Kerkelijke Zaken en Onderwijs.
Buitenlandsch Overzicht.
een ffaaien fauteuil aangeboden. 's Avonds kwamen
deze corporaties eenigen tijd in de pastorie samen,
waar nog hartelijke woorden gesproken werden die
getuigden van de toegenegenheid en achting, welke
wederzijds tusschen predikant en gemeente bestaan.
Dat den heer Warnsinck nog lang kracht en lust
geschonken mogen worden om, zooals hij tot nu toe
deed, in den geest van christelijke liefde en verdraag
zaamheid zijne gemeente voor te gaan.
Rilland-ISath. Ook door het bestuur dezer gemeente
is aan den Minister van Waterstaat, Handel en Nijver
heid een adres van adhaesie in zake de spoorwegdienst
regeling verzonden.
Wemeldinge. Ook van hier is een adres van adhesie,
door velen onderteekend, aan den Minister opgezonden
in zake de spoorregeling.
's-Gravenpolder. Herbenoemd als dijkgraaf van den
polder 's-Gravenpolder de heer Johs. Zandee en be
noemd als gezworen in plaats van Jacs. Lokerse, over
leden, de heer C. J. Labrijn.
Driewegen. Woensdag overleed alhier dhr. C. Van
Strien, lid van het bestuur der waterkeering van het
Calamiteuze waterschap EllewoudsdijkBorsele, lid
van den gemeenteraad enz. enz.
Sedert de oprichting van genoemd waterschap in
1872 was de overledene vertegenwoordiger van het
waterschap Ellewoudsdijk in den dijkraad voor de
waterkeering tot 1879, toen hij als bestuurslid be
noemd werd in de plaats van wijlen dhr. A. Leijs.
Bij Z. M. besluit van 14 Sept. 11. werd de heer Van
Strien opnieuw met eene herbenoeming vereerd.
Uit een getal van 11 sollicitanten naar de be
trekking van secretaris bij het burgerlijk
armbestuur te Middelburg, jaarwedde 8U0,
werd gisteren door den gemeenteraad met algemeene
stemmen benoemd de heer J. B. De Koning, parti
culier aldaar, die thans de betrekking voorloopig
waarnam.
Z. M. de Koning heeft het plan, eerst eenige
dagen met zijn gezin bij de vorstelijke familie te Arolsen
te vertoeven, alvorens de reis naar Wildungen te ver
volgen.
H. K. H. de Kroonprinses van Duitschland kwam
gisterochtend te ongeveer zeven uren met het konink
lijk Engelsche stoomjacht nOsborne" van Port-Victoria,
aan de monding der Theems, te Vlissingen aan.
Onmiddellijk nadat het jacht aan de ponton in de
buitenhaven was vastgemeerd, begaf de Prinses, die
werd opgewacht en gecomplimenteerd door den heer
P. L. De Bruijne, vice-consul van Engeland aldaar, zich
met haar gevolg aan wal en naar den tot vertrek ge-
reedstaanden gewonen exprestrein, waarin te haren
gerieve een salonrijtuig was geplaatst en waarmede zij
te 7 u. 32 m. de reis naar hare bestemming, Homburg
v. d. Höhe, voortzette.
Nu de heer H. J. Calkoen, burgemeester van
Edam bedankte voor de vacature K. De Jong in de
Tweede Kamer, zou er, volgens het Hblsprake van
zijn, de candidatuur voor Hoorn aan te bieden aan
mr. D. Van Eek, oud-lid der Kamer.
Uit Hellevoetsluis wordt gemeld, dat er 20
plaatsen als machinist-leerling vacant zijn
en 96 jongelieden zich daarvoor hebben aangemeld.
Het jaarverslag der Nederlandscbe Bank
is niet zoo gunstig als het vorigezware verliezen
werden geleden door den val van vele firma's. Een
trekker van gedisconteerd papier met valsche hand-
teekeningen is voortvluchtig. Op de disconto-rekening
dient 237,594 afgeschreven, zoodat als zuivere winst
overblijft ƒ2,033.508 en aan aandeelhouders 12 2 pet.
tegen 15.5 over 1884 kan worden uitgekeerd. Voor
den heer Molkenboer, die wegens ouderdom ontslag
nam, werd de heer Severijn tot directeur gekozen.
