1886. N°. 143. Zaterdag 4 December. 73ste jaargang.
KEURMEESTER
Reglement op de wegen en voetpaden
in Zeeland.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag* en Vrijdagavond
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binnen als buitan Goes, f 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 ct.
In ons land vervoege men zich- voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau
van NIJGH VAN DIT MAR, en verder bij allo Boekverkoopers en Postdirecteuren.
De prijs dar gewon® advertentiën is van 15 regels 50 ct., elke regel meer 10 ets.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts
tweemaal berekend
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen werden van 18 regels a f 1,berekend.
Dienstaanbiedingenniet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ets.
Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cents per regel.
BOESCHE
JACOB PEELS is van af heden geschorst in zijne
betrekking van
van het vleesch enzterwijl tevens is ingetrokken de
hem verleende vergunning tot gebruik van het huisje
in het vischperk voor het afslaan van visch enz.
De waarneming van de betrekking is opgedragen en
de vergunning verleend aan HUBRECHT HENGST-
HANGER.
Goes, den 2 December 1886.
Burgemeester en Wethouders van Goes,
J. G. DE WITT HAMER.
De Secretaris,
HARTMAN.
De wijzigingen, die door de Staten van Zeeland in
hunne jongste vergadering in dit reglement zijn aan
gebracht, komen in hoofdzaak op het volgende neer
Art. 11, regelende de opruiming, herstelling of ver
richting van hetgeen in strijd met het reglement is
geplaatst, verricht of nagelaten, bepaalt dat kosten,
die gemaakt worden tijdens een belanghebbende in
hooger beroep is gekomen, voor diens rekening komen,
wanneer zijn beroep ongegrond of hij daarin niet-ont-
vankelijk verklaard is.
De bepalingen betreffen den ligger der wegen en
voetpaden zijn verduidelijkt en aangevuld. Zoo vordert
nu art. 13, dat behalve het reeds in het oude artikel
vermelde, de ligger ook zal bevatten de middelen tot
afsluiting en afscheiding van wegen en voorts zoodanige
aanduidingen als door Gedep. Staten blijkens het door
hen vasttestellen model voor eene behoorlijke beschrij
ving der wegen noodig worden geacht. Artt. 22 en
26 zijn gewijzigd in dien zin, dat niet de beschik
kingen van Ged. Staten betreffende den ligger en die
ligger zelf moeten worden bekendgemaakt, maar alleen
dat die beschikkingen ter inzage liggen ten gemeente-
huize, en dat de ligger is vastgesteld. In art. 23 is
de straf van niet-ontvankelijkheid gesteld op het ver
zuim van kennisgeving van een bij den Koning inge
diend beroep aan Gedep. Staten. De redactie der artt.
24 en 25 betreffende de afkondiging is gewijzigd,
waarbij de termijn dier af kondiging van 14 op 8 werk
dagen is teruggebracht. Ter vervanging van het oude
art. 30, hetwelk in hoofdzaak naar art. 29 is over
gebracht, is een nieuw artikel ingelascht volgens het
welk de met inachtneming der bepalingen van het 1
Januari 1882 in werking getreden reglement vast
gestelde liggers van kracht zijn, alsof zij onder de
werking van het nieuwe reglement waren tot stand
gekomen.
De najaarsschouw, die volgens het oorspronkelijk
reglement ook de wegen betrof, zal zich voortaan
volgens het gewijzigd art. 41 bepalen tot de voetpaden.
In het uittreksel van het verslag over de schouw,
dat aan onderhoudsplichtige personen wordt toegezon
den, moeten volgens art. 42 de kadastrale letter en
nummer worden vermeld van het perceel of de pei-
ceelen, als bezitters of gebruikers waarvan zij onder
houdsplichtig zijn. Wie zich bezwaard acht met den
omvang van het werk, dat volgens het verslag moet
worden verricht, of met den daarin gestelden termijn,
of wie ontkent onderhoudsplichtige te zijn van weg,
voetpad of kunstwerk, in het uittreksel vermeld, kan
bij Gedep. Staten in beroep komen; in tegenstelling
van het tot dusver bepaalde heeft echter dit beroep
van nu af schorsende kracht, niet alleen voor kunst
weg of kunstwerk, maar in het algemeen voor alle
werken.
