1887. N°. 89. Zaterdag 30 Juli. 74 jaargang. BITVOB Burgemeesters en Secretarissen ste V ereenlglng Zuid- en Noord-Beveland. Vergadering op Donderdag den 28 Juli 1887 GOGSCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdagavond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, f 1,75. Behalve aan ons Bureau worden Abonnementen en Advertentiën voor dit blad ,^-sS3( aangenomen bij de heeren NIJGH VAN DITMAR te Rotterdam en verder bij alle Boekverkoopers en Postdirecteuren. COURANT. De prijs der gewone advertentiën is van i5 regels 50 cent, elke regel meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen worden van 18 regels a f 1,— berekend. Dienstaanbied ngen, niet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ct. Aanviragen om en vermelding van liefdegaven 5 cent per regel. VAN IN in Scheldezicht" te Hoedekenskerke. Voorzitter de lieer mr. L. A. Bybau, Secretaris de heer H. G. Hartman Jz Tegenwoordig van het bestuur, behalve de genoemde, de heer Z. D. Van der Bilt La Motthe, en eerst 23, daarna 26 leden, benevens als geïntroduceerde!) de heeren A. W. Van Walchren, Secretaris van Breskens, J. A. Neeteson, Secretaris van Schoondijke en dr. C. L. Van Deventer, leeraar aan de Hoogere Burgerschool te Goes. I. De Voorzitter opent de vergadering met eene toespraak, waarin hij herinnert aan de treurige reden van zijn optreden, daar de Voorzitter (de heer D. P. Dominicus) door den dood aan de vereeniging ontvallen is en de nauwe verwant schap van den Vice-voorzitter (den heer J. Vereeke) dezen be lette tegenwoordig te zijn. Hij noemde het eene weemoedige gedachte dat men scheiden moet van wat men zoo gaarne behield, doeh stelde daartegenover de harde noodzakelijkheid, om voort te gaan in den werkkring, die ons bezig hield. Gedurende acht jaren was de overledene Voorzitter der vereeniging, en ondanks de rampen des levens in ruime mate zijn deel waren, was hij steeds bevorderlijk aan de belangen der vereeniging. Mogen vele leden wel eens gezondigd heb ben door afwezig te blijven, hij is nimmer weggebleven. Spr. bracht dan ook met volle gerustheid een woord van hulde aan zijne nagedachtenis, overtuigd dat de leden daarmede van ganscher harte zouden instemmen en stelde voor, terwijl hij mededeeling deed van de ontvangen kennisgeving van het overlijden, aan de familie een brief van rouwbeklag te zenden, waarvan de inhoud door hem werd voorgelezen. Dit voorstel werd, met toejuiching der gesproken woorden, aangenomen en de brief dadelijk verzonden. II. Alsnu werd mededeeling gedaan der verhindering van den Eere-voorzitter, den heer J. H. Bybau, en van eenige leden, om de vergadering bijtewonen. III. Daarna werden met algemeene stemmen tot leden aangenomen de heeren W. Van Oeveren Jz., wethouder, C. A. E. Sauer, raadslid, beiden te Ierseke, P. J. Du Puy, surnumerair ter secretarie van Kloetinge en J. M. Van Poppelen, ontvanger te Hoedekenskerke, en de drie laatsten met een hartelijk woord welkom geheeten in de vergadering. IV. Vervolgens deed de Voorzitter mededeeling dat de Vereeniging verloren had: door overlijden (behalve de heer Dominicus) de heeren J. Vink, oud-secretaris Tan Kolijnsplaat en P. Bruggeman, oud-burgemeester van Baarland; wegens vertrek de heeren C. G. E. Ribbius, secretaris van Wolfertsdijk en J. Scheltema van Iersekeen wegens bedanken de heeren M. Weststrate, C. Van Damme, J. Van Damme Cz. en G. De Jager, allen van Wolfertsdijk, S. Wisse van Kapelle en M. G. Verbeek van Hoedekenskerke, terwijl daarentegen als lid was toegetreden de heer W. P. K. Lenshoek, secre taris van Wolfertsdijk. V. Onder goedkeuring van het plan van het bestuur om met de vervulling der plaats van wijlen den heer Dominicus te wachten tot de najaars-vergadering, werd de heer mr. L. A. Bybau, die aan de beurt van aftreding was, herkozen met 27 stemmen (een op den heer P. H. Van Lis, een briefje in blanco). De herkozene dankte voor dit eenstem mig bewijs van vertrouwen en verklaarde de benoeming aantenemen. YI. Werd kennis gegeven dat bij den heer N. Samson te Alfen aan den Rijn zijn uitgegeven: „De bekend makingen der Gemeentebesture n" en „Leid draad voor leden van ste in bureaux" beiden van Jac. Van Waning en beide werkjes ten zeerste in de aandacht der leden aanbevolen. VII. Nog werd herinnerd, dat de verkiezing voor een lid der Prov. Staten in het kiesdistrict Goes, ter vervanging van wijlen jhr. J. L. De Jonge is bepaald op Dinsdag 23 Augustus a. s. en de herstemming zoo noodig op Dinsdag 6 September daaraanvolgende. Gezwegen dat de Dinsdag als verkiezingsdag in dat