Beroepen te Wemeldinge ds. Bootsma, pred. te
Lunteren in Gelderlandte Bath dhr. P. Van
Binnendijk, candidaat te Anjumte Soestei berg
Hs. G. Van Kempen, te Bruinissete Zieriksee ds.
A. C. J. Van der Kemp, te Spankeren te Klevers-
kerke (cl. Middelburg), G. B. Fijnvandraat, cand. te
Beeds (Betuwe).
De R. K. bisschop van Haarlem heeft benoemd
tot kapelaan te Egmond den heer J. Goense, die
adsistent was te Hansweerd.
Woensdag is door het prov. kerkbestuur van
Zeeland tot Evangeliebediening in de Ned. Herv. Kerk
toegelaten de heer G. Van Dijk, candidaat te Utrecht.
Benoemd tot leeraar aan de ambachtsschool te
Utrecht H. Van den Berg, te Zieriksee.
In de eergisteren in den gemeenteraad van Mid
delburg aangevangen beraadslagingen over de voor
stellen, betrekkelijk de middelbare meisjesschool, zijn
de volgende besluiten genomen:
lo. het voorstel, of in het algemeen aldaar eene
middelbare school voor meisjes zal blijven bestaan,
werd met 11 tegen 5 stemmen verworpen;
2o. het voorstel der raadscommissie om over te gaan
tot eene hervorming dier school werd eveneens met
11 tegen 5 stemmen verworpen;
3o. het voorstel der meerderheid van B. en W. tot
het stichten van eene school voor gewoon en meer
uitgebreid lager onderwijs werd verworpen met 12
tegen 4 stemmen.
Daarna kwam het voorstel der minderheid (van
den Burgemeester) aan de orde, waarover alleen de
algemeene beraadslagingen zijn gevoerd, doch wegens
het vergevorderde uur ('s avonds 10%) werd de ver
dere behandeling tot gisternamiddag verdaagd.
Alstoen werd het voorstel van den heer Pické tot
opheffing der middelbare meisjesschool en oprichting
eener school voor meer uitgebreid lager onderwijs met
vijfjarigen cursus met 11 tegen 4 stemmen aangenomen.
Het examen voor de akte, rechtgevende om aan
het boofd eener bewaarschool te staan, zal door de
commissie van toezicht op het lager onderwijs te Rot
terdam worden afgenomen omstreeks de helft van Juli.
Hoewel men eerst meende, dat Papamichalopulos
Griekenland een nieuw ministerie zou schenken, heeft
hij op het laatste oogenblik voor die opdracht bedankt,
naar het heet, omdat de Koning slechts een voorloopig
ministerie had willen vormen, wat niet met zijne in
zichten strookte. Daarop heeft de Koning den heer
Valvis ontboden, die er reeds in geslaagd is een nieuw
ministerie samen te stellen. Tegen a. s. Woensdag
zijn de Kamers weder bijeengeroepen.
In den toestand komt overigens weinig verandering.
Daar zich de gevolgen van de blokkade echter reeds
doen gevoelen, verwacht men dat de bevolking, aan
vankelijk zoo oorlogzuchtig, zelf wel spoedig terugroe
ping van het leger zal eischen.
Het Engelsclie Lagerhuis houdt zich maar steeds
bezig met de home-rule. Het voor en tegen wordt door
tal van sprekers behandeld, waarvan natuurlijk de
heeren Gladstone en Hartington het meest op den
voorgrond treden. De kansen voor de aanneming
schijnen echter steeds kleiner te worden.
In de Spaanschc Cortes is een eedsquaestie opge
worpen. De republikein Salmeron verklaarde namelijk,
dat hij en zijne partijgenooten gekozen waren om de
Republiek voor te staan en de belofte van trouw aan
het Koningschap voor hen dus niet bindende kon zijn.
Dit lokte levendige protesten uit en de Minister-pre
sident Sagasta deed opmerken, dat de quaestie eener
reglementsherziening niet kon worden behandeld al
vorens de Kamer geconstitueerd was. Onder ver
nieuwde protesten repliceerende, zeide Salmeron, dat
hij en zijn geestverwanten geen eed konden afleggen,
tenzij met de belofte, dat zij zonder ophouden aan
de zege der Republiek zouden arbeiden. Sagasta drong
er op aan, dat men de wet eerbiedigen zou.
