liberalen ten laste leggen.
De quintessence van het debat liep echter over eene
andere quaestiede benoeming der staatscommissie
tot het aangeven van de grondslagenwaarop de
wettelijke regeling der strijdkrachten moet worden
opgebouwd.
Zooals men weet heeft dhr. Rooseboom ten vorigen
jare (in de zitting van 5 December) op de benoeming
eener zoodanige commissie aangedrongen bij de toen
malige regeering, opdat die commissie met haren arbeid
gereed zou zijn, wanneer de nieuwe Kamers zouden
bijeenkomen. Aan dien wensch van den Arnhemschen
afgevaardigde is niet voldaan en daartegen was ook
veel aante voeren. Immers, bij de onzekerheid of het
zelfde ministerie dan nog aan het bewind zou zijn en
blijven, liep men gevaar de nieuwe regeering den
arbeid van eene bepaalde commissie optedringen, waar
van deze wellicht niet was gediend, of wel de nieuwe
ministers stelden in die commissie niet hetzelfde ver
trouwen als hunne voorgangers. Eene benoeming toen
maals hal derhalve weinig raison d'etre gehad en
wij achten het gelukkig, dat het ministerie Heemskerk
daartoe niet is overgegaan.
Deed nu deze vraag rijst onwillekeurig het
tegenwoordige ministerie goed met de benoeming der
commissie? In het algemeen dienen dergelijke com-
missien niet tot bespoediging van den gang van zaken.
Maar waar over eene quaestie als persoonlijke dienst
plicht de gevoelens zoozeer uiteenloopen en de mi
nister van oorlog daaromtrent zelf geen gevestigde
opinie heeft, daar kan eene commissie voor den minister
belangrijke adviezen geven. Vandaar dat de benoeming
der commissie ons niet ongewensebt toescheen. Maar
ziet, uit de Kamerdebatten der vorige week blijkt,
dat de minister van oorlog wel een gevestigde over
tuiging op deze punten bezit en daarmede krijgt de
zaak een geheel ander aanzien. Nu de minister een
maal schijnt te weten wat hij wil wij zeggen
«schijnt", omdat hij zijne denkbeelden niet wilde ken
baar maken had hij ook de voorlichting van eene
commissie niet meer noodig althans niet om aan te
geven op welke grondslagen de militaire wetgeving
moet worden gebaseerd. Zijn zijne denkbeelden dezelfde
als die der commissie, dan was haar advies overbodig;
koestert de minister eene andere meening, dan zal hij
die moeten prijsgeven, of de arbeid der commissie is
vruchteloos geweest.
Het wil ons trouwens toeschijnen dat de minister
Bergansius zelf niet al te zeer ingenomen is met de
benoemmg der commissie, althans Vrijdag verklaarde
hij «niet geaarzeld te hebben intestemmen met de
benoeming" en verder dat hij tot die benoeming heeft
medegewerkt". Uit deze uitdrukkingen, door ons aan
het officiëele verslag ontleend, blijkt, dunkt ons, dat
het denkbeeld om eene staatscommissie te benoemen
niet van den minister van oorlog is uitgegaan, maar
dat daarop van andere zijde is aangedrongen.
Van welke zijde is natuurlijk onbekend, maar in
de eerste plaats bestaat er aanleiding om te vermoeden,
dat in den boezem van den ministerraad zelf over het
punt van afschaffing der plaatsvervanging verschil van
meening bestaat en in de tweede plaats is het niet
onwaarschijnlijk, dat ook hier dr. Schaepman zijn in
vloed heeft doen gelden.
Reeds vroeger hebben wij aangetoond, dat de leider
der Katholieken tbaDs feitelijk het hecht in handen
heeft en dat de anti-revolutionairen grootendeels in de
Kamer zitting hebben bij de gratie der Katholieken.
Herinnert men zich hierbij, dat algemeen ook o. a.
door de katholieke Maasbode beweerd is, dat wat
dr. Schaepman te Rotterdam heeft gesproken eene
aanwijzing was van de richting, die het ministerie zou
inslaan, dan is het niet zoo ver gezocht om te beweren,
dat de benoemiDg der staatscommissie hoofdzakelijk
is geschied om de regeliDg der strijdkrachten op de
lange baan te schuiven en zoodoende zoo lang mogelijk
de eenheid bij de rechterzijde te bewaren. Van daar
ook, dat toen van liberale zijde werd herinnerd, dat
vóór de verkiezingen en ook later door het ministerie
zelf de quaestie van den dienstplicht was voorgesteld
en men haar thans wilde achterzetten, het niet de
regeeriDg was maar dr. Schaepman, die betoogde,
dat eerst de sociale qaaestie aan de orde moest komen,
alsof de dienstplicht, een der eerste plichten van elk
burger tegenover den Staat, niet eeD gewichtig deel
van de sociale quaestie uitmaakt!
