1887. N°. 122. Zaterdag 15 October. 74ste jaargang. ^ï*aCSXïSaCB<^- GOESCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdagavond, uitgezonderd ep feestdagen. Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, f 1,75. Behalve aan ons Bureau worden Abonnementen en Advertentiën voor dit blad aangenomen bij de heeren NIJGH VAN DITMAR te Rotterdam en verder bij alle Boekverkoopers en Postdirecteuren. COURANT. De prijs der gewone advertentiën is van 15 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen worden van 18 regels a f 1,— berekend. Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ct. Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cent per regel. Het schijnt ernst te worden met den spoed, waarmede de tweede lezing der Grondwetsherziening zal behandeld worden. Woensdag werd het eerste hoofdstuk reeds met groote meerderheid aangenomen. Zal dit ook met de overige het geval zijn Met vrij groote zekerheid kan die vraag toestemmend worden beantwoord, nu de heer Lohman verklaard heeft zijne stem aan meest alle ontwerpen te zullen geven, want waar hij dit doet, zullen de meesten zijner part ijger.ooten dit voorbeeld ongetwijfeld volgen. Of dhr. Schimmel penninck, onze andere afgevaardigde, zich thans aan de zijde van dhr. Lohman zal scharen dan wel bij ver schillende ontwerpen tegenover hem zal staan, daarin willen wij ons thans niet verdiepen, evenmin als in de vraag, waarom dhr. Lohman tegenover de liberale kiesvereeniging «Goes" niet even onomwonden het door hem in te nemen standpunt heeft aangegeven als hij enkele weken later (in de zitting van jl. Dins dag) het tegenover het gansche Neder landsche volk heeft gedaan. Maar wel mag erop gewezen worden, dat de dui delijke verklaringen èn van dhr. V. d. Feltz èa van den minister Heemskerk (dhr. Lohman moge ze dan al of niet bedreigingen heeten) op zijn besluit van invloed zijn geweest. Men kan dit niet anders dan toejuichen en er schuilt volstrekt geene zwakheid in, als men zich op dergelijke wijze tot het prijsgeven van enkele bezwaren laat vinden, teneinde door samen werking het goede doel te bereiken. Alleen zij opge merkt, dat waar het hoofdmotief waarom dhr. Lohman zijne stem zal geven aan de ontwerpen gelegen is in de wenschelijkheid van een nieuwen reform bill, het waarschuwend woord van dhr. V. d. Feltz toch blijkt niet zoo bijzonder voorbarig of misplaatst te zijn geweest, al geeft de Standaard den Asser-afgevaardigde daarvoor den naam van enfant terrible en verwijt het blad hem, dat hij «op zijn stokpaardje reed." Trouwens dr. Kuyper zit er meè in en blijkbaar weet hij zelf niet welke houding hij tegenover de tweede lezing moet aannemen. Het waarschuwend woord van den premier noemt hij diens «laatsten druppel" en zegt, dat «tegenover een Kamer waar pit, geest en ziel in zat, in zulk een verklaring manne lijke kloekheid zou spreken«Doch deze Kamer" (derhalve ook de rechterzijde) ris ontmand, ontzield en ontzenuwd en slechts op een forsch commando of ruwen ruk wacht (zij) om te zwenken naar haar ge last wordt.Al wat rest en bleef isDe volgzaam heid van parlementaire bureelisten". Zoo oordeelt de leider over zijne partij, die er eenmaal een non-pos- sumus-politiek op nahield. Een eind verder zegt De Standaard, sprekende over de houding der auti-revolutionaire Kamerleden r Het éenig argument wat o. i., bij dezen onzedelijken toestand, op onze lijn tot méégaan met de heele Re visie kan dwingen, is dan ook Heemskerks dreigement. Daardoor toch wordt het: De Reform-bill is tot geen anderen prijs te verwerven; en om de Reform- bill, ons sine qua. non, gaat men dan mede. Mits men niet uit het oog verlieze, dat ook tegen over Heemskerks laatsten druppel nog zeer wel een geheel andere politiek mogelijk is". Welke die andere politiek is wordt niet gezegd, maar is gemakkelijk te begrijpen. Waar die echter niet gevolgd wordt moet worden tor gegeven, dat ten opzichte der herziening de anti-revolutionaire partij in de Kamer inderdaad is: ontmand, ontzield en ont zenuwd. De anti-revolutionaire partij met