VERGADERING
der
Vereeniging van Burgemeesters en Secretarissen.
(Vervolg van het bijblad.)
De heer Hartman verklaart geheel het gevoelen
van den referent, den heer Ramondt, te deelen en alleen
het woord gewenscht te hebben, om, doelende op de
zinsnede, dat er raadsleden, zelfs wethouders, zijn, die
tevens de armenpraktijk uitoefenen, te vragen, of ref.
ook namen zou kunnen noemen f
De heer Ramondt en andere leden noemen de namen
van eenige geneesheeren, die leden van den Raad zijn of
geweest zijn.
De heer Ochtman kan zich niet geheel vereenigen
met het denkbeeld van den referent. Wanneer diens
denkbeeld doorgaat, dan zou de bepaling sub. f van
art. 23 moeten vervallen, want een geneesheer, met
de armenpraktijk belast, is werkelijk ondergeschikt
aan het gemeentebestuur, als hij door dit bestuur wordt
aangesteld. De bedoeling der slotbepaling is eene uit
zondering te maken voor hen, die uitsluitend met de
armenpraktijk belast zijn.
De heer Ramondt zegt, dat juist het amendement
van dr. Westerhofl strekte om voor de geneesheeren
eene uitzondering op de bepaling sub. f te maken,
en dat dus de bepaling kan blijven bestaan. Ook voert hij
aan, dat het woord uitsluitend niet in de slotbepaling
voorkomt.
De heer Koeleman geeft te kennen, vroeger gedacht
te bebben, dat met de slotbepaling van art. 23 alleen
bedoeld werd iemand, die zich vrijwillig in eene plaats
vestigde, zonder geroepen te zijn, en aan wien dan de
armenpraktijk wordt opgedragen, of die tot adsistentie
van den geneesheer uitgenoodigd wordt. Thans is hij,
na de lezing van het advies, eene andere meening
toegedaan, dewijl hem blijkt, dat dr. Westerhofl be
doelde voornamelijk plattelandsgeneesheeren als lid
van den Raad toetelaten. Die plattelandsgeneesheeren
leveren echter ook medicijnen en zouden dus boven
dien in eene andere categorie van uitgeslotenen kunnen
vallen. Hij vraagt, of de exceptie ook op dit geval van
toepassing wordt geacht.
De heer Ramondt meent dat de leverantie van
medicijnen begrepen is onder de bezoldiging voor de
armenpraktijk.
De Voorzitter bevestigt dit daar, waar geen apo
theek is.
De heer Ochtman voert aan, dat als men geroepen
is, de wet uittevoeren en toetepassen, men alleen heeft
te lezen wat de wet zegt, en dat zijns bedunkens een
geneesheer, met de armenpraktijk door het gemeente
bestuur belast, een ambtenaar is, ondergeschikt aan
het gemeentebestuur.
De heer Ramondt wijst er nogmaals op, dat in den
aanhef van art. 23 wel gesproken wordt van de cate
gorie ambtenaren, ondergeschikt aan het gemeente
bestuur, die als zoodanig geen lid van den Raad
kunnen zijn, maar dat juist in de slotbepaling van het
art. voor de geneesheeren eene uitzondering wordt
gemaakt. Hierdoor worden deze dus beschouwd als
niet tot de van het Raadslidmaatschap uitgesloten
gemeente-ambtenaren behoorende, waarvan de aanhef
van het art. gewaagt. Hij vraagt wat anders de laatste
alinea van het art. te beduiden zou hebbent
De heer Ochtman antwoordt, dat, zijns bedunkens,
bedoeld worden de geneesheeren, door burgerlijke arm
besturen eigenmachtig aangesteld.
De heer Hartman wijst op de uitdrukking van wege
het gemeentebestuur aangesteld, en is van oordeel,
met beroep op het Kon. besluit van 16 Dec. 1851,
onder het ministerie Thorbecke genomen, dat derge
lijke geneesheeren wel degelijk vallen in de bepaling
sub f.
De heer Schipper vraagt of een burg. armbestuur
het recht heeft, geneesheeren voor de armenpraktijk
buiten den Raad om aantestellen In dat geval deelt
hij het gevoelen van den heer Ochtman.