district altijd moeielijk is, om de markt, achtte het bestuur den 6 Sept. als zeer ongeschikt, niet alleen omdat dan de laatste en drukste dag der Goesche jaarmarkt invalt, maar ook en vooral, omdat op dien dag de her- of nieuw gekozen leden van den Raad beëedigd moeten worden en de benoeming van wethouders moet plaatshebben. Het bestuur werd gemachtigd de aan dacht van Ged. Staten hierop te vestigen, opdat zoo mogelijk een andere dag, althans voov de herstemming, worde aan gewezen. VIII. De Secretaris wees er op, dat België nog altijd ge sloten is voor den invoer van schapen uit Nederland en dat hem is medegedeeld, als zou de Minister in België slechts wachten op eene aanvrage van den Minister uit Nederland, om den invoer weer vrij te stellen. Dcor een lid van het bestuur van een der gemeenten in Limburg zou getracht worden in die provincie een petitionnement in het leven te roepen en hem (spr.) was door dat lid verzocht, om, zoo mogelijk, navolging in Zeeland te verkrijgen. Daarom bracht hij de zaak ter sprake. Deze werd echter geacht meer in eene landbouwmaatschappij tehuis te behooren. IX. De rekening van den penningmeester over 1887 werd gesteld in handen van eene commissie, bestaande uit de heeren J. G. P. Timans, A. Fontein Dz. en P. H. Van Lis, en overeenkomstig het voorstel dier commissie, uitgebracht bij monde van eerstgenoemde, goedgekeurd in ontvang op 198, in uitgaaf op f 210,76, alzoo met een nadeelig saldo van ƒ12,76, terwijl het dienstjaar werd ingegaan met een kwaad slot van 38,975. Tevens werd het bestuur gemachtigd eene hangende quaestie over het gebruik eener stoomboot, tijdens de vergadering te Wemeldinge in bet vorige jaar, te doen beëindigen. X. De Voorzitter legt nu over het ontwerp eener alge meene politie-verordening en deelt daarbij jnede, dat dit ontwerp, vervaardigd door den Secretaris, door de leden van het bestuur, met assistentie van den heer Timans, en wel willende voorlichting van een hooggeplaatst ambtenaar, met zorg en nauwgezetheid zal worden onderzocht en daarna bij de firma F. Kleeuwens Zoon te Goes, als het ontwerp der vereeniging zal worden uitgegeven, zoodat dan iedere gemeente en ieder lid zich een exemplaaar zal kunnen aanschaffen. Na eene korte discussie, tusschen den heer A. C. De Blinde en den Voorzitter, werd een en ander goedgekeurd voor notificatie aangenomen. XI. Daarna komt in behandeling het referaat van den heer H. G. Hartman Jz., Secretaris van Goes, betreffende de toe passing der zegelwet in zake de comptabiliteit der gemeente. Dit referaat luidt als volgt Toepassing van de zegelwet in zake de gemeenie-comptabiliteit. Er hebben zich in den laatsten tijd enkele quaestiën voor gedaan, betrekkelijk de toepassing der voorschriften van de zegelwet op stukken van de gemeente-coinptabiliteit, die het bestuur onzer vereeniging belangrijk genoeg achtte, om ze tot een onderwerp van bespreking in eene vergadering der leden te maken en volgaarne heb ik de taak op mij genomen, om die bespreking in te leiden. I. De eerste quaestie betreft de verklaringen van gerech tigdheid tot ontvangst van aannemingspenningen. Art. 13 der voorschriften omtrent de inrichting der gemeenterekening in Zeeland, medegedeeld in Prov. blad no. 48 van 1883, luidt„Heeft de uitgaaf betrekking op een werk, dat in het openbaar of ondershands is aanbesteed, dan wordt aan het bevelschrift gehecht het proces-verbaal van opneming of eene verklaring van den opzichter, waaruit blijkt dat het werk is opgeleverd en welke som kan worden uitbetaald". Gedep. Staten hebben deze processen-verbaal of verkla ringen steeds, wanneer zij niet mede-onderteekend waren door den aannemer, beschouwd als stukken van orde en beheer, vallende in de vrijstelling van zegelrecht, bedoeld in art. 27 A no. 3 der wet van 3 October 1843 (Stbl. no. 47.) De Minister van Financiën was echter, volgens een schrijven aan het college van gewestelijk bestuur, later van oordeel, dat die stukken, onverschillig of ze door den aannemer ge- teekend waren of niet, op zegel behoorden te zijn gesteld. Die beslissing heeft natuurlijk tot groot bezwaar aanleiding gegeven en Ged. Staten zijn daarom bij genoemden Minister op dit onderwerp teruggekomen doch te vergeefs. Aangezien zij zich niet met 's Ministers zienswijze konden vereenigen riepen zij de tusschenkomst in van zijn ambtgenoot van Binnenlandsche Zaken, die bij een der aangehaalde punten rechtstreeks betrokken was. En deze antwoordde nu bij brief van 6 Juni 1887, no. 2835, afd. A. Z. C. het volgende: Is des schuldeischers recht om betaling te