uitzonde ring van dhr. Keuchenius. Met eene standvastigheid een betere zaak waardig kwam hij in de zitting van Woensdag aandragen met zijn oude motie in een nieuw kleed gehuld om te verklaren, dat deze Kamer onbe voegd was de herziening ter hand te nemen. Hij bleef echter bij de stemming over zijne motie alleen staan behahe hijzelf gingen linker- en rechterzijde bij uit zondering samen in de verklaring, dat thans de tweede lezing plicht was. Zelfs die Rcomsche afgevaardigden, welke van geene herziening willen weten, omdat zij, zooals dhr. Van Baar het uitdrukt, voor hunne partij geene «faveurs" aanbiedt, wilden deze motie niet als middel aangrijpen om de herziening te doen stranden. Wel stemden zij met dhrn. De Geer en Keuchenius tegen hoofdstuk I. Daarna kwam de troonopvolging aan de orde, waar dhr. Lohman zich tegen, dhr. Sanders en Van Houten zich voor verklaarden en waarover gisteren de debat ten werden voortgezet. Dit hoofdstuk is een der weinigen, waartegen dhr. Lohman zich verklaarde en bij de stemming waren slechts enkele antirevolutionairen onder zijn gevolg. Hoofdstuk III (kiesrecht) lokte nog al eenig debat uit, zoowel van katholieke zijde als van de heeren Schimmelpenninck van Nijenbeek en Beelaerts van Blokland. De parlementaire eed en de vrees voor al gemeen stemrecht maakten de hoofdpunten uit, en even fel als dhr. Ruijs van Beerenbroek zich tegen het hoofdstuk verklaarde, betoogde dhr. Reekers de wenschelijkheid van de aanneming daarvan. Het woord gezindheid opvattende als gezinte, acht dhr. Reekers het weinig in overeenstemming met onzen tegenwoordigen toestand, dat bijv. een geloovig Pro testant, niet Doopsgezind, niet zou kunnen worden toegelaten als Kamerlid, terwijl onze deuren zouden openstaan voor den eersten den besten Mohammedaan. En wat nu de atheïsten betreft, wanneer zij als lid der Kamer gekozen wel bereid zijn den eed af te leggen maar zeggen, dat zij er, geen waarde aan hechten, dan zou men ook hen moeten weren. Maar durven de voorstanders van het behoud van den parlementairen eed die consequentie aan Hij meent verder dat men gerust mag aannemen wat door de Regeering is verklaard, dat facultatief stellen van den parlementairen eed niet behoeft te leiden tot afschaffing van alle ambts- en gerechtelijke eedcn. Men vergete toch niet het groot onderscheid tusschen beide gevallen en tevens dat alles beslist wordt door de quaestie der noodzakelijkheid. Hij gelooft dat men in de quaestie van den eed te veel vooropzet de belijdenis van het begrip van God. Moest dit worden vooropgezet, dan zou men het aantal eeden in plaats van in te krimpen, moeten uitbreiden. Vat men nu de gezindheid op als individueele mee ning, dan wordt zeker de grootste ongelijkheid ge schapen. Een ongeloovige zou moeten worden geloofd op zijn woord, terwijl dit den geloovige zou worden geweigerd. Dhr. Reekers had gewild een voorstel der Regeering tot geheele afschaffing van den parlementairen eed. Nu dat niet is geschied, meent hij dat het goed is aan te nemen wat nu gegeven is. Het mag verwondering baren, dat hij het debat over dit hoofdstuk dhr. Lohman het stilzwijgen be waarde, zelfs na den uitval van dhr. Haffmans die verklaarde, dat als men den naam van God hoog stelt, men tegen, als men dien laag stelt, voor het hoofdstuk zal kunnen stemmen. Maar wie stellen nu den naam Gods het hoogst? vroeg de afgevaardigde uit Boksmeer. De anti revo lutionairen. Welnu, zij hebben nu gelegenheid om te toonen dat zij, om eenige kiezers te winnen, God den Heere hebben verzaakt. Het moet voor onzen afgevaardigde pijnlijk geweest zijn na die insinuatie het stilzwijgen te hebben moeten bewaren en toch was zwijgen in dezen goud, waar spreken zilver zou zijn geweest. Want dat zwijgen gaf een nieuwe reform bill en daarmede vermoedelijk ook de vurig gewenschte additioneele artikelen. De parle mentaire eed, de vrees voor a'gemeen stemrecht, alles werd opgeslokt ter verkrijging van een nieuw kiezers eer ps. Na aanneming van hoofdstuk III met 71 tegen 14 stemmen (dhrn. Schimmelpenninck en Beelaerts