Heeft naar het oordeel van Burg. en Weth. de
weêrsgesteldheid niet toegelaten het volgens de schouw
te verrichten werk uit te voeren binnen den daarvoor
gestelden termijn, zoo kunnen, volgens het nieuwe
art. 51, Burg. en Weth. de eerste en tweede herschouw
uitstellen voor zoolang die weêrsgesteldheid het werk
verhindert. Zij geven van dat uitstel bericht aan Ged.
Staten.
Van de afsluitingen van niet behoorlijk onderhouden
wegen, voetpaden of kunstwerken door den Comm. des
Konings of door Burg. en Weth., zal voortaan volgens
art. 57 terstond aankondiging moeten geschieden.
De bepaling »boven het gewone winterpeil" betref
fende het onderhoud der wegen en voetpaden is uit
art. 58 weggevallen. Stond vroeger in dat artikel,
dat de gaten, laagten, putten en slagsporen, zoo dik
wijls dit noodig is, moeten worden aangevuld met
bekwame aardsoorten of deugdelijke materialen, thans
is het woord «laagten" weggevallen. In plaats van de
bepaling, dat de kunstwegen steeds als zoodanig in
goeden staat worden gehouden leest men thans, dat
de kunstbedekking in goeden staat gehouden wordt.
Art. 59 bepaalt thans duidelijk, dat, waar aan
beide zijden van een weg aanpalende landgebruikers
zijn, hunne verplichting tot onderhoud reikt tot het
midden van den weg; waar slechts aan eene zijde
een aanpalende is, strekt diens verplichting zich uit
tot de volle breedte van den weggebruikers van
grond of dijk, die als zoodanig onderhoudsplichtig zijn
van den over een dijkskruin loopender. weg, hebben
het gewoon onderhoud eveneens over de volle breedte
van den weg.
In de artt. 63 tot 68 is thans duidelijk uitgedrukt,
wie aansprakelijk is voor verzuim in de opvolging der
voorschriften betreffende tollen.
De afmetingen, voor breedte, diepte en bodemsbreedte
van slooten, niet tevens dienende tot afloop en tot
afvoer van des polders binnenwater, in art. 70 bepaald,
gelden voortaan alleen voor nieuw aanteleggen slooten
langs wegen; voor andere worden diepte en bodems
breedte door Burg. en Weth. bepaald, met behoud
van en in verband met de bestaande bovenbreedte
dier slooten. De bepalingen in dat artikel betreffende
uitgegraven grond zijn nauwkeuriger geworden. Kanten
aan de zijde van den weg mogen voortaan worden
geschroot of gebloot, wanneer slechts de kruinsbreedte
van den weg behouden blijft,
Art. 73 is aangevuld, zoodat blijkt, dat zand, aarde
of koolasch niet op weg of voetpad mogen worden
geworpen of gelegd, tenzij zij tot onderhoud bestemd zijn.
Eene nieuwe paragraaf in art. 75 bepaalt, dat onder
herbeplanting van wegen niet wordt verstaan het in
de plaats stellen van nieuwe voor gestorven of omver-
gewaaide hoornen of ander plantgewas.
De bepaling in art. 76, dat hoornen minstens 5.7 M.
uit elkander moeten worden geplant, is vervallen; de
opgaande moeten worden gesnoeid, niet als tot dusver
ter hoogte van 5 M., maar tot zoodanige hoogte, dat
het gemakkelijk en veilig verkeer over den weg ver
zekerd zij.
Volgens het oude art. 98 mochten stieren, meer
dan 1 jaar oud, alleen van een neusring voorzien
langs wegen worden geleid of vervoerdin het vervolg
zal men ze ook kunnen blinddoeken.
De breedte van vrachten hooi, stroo of veldvruchten
is van 3 60 op 3.50 M. teruggebracht (art. 104).
Bouw en herbouw van windmolens binnen 45 M.
van den weg mocht volgens art. 105 niet plaats heb
ben; volgens het nieuwe artikel mogen molens binnen
48 M. uit de as van de rijbaan niet worden ge- of
herbouwd zonder vergunning van Ged. Staten.
Uit art. 106 zijn weggevallen de verbodsbepalingen,
om binnen 3 M. van den weg huiden, netten, zeilen
enz. op te hangen, hout, hooi, koren of stroo, mest
vaalten enz. te zetten of aan te leggen, en om binnen
45 M. van den weg te dorschen op het open veld.
Aan het verbod in art. 109 om binnen 28 M. van
weg of voetpad doode dieren te villen, is toegevoegd:
«indien dit van den weg zichtbaar is".
