1888. N°. 69.
Dinsdag 12 Juni.
75stc jaargang.
COLLECTE
■RH
■H
GOESCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, "Woensdag en "Vrijdagavond,
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, f 1,75.
Behalve aan ons Bureau worden Abonnementen en Advertentiën voor dit blad
aangenomen bij de heeren NIJGH VAN DITMAR te Rotterdam en verder
bij alle Boekverkoopers en Postdirecteuren.
COURANT.
De prijs der gewone advertentiën is van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechte
tweemaal berekend.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen worden van 18 regels a f 1,— berekend.
Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 et.
Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cent per regel
Op maandag; den 18 Juni 1888,
zal in deze gemeente gehouden worden de gewone
jaarlijkiche
ten behoeve van het
Fonds tot aanmoediging en ondersteuning van den
gewapenden dienst in de Nederlanden.
Met het oog op het weldadig doel van dit fonds,
en ten einde het bestuur daarvan in staat te stellen,
de uitgaven te bestrijden, vooral om onder het getal
gegratiliceerden nog op te nemen de oude en gebrekkige
krijgslieden, die voor 'h lands onaf hankelijkheid hebben
gestreden en tot dusverre niet hebben kunnen worden
opgenomen, worden de ingezetenen dringend tot ruime
bijdragen uitgenoodigd.
Goes, den 9 Juni 1888.
Burgemeester en Wethouders van Goes,
J. G. d W. HAMER.
De Secretaris,
HARTMAN.
iv wwww—umt»w3wftrr «ttowï» wïs. wam wmwctrv»«i4«n khmm
Dit jaar moeten de navolgende miliciens-verlofganger
der lichting 1885 onder de wapenen komen
voor het 3e regiment infanterie
Piet er Harinck, Marinua Hillebrand, Jacob Luijks,
Jan Adam Schouwenburg, Jan Timmerman, Jan
Terceke, Hendrik Yan Zaaien en Nicolaas Zandee;
voor het 6e regiment infanterie
Joos Pieter Joossen
Voor het regiment Grenadiers en Jagers
Pieter Izaak Rosier;
Voor de 3e comp. hospitaal soldaten
Machiel Johannes Cornells Moens.
Zij worden opgeroepen om op MAANDAG DEN 13
AUGUSTUS, des namiddags vóór 4 uren,
tegenwoordig to zijn bij hun corps, werwaarts zij zich
rechtstreeks moeten begeven.
Hij, die niet aan de oproeping voldoet, wordt als
deserteur behandeld, en hij, die niet op den bestemden
tijd onder de wapenen komt of niet voortdurend aan
de oefening deelneemt, of wel achterlijk blijft in het
aanleeren van den wapenhandel, wordt zooveel langer
onder de wapenen gehouden als de kommandant noodig
acht.
Goes, den 7 Juni 1888.
De Burgemeester van Goes,
J. G d. W. HAMER.
De Secretaris,
HARTMAN.
Eene Zegelquaestie.
In de raadsvergadering van jl. Vrijdag melkte de
heer jhr. Flugi Van Aspermont bij de behandeling
der kosten van de Openbare Gezondheidscommissie over
4887 op, dat onder de bijlagen voorkwam eene reke
ning van den boekhandelaar A. A. W. Bolland wegens
leveringen, waarbij het plakzegel was in rekening ge
bracht, hetgeen zijns inziens in strijd is met de wet.
Op voorstel van den heer Ramondt werd de beslissing
over de rekening verdaagd tot de volgende vergadering,
en daardoor den leden gelegenheid gegeven, om over
de zaak na te denken en een op eigen oordeel gegrond
besluit te nemen.
Wij achten het niet ondienstig een enkel woord over
de zaak in het midden te brengen.
De groote vraag ishad of heeft de heer jhr. Flugi
Van Aspermont gelijk Met het oog op de betrek
king, die dit geacht raadslid bekleedt, zou men allicht
geneigd zijn, zich aan zijne zijde te scharen. Toch
doen wij dit niet zoo dadelijk, en wij geven gaarne
rekenschap van ons gevoelen.