Ten slotte nog een tweetal opmerkingen ten bewijze
dat inderdaad dr. Schaepman de leider is van de bo
vendrijvende partij. Van ai de anti-revolutionairen,
voorstanders van dienstplicht, heeft niet een enkele
aan dit belangrijke debat deelgenomen dan even dhr.
Seret, omdat hij op 5 December het denkbeeld van
dhr. Rooseboom heeft ondersteund. Waarom braken
zij nu geen lans voor dat beginsel? Waar is nu hun
liefde voor de waarachtige belangen des volks?
En ten tweede. Toen dhr. Rutgers van Rozenburg
de regeering op den man af vroeg naar hare meening
omtrent persoonlijken dienstplicht en wat zij zou doen
als de staatscommissie adviseerde in strijd met wat
de minister wil, toen antwoordde niet de minister
maar dr. Schaepman en deze zeide»Als ik de eer
had te zitten aan de groene tafel en de heer Rutgers
van Rozenburg deed mij een dergelijk verhoor op
vraagpunten ondergaan, dan zou ik de vrijheid nemen
te antwoorden, dat de tijd voor het antwoord nog niet
was gekomen." De heer Bergansius bewaarde het
stilzwijgen en de heer Mackay sprak als hadde wer
kelijk dr. Schaepman achter de groene tafel zitting
»Ik geloof, dat het verzoek van den geachten afge
vaardigde eenigszins ontijdig is." Ons dunkt, verder
commentaar is overbodig
GOES, 18 Juli 1888.
Ds. F. Hage verzoekt ons nimens zijn zoon,
die dezer dagen slaagde voor het toelatings-examen
aan het gymnasium te Middelburg, rectificatie van het
bericht van een onzer correspondenten ah zou bedoeld
jongmensch bij dat examen no. 3 hebben behaald.
Hem is van eenig rangnummer niets bekend.
Men liep gisteren hier ter stede gevaar van het
goede te veel te krijg n, want zelfs wanneer men den
hardlooper, die de stad in verschillende richtingen
doorkruist heeft, buiten rekening laat, dan zijn nog
de opstijging van een luchtballon en een concert op
éen dag voor ons stedeke eene ruime bedeeling van
vermakelijkheden.
Trouwens louter vermaak heeft men bij de opstijging
van den luchtballon niet gesmaakt, want niet alleen, dat
een langdurige regenbui veel van het aangename samen
zijn eener groote menschenmassa in den tuin der socië
teit V. O. V. wegnam, maar het lange wachten eer
de opstijging plaatshad (1 uur na den aangekondig-
den tijd) nam ook veel van het genoegen weg.
Intusschen de opstijging heeft plaatsgehad en wie
maar geduld genoeg gehad heeft, kon gedurende een
groot deel van den dag zich vermaken met het nasta
ren der proif-ballons in allerlei vorm, die werden op
gelaten; met de vulling van den grooten ballon, die
lang niet op tijd begon, althans niet met eene kracht,
die de bedoeling te kenn m gaf om op den bepaalden
tijd klaar te zijn; met de wachtende menigte buiten
de sociëteit V. O. V. op straat en op de daken en de
opmerkingen der eersten; met de wachtende drommen
in den tuin der sociëteit, die met een geduld we
hadden bijna gezegd eene betere zaak waardig van
wie weet hoe vroeg tet half zes het oogenblik verbeid
den, waarop uit aller kelen da kreet der waarheid
zou weerklinken »daar gaat-i."
En ja, te half zes ging hij en die »hijv was de
ballon »le voltigeur", nu ten slotte toch weer wel
bemand met den heer L'hoste en niet met den heer
Wolff.
Statig ging het gevaarte omhoog, ongeveer in zuide
lijke richting, terwijl de reiziger, op den rand van de
mand staande, zijn publiak een dankbaar vaarwel toe-
wu:fde. Na een kort oogenblik gestegen te zijn kwam
de ballon in een luchtstroom van tegengestelde rich
ting en dreef hij noordwaarts op. Op dit moment zag
men, terwijl zand werd uitgeworpen, het luchtschip
plotseling snel dalen, zoodat eer de menschen den tuin
der sociëteit V. O. V. hadden verlaten, de luchtvaarder
aan de zoogenaamde «struikelblok" aan den westsingel
weder in een voetganger werd herschapen. Zoo had
men voor hetzelfde geld als men maar vlug ter
been was eene opstijging en eene nederdaling te
aanschouwen.