Volgens art. 111 moeten niet alleen gebouwen en
getimmerten, maar ook boomen, die voor het verkeer
langs weg of voetpad gevaarlijk zijn, binnen door B.
en W. bepaalden termijn worden opgeruimd, hersteld
of geschut.
De strafbepalingen zijn in overeenstemming gebracht
met het nieuwe wetboek van strafrecht en voorts nog
eenigszius gewijzigd.
Een nieuw art. 118 bepaalt ten slotte, dat de be
palingen krachtens het reglement van 1881 vastgesteld,
worden geacht, ingevolge het nieuwe reglement te zijn
vastgesteld en alzoo wettig te bestaan.
GOES, 3 December 1886.
Een prettigen aanblik leverde gisteren de con
certzaal der sociëteit V. O. V. weder, toen daarin de
geschenken waren ter bezichtiging gesteld, welke de
commissie voor het St. Nicolaasfeest voor on
vermogende kinderen heeft kunnen aankoopen voorde
gelden, haar door de Goesche ingezetenen en door de
vereeniging «Hercules" zoo ruimschoots toegezonden
en waarvoor de commissie hare erkentelijkheid toonde
door het oog van den bezoeker bij het binnentreden
der zaal te doen vallen op een schild, waarop stond
Hulde aan de Goesche burgerij en de vereeni
ging Hercules. Het was met recht de aanblik van
een «kom en eisch" winkel, waar zoovele werkelijke
winkels het hunne hadden geleverd om deze verza
meling bijeen te brengen. En al is er bij het ontvan
gen der giften van eischen geen sprake en al is ook
ditmaal door de noodlottige mazelen-epidemie den
kinderen het komen ontzegd, toch zijn wij overtuigd,
dat, wanneer straks de geschenken worden tehuis
bezorgd, bij menig kind het hart van vreugde sneller
zal kloppen, vooral ook bij hen, die aan het ziekbed
gekluisterd, zelfs het genot van den aanblik der étalages
voor de ruiten der winkels moesten missen.
Wij brengen dan ook gaarne weder een woord van
dank aan de dames en heeren, die ook dit jaar weder
zoo bereidwillig hun tijd hebben veil gehad voor den
aankoop en de verdeeling der geschenken, al zijn wij
de eersten om te erkennen, dat die dank slechts eene
schamele vergoeding kan zijn voor dien, welke hun
andere jaren uit de vroolijke kinderoogen tegenblinkt.
Wij vestigen nog met een enkel woord de aandacht
onzer lezers op de voorstelling door den heer Chamblj
Z :>id»g a. s. iu het koffiehuis «De Prins van Oranje"
alhier te geven. Afgaande op hetgeen over de voorstelling
te Middelburg in de M Ct. van heden voorkomt, durven
wij gerust tot bijwoning dtr séance opwekken. Het
schijnt dat de heer Chambly op zijn gebied een meester
in de kunst is en dat gebied omvat zoowel het rijk
der goochelaars als dat der geesten.
Zooals wij trouwens wel vermoedden, was het
telegram in ons vorig nommer, dat de zakelijke in
houd van 'net voorstel van dr. Schaepman
omtrent art. 194 der Grondwet bevatte, niet juist. Vóór
het woord betalenden was het woordje niet vergeten.
Wij laten daarom het voorstel hieronder in zijn ge
heel volgen
«Het onderwijs is een voorwerp van de aanhou
dende zorg der Regeering.
Het geven van onderwijs is vrij.
Het toezicht van de overheid op het onderwijs in
het algemeen, de inrichting van het openbaar onder
wijs en, voor zoover het lager en middelbaar onder
wijs betreft, de aan den onderwijzer te stellen eischen
van bekwaamheid en zedelijkheid, worden door de wet
geregeld.
Het lager onderwijs wordt zoodanig ingericht, dat
voor ouders, voogden en verzorgers de gelegenheid niet
ontbreke om de kinderen, die onder hunne macht zijn
of aan hunne zorg zijn toevertrouwd, in het genot te
stellen van voldoend lager onderwijs, waarbij hunne
godsdienstige overtuigingen niet worden gekrenkt.