Bij de wet van 41 Juli 1882 (St.bl. no. 93) werd
het plakzegel ingevoerd, zijnde een vast zegelrecht van
vijf cents van quitantiën enz. zonder tusschenkomst
van een openbaar ambtenaar opgemaakt of niet uit
drukkelijk van zegelrecht vrijgesteld. Art. 2 dier wet
luidt: «Het bij artikel 1 bepaalde recht komt, zoo
niet het tegendeel bedongen is, ten laste van den
schuldenaar". Met deze bepaling voor ons, heeft dus
de heer Bolland (de schuldeischer) terecht de vijf cents
voor bet plakzegel aan de gezondheidscommissie (de
schuldenaresse) in rekening gebracht, want bij de be
stelling der geleverde boeken enz. zal de commissie
wel niet bedongen hebben, dat de kosten van het plak
zegel voor rekening van den schuldeischer zouden
blijven, dit te minder, omdat de levering op onder
scheidene tijdstippen is geschied en dus bij de eerste
en misschien ook de tweede en derde levering nog niet
geweten is, dat men boven de tien gulden zou komen.
Maar de heer jhr. Flugi Van Aspermont beweert
het tegendeel en beroept zich daarvoor op de wet
van 3 Oct. 1843 (St.bl. no. 47). Deze wet zegt in
art. 28
«In alle zaken, waarin het rijk met bijzondere per
sonen, met openbare of aan openbaar gezag onder
worpene instellingen, provinciale of plaatselijke besturen
is betrokken, zal het zegelrecht door dezen worden
gedragen.
«Insgelijks zullen bijzondere personenwelke aan
opgemelde iastellingen en besturen quitantie geven of
quitantie van dezelve ontvangen, het daarvoor ver
schuldigde zegelrecht moeten dragen, ten ware daar
omtrent anders mocht zijn overeengekomen.
«Niettemin enz."
De heer jhr. Flugi Van Aspermont beweert, dat
dit artikel nog zijne volle kracht bezit, aangezien
het niet door latere wetten is ingetrokken.
Is dit juist
In eene uitgave van het «Wetboek op het Recht
van Z^gel", bezorgd door de heeren C. W. Heufke
en J. De Graag, Inspecteurs der registratie en do
meinen bij het departement van Financiën en dus
mannen, die hoog op de hiërarchische ladder van
de fiscaliteit staan, leest men
«I» door het 4e lid van het t?genwoordig artikel
(art. 2 der wet van 4882, hieiboven genoemd) gedero
geerd aan art. 28 der wet van 1843? Met andere
woorden moet het 5 cents-zegel, zoo niet het tegen
deel bedongen is, door het rijk betaald worden, indien
het quitantie erlangt voor eene namens het rijk betaal
de schuld, en door de in gemeld artikel bedoelde open
bare instellingen en besturen, indien zij van bijzondere
personen quitantie bekomen De zaak is twijfelachtig
en zoowel voor eene bevestigende, als voor eene ont
kennende beantwoording valt veel te zeggen. Wij
meenen de gestelde vragen bevestig end te moe
ten beantwoorden op de volgende grondenDe wet
van 1843 bevat geene andere bepalingen tot aanwij
zing van degenen, die het zegelrecht dragen moeten,
dan die vervat in voors. art. 28. Voor alle andere
gevallen moet dus als regel gelden, dat de belasting
gedragen woidt door dengene, die een schriftelijk, aan
zegel onderworpen, bewijs verlangt of behoeft. Inge
val van kwijting is diegene natuurlijk de schuldenaar.
Men zou dus kunnen bewereD, dat al. 1 van ons ar
tikel, eveneens bepalende, dat het quitantiezegel ten
laste van den schuldenaar komt, juist de strekking
heeft om art. 28 te wijzigen, daar die alinea anders
g' heel overbodig zou wezen. Doch dit daargelaten,
meenen wij, dat, wanneer de wetgever van 4882
het noodig heeft geacht, den bovengemelden in de
wet van 1843 niet uitgediukten regel bepaaldelijk
voor het quitantiezegel in de wet op te nemen, bij
niet kan gezegd worden, tevens de in art. 28 der
wet van 4843 vastgestelde uitzondering stilzwijgend
bestendigd te hebben. Immers al. 1 van art. 2 der
wet van 1882 spreekt algemeen, zonder eenige beper
king of uitzondering, en omvat dus van zelf ook
de gevallen, in meergenoemd art. 28 bedoeld. Hier
door derogeert, o. i., de speciale wet omtrent het
quitantiezegel aan de algemeene zegelwet."
Ziedaar de uitspraak van twee mannen, die even
zeer geacht mogen worden de wet en hare bedoeling
te kennen.
Evenwel vordert de eerlijkheid te vermelden, dat de
Minister van Financiën, bij resolutie van 27 December
4882 no. 446, heeft beslist, dat voor het 5 cents-zegel
de algemeene regel van al. 4 van art. 28 der wet
van 1843 geldt en dat alzoo dat zegelrecht niet ten
laste van het Rijk komt. De Minister heeft in dezen
een bondgenoot in mr. J J. Gockinga, die in no. 4801
van het Weekblad van het Recht eene beschouwing
wijdt aan de vraag: «Wordt het voorschrift van art.