plus de tegen alles stemmende Katholieke fractie en dhr. Keuchenius) werden hoofdstuk IV, V en VII zonder discussie aangenomen, het eene met 70 tegen 12, het tweede met 68 tegen 12, het derde met 67 tegen 10 stemmen. Zou het waar zijn, wat dezer dagen een der Kamer leden beweerde, dat heden de herziening zou ten einde loopen? Het zal straks blijken. AUGUSTINUS. De heer Chr. L. Laan, predikant bij de Ned. Herv. gem. alhier, opende jl. Woensdagavond de leesbeurten, die in de laatstverloopen winterseizoenen, vanwege en voor de Chr. Jongelingsvereeniging gehouden worden. Eigenlijk, zoo gaf Spr. te kennen, was het eene ver- volg-leziDg, want, had hij vroeger Augustinus geschetst in het eerste gedeelte van zijn leven, thans wilde hij dien kerkvader beschouwen in de tweede helft van zijn aardsch bestaan. Hij zou dat doen, omdat ook in zijn held bewaarheid wordt, wat Max Müller ergens zegt, dat het leven van buitengewone menschen niet als een voorbeeld ter navolging is te onderzoeken, maar meer als een beeld dat ons treft. Er is onderscheid tusschen model en voorbeeld. Een model wordt gecop ëerd naar de lijnen, een voorbeeld volgen wij naar den geest. Volg mij na is iets anders dan doe mij na. Het staren op verheven karakters is niet nabootsen, maar navolgen. Het blijft eene stellige waarheid wat Rub- bertson schreef«Men tracht menschen te vinden, die men zoo gaarne zou navolgen, maar alles valt weg, tot men bij Christus terechtkomt". En het is goed, dat dit herinnerd worde, want het laatste tiental jaren is een gewichtige tijd geweest: het Christendom is nooit zoo sterk bestreden als nu. Daarom wilde Spr. zijn held in het volle licht aan zijne hoorders voor stellen. Het is een weinig ontgonnen, weinig betreden terrein, het terrein der eerste drie eeuwen onzer kerk geschiedenis, en toch is het een belangrijk worstel- tijdperk. De kerkvaders Clemens van Rome, Ignatius en Polycarpus, Justinus, Clemens van Alexendrië en Tartulianus zijn weinig meer dan bij name bekend. En moge nu Augustinus al meer gnoemd worden, wat hij deed en hoe hij leerde, is een onderwerp van groot gewicht. Hij zou dezen schetsen uit zijn boek de con fess iones en daaruit kon hij gekend worden als een uit den poe) der zonde verloste en door Christus, als sen andere llermts tot de waarheid gebrachte die naar Gods. Spr. nam nu als uitgangspunt het verblijf van Au gustinus te Milaan waar hij bij Ambrosius, zijn laatsten biechtvader, vertoefde. Aanhanger van het manicheïs- mus, dat hem, den ontwikkelden en naar meerdere ontwikkeling zoekenden jongeling, eene hoogere open baring over alle goddelijke en menschelijke geheimen beloofde, vond hij echter geen bevrediging, tot dat hem op zekeren dag eene stem in de ooren klonk Talie lege (neem en lees). Hij verhaalde dit aan zijn vriend, op wiens villa Cassiciacum hij vertoefde, en sloeg Rom. XIII 13 op, hetwelk een stroom van tranen aan zijn geprargden boezem ontlokte. Tegenover de 32 levensjaren, die verspild voorbij gegaan waren, brak nu een tijdperk van groote geestes ontwikkeling aan, zoo zelfs, dat hem door Pascal de titel van Vorst der kerkvaders gegeven werd. Augus tinus is niet alleen de baanbrek-r voor de Katholieke kerk geweest, maar hij kau ook geacht worden de kweeker der leerstellingen van de Protestantsche en van and-re kerkgenootschappen te zijn. Luther heeft in den geest aan de voeten van Augustinus gezeten, zoo zelfs dat hij in het klooster te Erfurt den bijnaam van Augustinus verwierf. De Jansenisten zijn volkomen zijn leer toegedaan en thans in onze dagen, nu men weder tot de streng Calvinistische begrippen terug wil keeren, stelt men Ambrosius' bekentenissen tot grond slag voor leer er. leven. Ook moderne geleerden, zooals ds. Hugenholtz, schetsen als een verheven karakterbeeld. Spr. durfde hem dan ook gerust voorstellen in zijne leerzaamheid en bruikbaarheid ook voor onzen tijd. In tweeën liet zich het 48jarig tijdperk van Augus tinus' leven na zijne bekeering gevoegelijk splitsen en wel als kloosterbroeder en als bisschop van Hippo. In het