De kosten van het lager onderwijs, verstrekt aan
kinderen van bedeelden of van hen, die ofschoon niet
bedeeld, onvermogend zijn schoolgeld te betalen, wor
den naar een bij de wet vast te stellen maatstaf, aan
iedere school, door zoodanige kinderen bezocht, uit de
openbare kassen vergoed.
De Koning doet van den staat der hoogere, middel
bare en lagere scholen jaarlijks een uitvoerig verslag
aan de Staten-Generaal geven."
Over het algemeen vindt de indiening van het voor
stel in de pers nog al ondersteuning, vooral als bewijs
van een streven om de Grondwetsherziening te doen
gelukken. Alleen rijst reeds direct de vraag, waarom
dr. Schaepman niet bij de eerste behandeling der Grond
wetsontwerpen zijn voorstel heeft ingediend, te meer
omdat het in vele opzichten slechts een wijziging is van
het voorstel-De Beaufort.
Deze vraag beantwoordt de voorsteller in zijne me
morie van toelichting niet, maar hij geeft wel te kennen,
dat zij, elders gesteld, niet onbeantwoord zal blijven.
Opmerkelijk is het, dat De Standaard door het feit,
dat men hier te doen heeft met een persoonlijk voor
stel en niet met een party voorstel, aan de politieke
beteet enis der rechterzijde gaat wanhopen. Ligt hierin
niet eene bekentenis verborgen, dat de schoolquaestie
de eenige band (en nog maar eene zeer losse) is, die de
verschillende deelen der rechterzijde aan elkander bindt
Kruiningen. Bij het gemeentebestuur is vanwege
den Minister van W., H. en N. bericht ingekomen,
dat tot de vestiging van een rijkstelephoon-
kantoor in deze gemeente zal worden overgegaan,
tengevolge waarvan reeds opmetingen voor de daar-
testellen verbindingslijn met het telegraafkantoor te
Hansweerd plaatshebben. Men vleit zich, dat de ope
ning ervan ongeveer Januari a. s. zal kunnen geschieden.
De heer J a c. Z. R i s c h, veearts te Cortgene,
heeft bedankt voor zijne benoeming in gelijke betrek
king te Varsseveld.
Door den Minister van Waterstaat is bepaald,
dat debodenloopen op aanstaanden Zondag in
hun geheel, evenals op werkdagen, zullen worden uit
gevoerd. Ook op de bestelling van pakjes is dit voor
schrift van toepassing verklaard.
In de St. Ct. wordt uit naam van den Minister
van Waterstaat etc. bekend gemaakt
«Het gebeurt meermalen dat, ten gevolge van on
voldoende inpakking van met de pakketpost ver
zonden voorwerpen, deze beschadigd ter bestemming
aankomen eu dat, wegens onvoldoende bevestiging,
de adressen van de pakketten losraken en de pakketten
dientengevolge vertraging ondervinden.
«Vooral met het oog op het aanstaande St. Nico
laasfeest, wordt daarom het publiek uitgenoodigd, voor
het stevig inpakken der pakketten en het zorgvuldig
vasthechten der adressen op de pakketten te willen
zorgdragen".
Thans is bepaald dat de binnenlandsche
postwissels ook de maand volgende op 4'e der
uitgiften, zonder nadere machtiging door de por, kan
toren kunnen worden uitbetaald.
Op de werf der Kon. M ij. «de Scheld e"
te Vlissingen werd gisteren de kiel gelegd voor eene
stalen raderstoomboot, genaamd «Voorwaarts", welke
zal gebouwd worden voor rekening der vennootschap
«de Zeeuwsche Oesterput" te Bergen-op-Zoom en die
uitsluitend bestemd is ten dienste der oesterteelt. De
machine met stoom-korinrichting zal mede op genoemde
fabriek vervaal digd worden. (N. R. Ct.)
Naar aanleiding van de gunstige financiëele uit
komsten die de Indische begrooting voor
1885 heeft opgeleverd, gepaard aan de hooge prijzen
welke bij de laatste koffieveilingen verkregen zijn, is
in de afdeelingeu der Tweede Kamer de vraag gedaan,
of tbans niet met meer kans op goeden uitslag dan
tot dusver, de regeling der verhouding van de Nederl.-
Indische geldmiddelen tot die van het moederland zou
kunnen worden ter hand genomen. Men vroeg, of de
Minister bereid zou zijn een daartoe strekkende wets-
voordracht in te dienen.