De heer Ramondt zegt ,dat de armbesturen zeker
die bevoegdheid hebben, maar dat de alsdan benoem
den niet als gemeente-ambtenaren zijn te beschouwen
en er dus van dergelijke personen hier geen sprake
kan zijn. Overigens is hij van oordeel, dat men het
over den zin der bepaling blijkbaar niet eens zal
worden, als niet eene duidelijker beslissing genomen
I wordt. De bepaling wordt niet uitgevoerd overeenkom
stig het doel van het amendement van den heer
Westerhoff en daarom heeft hij aan het slot van zijn
advies een naderen uitleg voorgesteld.
Onder dankbetuiging door den Voorzitter aan den
referent voor zijn advies wordt de beraadslaging
gesloten.
Het tweede vraagpunt luidde
Een twee-en-twintig-jarige bruid (echt
kind), die geen andere familie in
leven heeft dan hare moeder, legt
bij de stukken voor het aangaan van
haar huwelijk over eene notariëele
akte, houdende toestemming van die
moeder. Één dag vóór de voltrek
king van het huwelijk overlijdt de
moeder.
Hoe heeft de Ambtenaar v. d. B. S.
te handelen
De heer G. C. E. Ribbius, secretaris van Wol-
fertsdijk, heeft hieromtrent advies uitgebracht.
Met inroeping van de artt. 92 en 126 sub 2
van het burg. wetb. toont hij aan, dat de toe
stemming tot het voltrekken van een huwelijk
van kracht moet zijn op het oogenblik dier vol
trekking, en uit de geschiedenis, alsmede uit
het gevoelen van onderscheidene rechtsgeleerden,
zooals Vernède, Diephuis, Opzooiner enz. bewijst
hij, dat herroeping eener verleende toestemming
mag en kan plaatshebben.
Werd het huwelijk nu voltrokken op de door
de moeder bij authentieke akte gegeven toestem
ming, dan blijkt hieruit niet, ofschoon feitelijk
eene toestemming bestaat, dat de moeder zich
nog met de aanstaande voltrekking des huwelijks
zou hebben blijven vereenigen, want tengevolge
van haar overlijden heeft haar de macht ontbro
ken, de eens gegeven toestemming te herroepen,
en haar wil daartoe moet kunnen blijken bij de
voltrekking des huwelijks, en zou deze bruid als
't ware in strijd met art. 92 B. W. zonder toe
stemming een huwelijk aangaanwant door
het overlijden van de moeder heeft
hare toestemming hare kracht ver
loren.
En omdat de toestemming bij het aangaan
des huwelijks noodig is, wordt, als hij, of zij,
wiens of wier toestemming vereischt is, nh haar
gegeven te hebben, doch vóór het aangaan des
huwelijks overleden is, de toestemming vereischt
van hem of haar, die naar de bepalingen van de
artt. 92 tot en met 95 B. W. in orde volgt.
Tengevolge van het overlijden der moeder voor
het voltrekken van het huwelijk, zullen een voogd
en toeziende voogd moeten worden benoemd en
deze hunne toestemming moeten geven tot de
voltrekking van het huwelijk dezer 22jarige bruid.
De heer Hartman vraagt en erlangt het woord niet
om over het advies te spreken, met welks strekking
hij zich ten volle vereenigt, maar om een feit te re-
leveeren, dat zich ten opzichte van het vraagpunt heeft
voorgedaan. Nadat het Dagblad van Zuid-Holland
en 's-Qravenhage in zijn nommer van 24 April jl.
de vraagpunten had gepubliceerd, herhaalde de redactie
in haar nommer van 2527 April het bovenstaande,
met bijvoeging»Het antwoord verzuimden wij er bij
te geventoch is het zeer eenvoudighet huwelijk
wordt uitgesteld." Spr. vindt eene dergelijke flauwe
aardigheid zeer ongepast, vooral voor een blad dat
voor serieus wil doorgaan. Wanneer eene vereeniging
een vraagpunt uitschrijft, geschiedt dit met eene
wetenschappelijke bedoeling en verdient zij niet het mis
punt te zijn van eene misplaatste ui. Maar bovendien
is »het antwoord" onjuistwant de A. v. d. B. S.
mag niet uitstellen, als partijen slechts zorgen, dat aan
art. 126 B. W. wordt voldaan. En indien het moest,
konden in één dag een voogd en toeziende voogd benoemd
worden en zou het huwelijk moeten voltrokken worden.