28 eerste zinsDede der vroegere wet opgeheven door
de latere bepaling dat het quitantie-zegelrecht komt
ten laste van den schuldenaar, tenzij het tegendeel
bedongen is?" Hij schrijft: «Wie moet het zegelrecht
betalen van de kwijtingen? Art. 4431 B. W. geeft
het antwoord: de kosten op de betaling vallende komen
ten laste van den schuldenaar. Hij, die betaalt en bewijs
der betaling verlangt, draagt de kosten op die betaling
vallende, dus ook het zegelrecht van de quitantie. Dit
is de regel, maar voor het Rijk is bij art. 28 eene uit
zondering gemaakt; het Rijk betaalt geen zegelrecht, dus
ook niet indien het gezegelde quitanties vordert. Oader
dezen toestand is de wet van 4882 gekomenart. 2 eerste
zinsnede bepaalt dat het quitantie zegelrecht, zoo niet het
tegendeel is bedongen, ten laste komt van den schulde
naar. Dat is geheel conform den thans geldenden regel (ook
de tusscheDzin, want dat partijen bij overeenkomst kun
nen afwijken van art. 1431 B. W. zal wel niemand in
twijfel trekken.) Maar die bepaling van art. 2 wijkt
dan toch af van art. 28, zal men wellicht zeggen en
dan geldt immers (vgl. art 3, 2e zinsnede) niet de wet
van 1843 maar die van 1882. Ik zie wel eene afwijking,
maar kan daaruit niet besluiten tot opheffing in dezen
van de bedoelde bepaling van art. 28. Gelijk zooeven
werd aangestipt behelst art. 28 eerste zinsnede eene
uitzondering voor het rijk naast den regel van art.
1431 B. W.; wanneer nu de algameene regel nominatif
wordt opgenomen in de latere wet, wordt daardoor de
vroegere uitzondering niet opgeheven, tenzij deze uit
drukkelijk worde vervallen verklaard. In zoover wijkt
wel is waar de latere wet af van de eerdere, als regel
en uitzondering, maar naast den regel blijft de uit
zondering bestaan, omdat ze niet is opgeheven. Men
behoeft zich niet eens te beroepen op hetlex posterior
generalis non derogat legi priori speciali, want eene
andere lex generalis is hier niet gekomen. Het rijk
draagt dus ook geen quitantie-zegelrecht en heeft ook
volstrekt niet noodig telkens te bedingen dat de schuld
eischer dat recht dragen zal."
Hoeveel eerbied wij hebben voor ministeriëele be
slissingen en voor de scherpzinnigheid van den rechts
geleerden schrijver, ontlokken de decisie en het betoog
ons toch een paar opmerkingen.
Vooreerst strekt da wet van 41 Juli 1882 (St.bl.
no. 93) de plakzegelwet volgens opschrift en considerans,
tot wijziging en herziening van de wet van 3 October
4843 (St.bl. no. 47), waaruit mag afgeleid worden,
dat als de wet van 4882 iets anders bepaalt dan die
van 4843, de voorschriften der laatstgenoemde wet
zijn vervallen.
Ten tweede zegt art. 3 der wet van 1882: «Ten
aanzien van het in art. een bedoelde bijzondere (plak-)
zegel gelden overigens de bepalingen der wet van 3
October 4843 (St.bl. no. 47), voor zoover de tegen
woordige wet daarvan niet afwijktWelnu, in art.
2 is ten opzichte van de schuld van het plakzegel eene
afwijking van art. 28 der wet van 4843 voorgeschreven.
Ten derde zijn op het gebied der schuldplichtigheid
van het zegel, waar de gemeente schuldenaresse is,
in den laatsten tijd onderscheidene resolutiën genomen,
allen in het voordeel van den schuldeischer. Gedep.