Dr. Johs. Dyserinck mocht Woensdag onder
zeer vele blijken van belangstelling, zoo van Rotterdam
als van zijn eerste gemeente, te Helder, en van die te
Vlissingen, den dag herdenken, waarop hij vóór 25 jaar
zijn ambt aanvaardde.
Zouder in persoonlijke herinneringen te treden, daar
hij in de Rotterdamsche gemeente pas een paar jaar
werkzaam was, ontwikkelde de jubilaris 11. Zondag naar
aanleiding van Hand. I: 7b, «Tijden of gelegenheden
heeft de Vader in zijne eigene hand gesteld", en Pred.
IX: 116, «Tijd en toeval wedervaart allen menschen",
den rijkdom en de diepte van 's mensehen geloof in
God en zijn albestuur, als d,e kern en de kracht van
zijn zieleleven, tegenover al het armelijke en oppervlak
kige van een geloof aan God, waarbij alle zieleleven
kwijnt.
Door eene vriendenhand werd den geachten jubilaris
toegezonden
Aan Johs. Dyserinck.
Een vaderlandsch hart, en een kop daar wat in zit
Een gemoed,
Steeds ontvonkt door den heiligen glotd
Van alles wat dichterlijk, schoon is en goed
Een blik vol oprechtheid, zeg of het niet waar is?
Dat 's Dyserinck's beeld. Heil, heil, jubilaris
(N. R. Ct.)
Een veertiental hoogleeraren in de rechtsgeleerde
faculteit aan de vier universiteiten hebben zich met
een adres gewend tot den Minister van Binnenlandsche
Zaken, waarbij zij in overweging geven, voor toekomstige
juristen de verplichte studie van het Grieksch
op te heffen. Voor de eigenlijke rechtsgeleerde studiën
hebben zij die kennis niet noodig, en de meesten be
zitten ze ook niet in voldoende mate om de vruchten
der Giieksche beschaving in het oorspronkelijke te
genieten. Door opheffing van dit verplichte leervak zou
men binnen de grenzen van het door rectoren gestelde
maximum van lesuren kunnen blijven, zonder op het
onderwijs in de moderne talen of de geschiedenis iets
af te dingen.
Men schrijft ons uit 's-Graveuhage
Werkelijk, de goede Sint heeft aan de «Hollandsche
Natie" een geschenk gebracht dat tot de grootste
verrassingen behoort, welke men zich bij mogelijkheid
had kunnen denken. Gelijk alle surprises, welke voor
het St.-Nicolaasfeest worden bereid, werd ook deze
tot 't laatste oogenblik geheim gehouden. Het effect
dat er mede werd bereikt was er des te grooter door
de indruk welke erdoor werd teweeggebracht on
gehoord.
Eu waaruit bestond dit geschenk?
Uit 851 zwijgende Kamerleden, aaneengestrengeld
door banden van nationale kleur, waarop in gulden
letters de beteekenisvolle woorden voorkwamen «Be
sparing van nationalen tijd."
De brave beste Sint verdient hartelijken dank voor
de verademing, geschonken aan gansch Nederland en
in 't bijzonder van alle couranten-lezers, journalisten,
stenographen, zetters en correctoren ter Landsdrukkerij
En gij, mijnheer Van Baar, die u durfdet verme
ten buiten het gareel van den voor u heiligen
Nicolaas te gaan, gij hebt uwe gerechte straf reeds
ondergaan, want de gard is u reeds toegediend in den
vorm van een Eindhovensch snuifje dat de dagbladen
en zoovele zwarte knechten u brachten.
Maar scherts ter zijde. En dan kan ik niet anders
dan roemen de praktische gedachte de wijze in
geving zou ik eerder geneigd zijn te zeggen van
de Tweede Kamer om de algemeene beschouwingen
over de Staatsbegrooting tot nul te herleiden. Juist
die zwijgende discussie was de belangrijkste beraad
slaging welke had kunnen gevoerd worden. En wan
neer ooit het spreekwoord waar is gemaakt, dat spre
ken zilver, zwijgen goud is, dan is dit zeker nu het
geval. Stroomen van welsprekendheid hadden niet
welsprekender kunnen zijn dan de doodelijke stilte,
welke slechts afgebroken werd door den doffen slag
van den presidiaien hamer en door de gebruikelijke
uitdrukking van den voorzitter: «Indien niemand het
woord verlangt, sluit ik de algemeene beraadslaging'',