eerste tijdperk is gelegenheid te vinden tot beantwoording der vraagwat is de ware Christelijke levensbeschouwing Uit het tweede gedeelte kan de vraag gedaan en beantwoord woiden: welken invloed kan, mag en moet hij op onzen levenswandel uitoefenen? Spr. kon, ofschoon geen voorstander van de kloosters, toch het ontstaan der kloosters zeer gemakkelijk be grijpen en verhaalde onder anderen van de Israëlietische Irma door Auerbaeh aan de vergetelheid ontrukt, welke eens in haar dagboek schreef: nik ben van daag rein gebleven, want ik heb geen enkel mensch ontmoet". In stille afzondering kan men zich zoo uit sluitend met zijn God bezighouden en Augustinus was daarvan zoo doordrongen, dat bij het gebruiken van het maal in zijn klooster voor ieder op de tafel te lez n stond Hier aan tafel mag over geen mensch gesproken worden, of gij moet u verwijderen". Die heerlijke doop van Augustinus op dien schoonen Paasch- morgen, op de villa bij Milaan heeft een rijke vrucht voor de Christenheid opgeleverd. Hij hield zich eerst vooral bezig m-t het lezen van de Psalmen en daarin vond hij onderricht, bezieling en opwekking. Vier honderd predikatiën zijn van hem bewaard gebleven en geen dier stukken kan zonder vrucht geraadpleegd worden. Hij vertrok van Italië naar Tagaste in Afrika, waar hij geboren was en hoe moet het hem wel te moede geweest zijn, bij de gedachte, dat hij hier ver toefd had als «kwajongen" en er nu teiugkwam als een «kind van God". Hij leidde een bespiegelend leven, schonk zijne be zittingen (want zijne moeder, de vrome Monica, aan wie hij betuigde, zijne redding te danken te hebben, en die hem ook steeds in hare gebeden was gedach tig geweest, was gestorven) aan de armen en stichtte de Augustiner-ord". Deze orde telde later 2000 kloos ters en 20,000 monniken en was zoo in eere, dat in 1177 eene Venetiaansche prinses abdis in een der kloosters was. Ook Luther werd den 17 Augustus 1505 te Erfurt in de ord* opgenomen. De kluizenaars wereld der middeleeuwen is een lichtpunt in de kerk geschiedenis. De katholi-ke kerk dankt aan haar de schare van heiligen, die zij vereert; er was echte zielenadel in te vinden en in veler puriteinsche levens beschouwing van onzen tijd is een overblijfsel uit die wereld te ontdekken. Het is echter niet de ware chris telijke levensbeschouwing. Jezus bad dan ook voor zijne discipelen»Ik bid u, o Vaderdat Gij ze niet weg neemt uit de wereld" 1 Algeheels onthouding, waarvoor ook in Goes geijverd wordt, is evenmin goed. Geen puriteinsche stroefheid, maar vrome blijmoedigheid moet het kenmerk van eens Christens levenswandel zijn. Ook de Christelijke Jongelingsvereenigingen moeten daaraan denken, al staan zij ook en terecht tegenover de vereenigingen, die de herberg bezoeken. In het tweede gedeelte zijner lezing schetste ds. Laan Augustinus als bisschop van Hippo. Eerst be noemd tot presbyter van den bisschop (eene betrekking, die nog in Engeland bestaat, en die spreker ook voor Nederland wenschelijk vond) werd hij vijf jaren later verkozen tot bisschop en bleef nog 35 jaren in die betrekking werkzaam. Hij trachtte nu de menschen inteleiden in de kennis der Heilige Schrift, vervaar digde eene menigte brieven van gemengden inhoud, en predikte met vurigon ijver, terwijl hij het heiden dom met alle kracht bestreed. Iedere vezel van zijn hart trilde voor waarheid, maar toch kon hij de waar heid niet deelachtig worden. Hij vergat of besefte niet, dat elke hooga waarheid de vereeDiging is vau twee tegenstrijdigheden. Spr. haalde als voorbeeld aande praedeslinatie, die in Augustinus een ijverig voorstan der vond en de vrije wil, die door Pelagius (een Engelschen monnik, welke in 411 ook in Afrika was gekomen) gehuldigd en vooi gestaan werd. Hadden die twee de handen ineengeslagen en de waarheid in God gezocht, veel strijd ware bespaard. Augustinus doet denken aan den Minister, die, toen hij lid der 2e Kamer was, zich zachtzinnig betoonde, en nu uit de hoogte op anderen neerziet. Maar hij wil in geene be- oordeelirg of veroordeeling treden, want zelfs na