Staten van Noord-Brabant richtten onder dagteekeniDg
van 6 April 4887 (zie De Getn.-Stem no. 4856) eene
circulaire tot de besturen der gemeenten in hun ge
west, waarin het volgende voorkomt«T^t dusver
werd de leer gehuldigd, dat het zegelrecht (van bevel
schriften van betaling) in rekenining moet worden ge
bracht aan de personen te wier behoeve de bevel
schriften worden afgegeven, omdat zij in hun belang
worden opgemaakt". Ged. Staten hebben daaromtrent
het gevoelen van den Min. van Binn. Zaken gevraagd
en deze heeft zijn ambtgenoot van financiën geraad
pleegd. En wat is het antwoord? De Min. van fin.
schreef «dat hij, met het oog op de bepalingen der
gemeentewet (artt. 114 en 224) de bevelschriften acht
ie behooren tot de stukken die op de betaling betrek
king hebben, niet tot de stukken, opgemaakt om des
schuldeiscber8 vordering te bewijzen. De zegelwet be
paalt niet wie de belasting op <ie bevelschriften moet
dragen; daarom zal het zegelrecht, naar art. 4431
B. W. ten laste der gemeente komen". En de Min.
van Binn. Zaken, zich daarmede vereenigende, geloofde
ook, «dat de kosten van de zegels der bevelschriften
ten laste komen der gemeente". Gedep. Staten van
Limburg hebben eveneens, op grond van deze decisiën,
bij circulaire van 18 Mei 4888 (zie De Gem.-Stem
no. 4914) de besturen der gemeenten van hun gewest
uitgenoodigd, «om, in overeenstemming met het daarin
uitgedrukt gevoelen, dat ook wij aankleven, de belang
hebbenden in het vervolg niet meer met bedoelde
kosten te bezwaren".
Ten vierde is dezer dagen nog eene decisie genomen
door den Min. van Binn. Zaken, waaruit blijkt, dat
eene latere wet wel degelijk de bepalingen van vroe
gere voorschriften kan krachteloos maken. In h^t Regle
ment op de overschrijving van ingeschreven kapitalen
in het G-ootboek der Nat. Schuld, gearresteerd bij
besluit van den Souvereinen vorst dd. 22 Dec. 4814
(Stbl. no. 143) -dus kracht van wet hebbende
is bepaald, dat door de plaatselijke besturen gratis
moeten worden gelegaliseerd de handteekeningen op de
formulieren, vereischt tot het disponeeren over inschrij
ving bij het Grootboek. In vele gemeenten zijn echter
krachtens ait. 240 der gemeentewet verordeningen op
het heffen van leges in het leven geroepen en door
den Koning goedgekeurd, waarin bepaald is, dat ook
voor genoemde legalisatiën een zeker recht verschuldigd
is. Op een deswege ingediend bezwaarschrift is door den
Min. van Binn. Zaken bij decisie van 23 Mei 1888 (zie
De Gem.-Stem no. 4915) beslist, dat, aaDgezien g»zegde
heffing geschiedt krachtens raadsbesluit, ingevolge de
wet van 29 Juni 4851 (Stbl. no. 85), goedgekeurd bij
K. B «in deze geene termen zijn tot tusschenkomst van
regeeringswege".
Ten vijfde zij opgemerkt, dat de door den heer jhr.
Flugi van Aspermont bedoelde betaling niet is ge
schied door de gemeentemaar door de openbare ge
zondheidscommissie. Zij is eene geheel zelfstandige
commissie, ter wier beschikking bij de begrooting eene
zekere som wordt uitgetrokken. Iodien men nu de
leveringen aan haar en de betalingen door haar gedaan
wilde beschouwen als aan of door de gemeente zelve
geschied, dan zouden daaronder ook te rangschikken
zijn de leveringen aan en de betalingen door het comité
tot wering van schoolverzuim, de ambachtsschool, den
schuttersraad, de commissiën van toezicht op het mid
delbaar en het lager onderwijs en zoovele andere com
missiën en besturen, die evenals de gezondheidscom
missie eene som uit de gemeentekas ontvangen tot
bestrijding harer uitgaven.
Wij vormen uit een en ander geen oordeel, wijl
wij op de beslissing van den Raad niet vooruit willen
loopen. Wij hebben gemeend de verschillende gevoelens
tegenover elkaar te moeten stellen, want, al betreft
de qnaestie slechts de luttele som van vijf cents, de
vele kleintjes, hierboven genoemd, maken een groote
en ook in het kleine is juistheid noodzakelijk. Wij
gelooven dus, dat de twee raadsleden wèl hebben ge
daan de een door de quaestie te berde te brengen,
de ander door de gelegenheid tot haar onderzoek open
te houden. H. G. H. Jz.
GOES, Jnni 11 1888.
Aan de M. Gt. wordt van hier gemeld, dat de
door den heer L'hoste aangevraagde gelegenheid om
in zijn luchtballon op te stijgen door de directie der
Sociëteit V. O. V. zou bepaald zijn op Zondag 24
Juni a. s.