De heer jhr. De Marees van Swinderen geeft ook
zijne instemming met het advies te kennen. Ook hij
is van meening, dat de toestemming, na het overlijden
der moeder, niet meer van kracht is.
De heer Koeleman meent, dat de A. v. d. B. S.
het huwelijk zou kunnen voltrekken op de notariëele
toestemming. Het zou toch kunnen gebeuren, dat hij
geen kennis droeg van het overlijden der moeder. Hij
gelooft niet dat het huwelijk nietig zou zijn.
De heer Hartman voert aan, dat dit laatste niet
de bedoeling der zaak is, maar dat eenvoudig gevraagd
ishoe de A. v. d. B. S. heeft te handelen T Weet de
A. niet, dat de moeder is overleden, dan zal hij het
huwelijk voltrekken, maar is hem dat overlijden be
kend, dan zou hij een van deze twee strafschuldige
overtredingen plegen. Hij zou eene onwaarheid ver
melden in de akte, door te zeggen, dat de moeder in
leven is, of hij zou de toestemming aannemen van
iemand, die in de akte als overleden voorkomt Spr.
voegt hierbij, dat de red. der Oem.St. in haar no.
1798 ook het gevoelen van den heer Koeleman voor
stond, doch dat uit het aangevoerde genoegzaam blijkt,
dat dit gevoelen op geen goede gronden rust.
De heer De Snoo herinnert dat mr. Martini even
eens oordeelt, dat er geene nadere toestemming noodig
is, doch dat deze zich beroept op een oud schrijver
Delvine, terwijl de nieuwere schrijvers het tegenover
gestelde beweren.
De heer Ribbius verdedigt nog nader zijn advies,
en beroept er zich op, dat de toestemming op het
oogenblik van de voltrekking van het huwelijk van
kracht moet zijn.
De heer Van der Bilt La Motthe verklaart het
eens te zijn met de Red. van de Gem. Stem, hetgeen
ook de heer De Blinde te kennen geeft.
Den heer Ribbius wordt ten slotte door den Voor
zitter dank gezegd voor zijn uitgebracht advies.
Het derde vraagpunt, waaromtrent door den
heer H. G. Hartman Jz., secretaris van Goes,
advies is uitgebracht, luidt
Kunnen de bepalingen en werkzaam
heden omtrent de Rationale Militie
niet veel vereenvoudigd en de kosten
verminderd wordenzonder dat aan
de eischen der Grondwet wordt te
kort gedaan
Hij beantwoordt die vraag in toestemmenden
zin. Hij zou de inschrijving van hen, die den
militie-leeftijd bereikt hebben, willen behouden,
zooals zij nu bepaald is, doch de loting doen
plaatshebben, tusschen de militieplichtigen (dat
zijn zij, die geschikt en verplicht zijn om te
dienen) van het geheele land, aantewijzen door
de militieraden, welke vóór de loting, bijv. in
Januari] na het jaar der inschrijving, hunne eerste
zittingen moeten houden.
Daardoor zouden allen, als militieplich
tigen van den Staat, gelijke kans op
een niet op te roepen nommer hebben, en meer
hel beginsel der Grondwet, dat er eene natio
nale militie is, gehuldigd worden. Thans is het
door de toepassing van art. 2 en 3 der militiewet
meer eene provinciale of gemeente-
1 ij k e militie, en heeft men dit nadeel, dat het
aandeel in het contingent berekend wordt naar
het getal ingeschrevenen, waaronder velen, die
niet geschikt voor en door redenen van vrijstelling
onverplicht tot den dienst zijn.
Wil men echter vasthouden aan de tot nu toe
gevolgde wijze van loting (gemeentegewijze),
dan kon toch in de eerste plaats de berekening
van het aandeel der provincie en der gemeente
in de lichting geschieden naar het aantal ge-
schikten en verplichten.
De loting kon dan in iedere gemeente gehouden
worden door burgemeester en wethouders. Een
tweede zitting van den militieraad kon dan na de
loting plaatshebben, ter beoordeeling en tot on
derzoek en toelating van de plaatsvervangers en
nummerverwisselaars, nadat door Ged. Staten het
getal lotelingen was bepaald, hetwelk de gemeente
als aandeel in het contingent leveren moet.