erlangen af hankelijk gesteld van het afgeven eener verklaring van ge rechtigdheid of oplevering, dan is zij (de verklaring) zegel- plichtig; is dit niet het geval, dan behoeft de verklaring slechts gezegeld te zijn, wanneer zij door een bijzonder persoon, geen ambtenaar, gesteld wordt. „Be Wetgever heeft echter de verklaring van gerechtigd heid voor schuldeischers van gemeenten en provinciën zwaarder belast dan die voor schuldeischers van den Staat Door amb tenaren afgegeven moeten de eerste naar art 13 der zegel wet met minstens 50 ct. gezegeld worden, terwijl voor de laatste met een zegel van 15 ct. volstaan kan worden. Ook art. 7 no. 8 en art. 27 A 36 dier wet bevatten gunstige bepalingen ten aanzien van verklaringen van gerechtigdheid voor schuldeischers van den Staat. Is het stellen van verklaringen op declaratiën voorge schreven door eene wet of een maatregel van inwendig be stuur, zoo als b. v. in het Koninklijk Besluit van 5 Januari 1884 (Staatsblad no. 4), dan zijn die verklaringen niet (af zonderlijk) zegelplichtig op grond van art. 7 1" a der meer gemelde wet, wordende onder de daar bedoelde wetten steeds begrepen de algeineene maatregelen van inwendig bestuur". Ik heb allen eerbied voor iedere poging van de Ministers, om 's Rijks schatkist te bevoordeelen, maar, waar eene poging op losse gronden steunt, en ten nadeele strekt van de gemeente-kas, daar geloof ik, dat men tegenover die poging eene andere mag aanprijzen om het nadeel af te wenden of te voorkomen. Dit klemt te meer, dewijl de verklaringen omtrent de opneming en goedkeuring op zegel van 50 ets. in hoofdsom behooren geschreven te zijn. Wat is echter het geval? De verklaring van gerechtigdheid moet vaak door den aannemer of leverancier worden overge legd krachtens eenige bepaling van bestek of overeenkomst. In dat geval moet op dien grond des schuldeischers recht afhankelijk geacht worden van de overlegging dier verklaring. Is den schuldeischer bij bestek of overeenkomst die verplichting niet opgelegd, dan wordt opmaking van zoo danig stuk alleen vereischt tot dekking der verantwoordelijk heid van Burg. en Weth., die een bevelschrift tot betaling afgeven, jegens den Raad. Alsdan is dat stuk te beschouwen als afgegeven ter wille van „orde en beheer" en slechts dan aan het recht van zegel onderworpen, wanneer het afgegeven wordt door een bijzonder persoon, geen ambtenaar zijnde. Hierop hebben dus de gemeentebesturen alleen te letten. Meestal worden, bij het opmaken van de voorwaarden enz in het bestek van eenig werk of van eenige levering, ver wezen naar de bepalingen van de Algemeene Voor schriften enz., vastgesteld den 12 September 1882. Doch men zij op zijne hoede en sluite in het bijzonder art. 75 dier Voorschriften uit. Door eenvoudig in het bestek eene bepaling op te nemen, omtrent de wijze van betaling en bijv. te vermelden, dat deze geschiedt op declaratie van den aannemer, goedgekeurd door den gemeente bouwmeester of den opzichter, wordt het zegelrecht vermeden. II. Eene tweede quaestie is het zegelrecht van bevelschriften tot betaling. Tot dusver is als regel aangenomen, dat het zegelrecht ten laste van de schuldeischers der gemeente- en polderbesturen komt. Ook Ged Staten van Zeeland hadden dit (Prov.blad no. 27 van 1868) als regel aangenomen. Doch de Min. van Fin. merkt nu ten aanzien van het recht het volgende op: „De bevelschriften zijn zegelplichtig, niet slechts om de daarop te stellen quitautiën, maar geheel zelfstandig. Het recht van zegel van de bevelschriften is een ander en hooger dan dat voor de quitautiën (art. 13 al. 3, 2c der wet van 3 October 1843 Staatsblad no. 47, en art. 1 der wet van 12 Juli 1882, Staatsblad no. 93). „Art. 7 no. 8 der gemelde wet van 1843 laat toe dat eene ongezegelde quitantie wordt gesteld op gezegeld mandaat. Het quita li tin-zegel vervalt dan, het zegel voor het mandaat blijft. Daarom kan de bepaling van art. 28 al. 2 van laatstgemelde wet, betrekkelijk het quitantie-zegel, naar mijne meening, niet op het mandaat toegepast worden. „De zegelwet bepaalt dan niet wie de belasting op de be velschriften moet dragen. Het antwoord zal dus gegeven moeten worden naar de regelen van het gemeene recht. „Met het oog op de bepalingen der gemeentewet, (artt. 114 en 224), acht ik de bevelschriften te behooren tot de stukken, die op de betaling betrekking hebben, niet tot de stukken opgemaakt om des schuldeischers vordering te b e w ij z e n. Derhalve zal het zegelrecht, naar den alge-

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1887 | | pagina bijlage 1