Iodien de heer L'hoste gevraagd had om op Zondag
op te stijgen, dan zou waarschijnlijk de betrokken
directie daartegen geen overwegend bezwaar hebben
gehaddoch waar haar een andere dag gevraagd
werd, daar kon er evenmin aanleiding voor haar zijn
om de opstijging te bepalen juist op een Zondag.
Wij kunnen dan ook verzekeren, dat het aanzoek
luidt voor Dinsdag 49 Juni en dat de vergunning
voor dien dag verleend is, gelijk in ons vorig no. ver
meld werd.
De feestcommissie voor de landbouwtentoonstel
ling verzoekt ons de ingezetenen van Goes langs dezen
weg te willen uitnoodigen a. s. Donderdag en Vrijdag
door het uitsteken der vlag hunne ingenomenheid met
dat feest te willen toonen.
Gelijk uit achterstaande advertentie blijkt is
door de bemoeiingen van de feestcommissie voor de
landbouwtentoonstelling alhier, van de Maatschappij
tot expl. van staatsspoorwegen verkregen, dat de snel
trein, die te 40.56 vm. uit Rozendaal vertrekt, Vrijdag
45 Juni a. s. aan alle stations tusschen Bergen-op-Zoom
en Goes zal stoppen.
Het heeft H. K. H. de groothertogin van Saksen-
Weimar, geboren prinses Sophie der Nederlanden, be
haagd aan de Vereeniging voor weezenverple-
g i n g op Z. en N.-Beveland, bij gelegenheid van de
dit jaar te houden tentoonstelling en verloting van
voorwerpen van knnst en smaak, eene gift van vijftig
gulden te schenken.
De bekende schilder J. Hoynck Vai Papendrecbt
deed toezegging voor dit doel eene teekening of een
aquarel in te zenden.
In de heden namiddag alhier gehouden verga
dering van het bestuur der vereeniging van burge
meesters en secretarissen in Zuid- en Noord-Bevelanl,
waarin de heer J. WTelleman als pas gekozen lid zitting
nam, is ter vervulling van de vacature in dat bestuur
ontstaan door het ontslag nemen van den heer mr.
L. A. Bybau en voortdurende door het bedanken van
den heer J. G. P. Timans, opgemaakt de volgende
nominatieP. J. Van der Mandere, D. Mulder en P.
Dekker Jz., burgemeesters van Kapelle, Ovezande en
Wemeldinge.
Voorts is besloten in de aanstaande zomervergade
ring, welke op Donderdag den 21 Juni a. s. te We
meldinge zal gehouden worden, het tienjarig bestaan
der Vereeniging feestelijk te herdenken, en o. a. te be
spreken of de Administratieve Vereenigingen recht van
bestaan hebben.
Eindelijk is goedgevonden kennis te geven van de
feestviering aan de bestnren der zusterverenigingen,
mot verzoek zich te willen doen vertegenwoordigen.
Bij Z. M. besluit van 2 Juni jl. no. 32 is aan
de V e r e e n i g i n g tot het regelen en bevorderen
van Volksvermaken te Goes rechtsper-
soonlijkheid verleend,
De Geneeskundige Staatscommissie te Amster
dam heeft Zaterdag tot arts bevorderd den heer J.
Hocke H oogenboom.
Kats. Voor de verkiezing van een lid van den
gemeenteraad, in plaats van wijlen den heer J.
Tazelaar, op Vrijdag 8 Juni 11., waren er van de 51
kiezers 40 opgekomen. Bij de opening der stembus op
Zaterdag 11. bleek, dat de heer C. M. Augustijn 16,
C. v. d. Maas 9, J. Heijboer 7, A. J. Louwers 3,
Mar. De Regt Sz. 2 en J. Wondergem, H. Visser en
E. C. Priester elk 1 stem hadden. Er moet dus eene
herstemming plaats hebben tusschen de heeren G. M.
Augustijn en C. v. d. Maas.
Ierseke. In de vergadering van den gemeenteraad,
Vrijdag jl. gehouden, waren o. a. ingekomen: van
Gedep. Staten de goedkeuring van het raadsbesluit,
regelende de jaarwedde van den bouwmeester; van den
heer P. J. Fei alhier bericht, dat hij zijne benoeming tot
gemeente-bouwmeester aanneemtvan het bestuur van
den Nieuwen Olzendepolder het bericht, dat het weder
de gewone subsidie van 64,17% aan de gemeente
zal bijdragen, maar tevens de klacht, dat zoo weinig
gedaan is tot een richtig onderhoud der wegen in dien
polder. Mocht dit niet verbeteren, dan zon in het
vervolg de subsidie achterwege blijven.