De aflevering aan de militaire autoriteit ter in
lijving kon op een oproepingsbrief van burg. en
wetli. plaatshebben.
Het onderzoek der verlofgangers kon worden
opgedragen aan de provinciale adjudanten. Dan
vervallen de militie commissarissen, waardoor aan
de schatkist eene uitgave van 21 X 1200
aan jaarwedde voor deze autoriteiten en boven
dien de reiskosten voor hen, den officier, den se
cretaris van den Militieraad en de onderofficieren,
die bij de loting tegenwoordig zijn, bespaard wordt.
Ook wordt tevens een einde gemaakt aan de on
billijke vordering, dat de gemeente, waar de loting
van een kanton plaats heeft, zorgen moet voor
een lokaal, voor politie en voor een ambtenaar
om het dubbel van het lotingsregister te ljouden.
De heer Ramondt is het in het algemeen eens met
het advies, maar verschilt met referent, wat zijn wensch
naar eene loting onder de militieplichtigen van het
geheele land aangaat, teneinde daardoor eene ware
nationale militie te verkrijgen. Juist het tegendeel zal
door het denkbeeld van referent bereikt worden. Im
mers zou het kunnen gebeuren (het lot is grillig) dat
uit sommige gemeenten alle geschikten en verplichten
tot den dienst geroepen werden en uit andere ge
meenten niemand daarvoor aangewezen werd. Juist
omdat uit iedere gemeente een of meer moeten dienen,
kan men thans spreken van nationale militie.
De heer jhr. De Marees van Swinderen deelt het
gevoelen van den vorigen spreker, doch is het tevens
eens met den adviseur, dat de loting en de bereke
ning van het aandeel in de lichting moest plaatsheb
ben uit hen, die geschikt en verplicht zijn. Hij acht
dit echter moeielijk, omdat niet alle ingeschrevenen
voor den militieraad verschijnen, en onder hen, die
ingelijfd worden,er nog wel voorkomen, die blijken
niet geschikt te zijn.
De heer Hartman verdedigt zijn advies en zegt,
dat zoo als nu de aanwijzing geschiedt, bet mogelijk
is, dat in eene gemeente niemand van dienst wordt
vrijgesteld, terwijl, wat het bezwaar van den heer Van
Swinderen betreft, ook nu sommige ingelijfden naar
huis gezonden en door anderen vervangen worden.
Op voorstel van den heer Ramondt wordt de wen-
schelijkheid uitgesproken dat het contingent mocht
berekend worden naar het aantal geschikte en tot den
dienst verplichte lotelingeD, niet naar het aantal in
geschrevenen.
IX. Thans is aan de orde de bepaling van de
plaats der zomervergadering, waartoe door het bestuur
wordt voorgesteld: Wemeldinge.
De heer Ribbius herinnert, dat ten vorigen jare
Wolfertsdijk werd verworpen op grond, dat daar niets
te zien was, en vraagt, wat er te Wemeldinge te
zien is.
De heer Hartman doet opmerken, dat de leden
ten vorigen jare het voorstel van het bestuur, om te
Wolfertsdijk te vergaderen, hebben verworpen, en het
bestuur nu Wemeldinge voorstelt. Wemeldinge is een
schoon dorp, in de nabijheid van het kanaalwanneer
eene stoomboot kon verkregen worden, zou men een
uitstapje naar Zieriksee kunnen maken, doch al ware
dit niet zoo, dan is de onderneming van den heer
dr. Leo De Leeuw zeer bezienswaardig en deze heer
heeft spr. vrijheid gegeven medetedeelen, dat zijne
inrichting voor de leden zal openstaan.
Het voorstel van het bestuur wordt met algemeene
stemmen aangenomen en de dag bepaald op Woensdag
den 16 Juni a. s.
X. De Secretaris vraagt diligent-verklaring voor
het uitbrengen van rapport omtrent wederkeerig hulp
betoon bij brand.
XI. Bij het bestuur is de volgende vraag inge
komen Wie moet het zegel betalen van een aan
slagbiljet voor den Hoofdelijken Omslag, primitief boven