eeuwen valt dit moeielijk, hoeveel te meer dan in de dagen van strijd zelve. Spr. herinnerde aan het woord van Reuter: «Als de kruitdamp opgetrokken is, ga ik tri-grafeeren hoe de uitslag van den oorlog is geweest." Wat al vervreemding, wat al kwaad is niet het ge volg geweest van de meeniog dat men het goed voor had en een oordeel velde. Luther weigert de hand aan Zwingli over een verschil in de leer van het Avondmaal en Calvin doet zelfs een Servet vonnissen. Uit Augustinus' leven kan men leeren, dat men den Heer moet laten werken. De leer der praedestinatie van Augustinus is in het Calvinisme sterk vertegen woordigd en treedt nu in onze dagen weder zeer op den voorgrond. Waarom moest die leer zulk eene verwijdering geven tusschen den kalmen Pelagius en den opgewonden Augustinus En de gedachte daaraan ontlokte den spreker den uitroep: «Edele Augustinus! Hooggeachte Pelagius 1 waarom niet de waarheid in God gezocht 1" Ten slotte gaf Spr. nog het een en ander ten beste uit de werken van Augustinus, waaronder vooral uit munt de stad Gods en besprak ook nog den strijd tegen de Donatisten, die strenge kerktucht predikten en hunne sympathie voor de algemeene Christelijke kerk verloochenden. Door dien strijd heeft Augustinus, de voorvechter der Christelijke vrijheid, de vijand van allen dwang op Christelijk gebied, tegen zijnen wil da baan geopend voor veel, dat niet goed genoemd mag worden. De verwoesting der bloeiende Afrikaarsche kerk door de Gothen en de belegering van Uippo de den hem zeer en bespoedigden zijn einde. En toen hij op den 28 Augustus 429 zacht en kalm, in 77jarigen ouderdom was ontslapen vond men de wanden zijner cel beschreven met de boetpsalmen, maar ook een blij- moedigen trek op zijn gelaat. Door zijn werkzaam leven heeft hij veel gedaan voor de kerk en is de op voeder en leeraar geworden voor de volgende geslachten. GOES, 14 October 1887. Wat wij schreven over de zaak van dr. Smit heeft eene lange wederlegging van de redactie der Midd. Ct. uitgelokt, die wij niet van het begin tot het eind zullen beantwoorden, omdat wij meenen, dat er reeds meer dan genoeg over de quaestie is geschre ven en het vruchteloos zou zijn te redeneeren met een blad, dat meer en meer beginselen gaat verdedigen, die niet de onze zijn. Alleen willen wij opmerken, dat geene bezorgdheid voor de «vaderlandslievende anti revolutionairen" ons in de pen gaf wat wij schreven, maar wij hebben nimmer geweten, dat er iets «ver dachts" in lag, wanneer mer. zijne tegenstanders wijst op den weg, die door een deel van hen wordt inge slagen. Wanneer de Mid'd. Ct. b. v. de aandacht vestigt op de heillooze gevolgen van de politiek van mannen als Kuijper en Lohman, dan doet zij dit toch ook met het doel om de anti revolutionairen te overtuigen, dat die leiders niet de ware zijn en niet uit louter sympathie voor de anti-revolutionairen in het algemeen. Om welke reden zij dan nu iets «verdachts' in ons betoog zoekt, is ons niet duidelijk. Voorts moeten wij het geheugen van de redactie der Midd. Ct. even opfrisschen, waar zij beweert, dat wij den Koning en de Koninklijke school te Apeldoorn n het geding hebben gebracht. Niet wij, maar dr. Frowein heeft in de Amsterd. het eerst van de nabij heid van het Loo gewaagd. Dr. Frowein deed door schemeren, dat die nabijheid niet zonder invloed is geweest op het voorstel van de commissie van toe zicht en daarop antwoordden wij «En is het nu zoo aftekeuren, zelfs al zouden de «betrokken autoriteiten niet buiten den invloed van «de nabuurschap met «het Loo" gebleven zijn, dat «zij onzen grijzen Vorst het grievend denkbeeld «wilden besparen, dat een leeraar, die voor zulke «staatkundige beginselen ijvert, verbonden blijft aan «de koninklijke school te Apeldoorn?" Juist in de gecursiveerde woorden «al zouden" ligt in d«zen de beteekenis van den zin. Wij gelooven niet, dat deze overweging bij de comm. van toez. heeft voorgezeten, maar mocht dit het geval zijn, ware dit dan zoo aitekeuren?

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1887 | | pagina 1