In veler oog was deze afloop echter niet de ge-
wenschte. Men wil nu eenmaal een »koen" lucht
reiziger zien en daaraan hecht men toch altijd een
denkbeeld van een steeds kleiner worden van den weg-
drijvenden ballon, die eindelijk nog slechts een stip aan
den hemel gelijkt en ons ten slotte de vraag aan onzen
buurman afdwingt»Zie j'em nog" En als die 'em
dan niet meer ziet en niemand ziet hem meer, dan
heeft men dat zalige gevoel van onwetendheid omtrent
het lot van den naaste, die voor ons oog verdwenen
is en van wien we niet weten of hij hoog boven de
wolken of in de diepten der zeeën is «terecht" ge
komen, tot eindelijk de telegraaf meldt, dat hij be
houden is aangekomen teMaar in V. O.
V. opstijgen en aan de «struikelblok" dalen't is op
het gebied der luchtscheepvaart het grootst denkbare
proza. Naar sommiger beweren was deze plotselinge
nederdaling een zeer wijze daad, want de ballon dreef
naar den kant van de Zandkreek benoorden ons eiland.
Da luchtreiziger echter verklaart, dat hij de veilig
heidsklep wilde probeeren en dat deze niet weder
dicht wilde, vermoedelijk tengevolge van den regen.
Nu, dit kan zeer wel het geval zijn geweest.
Dubbel gelukkig was het daarom, dat «Euphonia"
des avonds van dien zelfden dag haar eerste zomer-
concert voor «de leden en hunne huisgenooten" gaf
en de zeer talrijk opgekomenen in het rijk der tonen
voerde, waar de poëzie ten allen tijde heerscheres is.
Dit concert had plaats in de nieuwe zaal van het
koffiehuis «de Prins van Oranje" en het deed ons
genoegen algemeen met lof te hoeren spreken over de
inrichting van dit nieuwe gebouw. Ruim en luchtig
gebouwd kon de zaal het groote publiek zeer goed
herbergen, zolder dat iemand te klagen had over
warmte of benauwdheid. Ook het tooneel, waarop de
harmonie had plaats genomen, voldoet aan de eischen,
die men daaraan stellen mag, en het geheel doet zoo
wel den bouwmeester als den ondernemer alle eer aan.
«Euphonia" bracht, na het volkslied, een negental
nummers ten gehoore, die goed voldeden en menige
toejuiching aan de hoorders ontlokten en het gezel
schap leverde andermaal het bewijs, dat het onder
de goede leiding van den directeur, den heer J. Kooi
man, in den korten tijd van zijn bestaan goede vor
deringen heeft gemaakt.
Iu de kamerzitting van gisteren haeft de heer
Domela Nieuwenhuis eene reeks van hatelijkheden ge
debiteerd aan zijne medeleden, die tevens aandeelhou
ders in de Nederl. bank zijn. Zoo veronderstelde hij
eerst, dat de heer Gleichman was afgetreden als com
missaris van de Bank, omdat hij deze beide betrek
kingen onvereenigbaar achtte en vroeg hij of de heer
Gleichman nog aandeelhouder was. Toen deze ontken
nend antwoord ie, zeide de hear Nieuwenhuis, dat
misschien de aandeden van den heer G. wellicht op
eens anders naam waren overgeschreven.
Toen hij een oogenblik later bemerkte, dat de leden
onder elkander praatten zonder naar hem te luisteren,
verzocht hij hun die gesprekken in de kofïiekannr te
houden, waar zelfs «vergunning" is.
Ten slotte wenschte spreker dat alle leden, in handen
des Voorzitters, vóór de stemming de plechtige ver
klaring afleggen, dat zij geen aandeelhouders zijn in
de Bank. Hij begon met voor zich die verklaring te
doen.
De heer Gleichman nam daarop het woord en zeide,
dat het de eerste maal en ook de laatste maal is,
dat hij aanleiding vindt in 't door den heer Domela
Nieuwenhuis gesprokene, om in debat te treden.
Deze constateerde dit spr. zijn ontslag had geno
men als commissaris der Bank wat volkomen waar
is maar hij voegde daaraan een onderstelling bij,
omtrent de motieven voor dat besluit, waarmee noch
de Kamer, noch de heer Domela Nieuwenhuis heeft
te maken. Spr. verklaart, dat het niet de overtuigiog
die da heer D. N. hem toadicht, omtrent het niet
gelijktijdig kunnen behartigen van de landsbelangen
en die der Bank geweest is, die spr. haeft bewogen
zijn ontslag te nemen.
Nadat spr. verklaard had, dat hij geen aandeel
houder was, maende de heer Nieuwenhuis te mogen
onderstellen dat hij zijn aandeelen wel tijdelijk aan
anderen kon hebben overgedragen. Tdgin zulke ea
latere insinuatiën van gelijk allooi op te kom in, acht
hij beneden zich. Hij verlaagt zich niet om ze op te
rapen, veel minder ze te beaitwoorden.
i(Bi*avo's der kamerleden 1)
De haer Schaapman wenschte ook zijnerzijds dan