1885. N°. 150.
Zaterdag 19 December.
72ste jaargang.
Kiesbevoegdheid en Onderwijs.
GOESCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdagavond
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, f 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 ct.
In ons land vervoege men zich- voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau
van NIJGH VAN DITMAR, en verder bij alle Boekverkoopers en Postdirecteuren.
COURANT.
De prijs der gewone advertentiën is van 15 regels 50 ct., elke regel meer 10 ets.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts
tweemaal berekend.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen worden van 18 regels a f 1,berekend.
Dienstaanbiedingenniet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ets.
Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cents per regel.
Toen in het begin van dit jaar het denkbeeld ge
opperd werd om in Nederland eene Liberale Unie te
stichten is dat plan in ruime mate besproken door de
verschillende bladen in ons land. Velen hunner hebben
in den breede betoogd, dat er van eene unie onder
de liberalen geen sprake kon zijndat, waar zelfs in
de hoofdpunten de meeningen zoozeer uiteenloopen,
nimmer overeenstemming zou kunnen worden verkregen.
Inderdaad moet dan ook erkend worden dat, wanneer
men ruimte wil laten aan en eerbied koestert voor de
gezonde meeningen van anderen, het vormen eener
unie op groote bezwaren moet stuiten. In hoeverre
er dan ook eenheid in de jammerlijk verdeelde liberale
partij zou verkregen zijn, wanneer toevallige omstan
digheden dit plan niet hadden in de hand gewerkt,
valt moeilijk uittemaken, maar zeker is het, dat het
steeds sterker worden der tegenpartij, de zich hier
en daar openbarende zucht naar algemeen stemrecht
en de oproerige bewegingen in de groote steden meer
en meer het besef levendig hebben doen worden, dat
alleen in eendrachtige samenwerking der liberalen het
heil van den Staat moet worden gezocht.
Een eerste blijk, dat deze overtuiging in de laatste
maanden vasten wortel heeft geschoten, wordt gevonden
in de overeenstemming, die er tusschen de heeren
Gleichman en Van Houten is ontstaan, ten opzichte
van de uitbreiding van de kiesbevoegdheid en het lag
voor de hand, dat het bestuur der Liberale Unie het
als zijne eerste en voornaamste taak beschouwde omtrent
eene nieuwe regeling van het kiesrecht de opinie der
liberale kiesvereenigingen te vernemen. Dat bestuur
heeft zich met loffelijken ijver van die taak gekweten
en de vergadering der Liberale Unie van jl. Zaterdag
was in do eerste plaats belegd om de meening dier
kiesvereenigingen en daardoor die der Unie te doen
hooren.
"Wij zullen onze lezers niet vermoeien met een uit
gebreid verslag dier vergadering noch met de opsom
ming der verschillende vraagpunten, welke ten opzichte
der kiesbevoegdheid aan het oordeel der leden zijn
onderworpen. Zooals in ons nommer van jl. Dinsdag
reeds is medegedeeld, heeft de vergadering met groote
meerderheid de wenschelijkheid betoogd van eene on
bekrompen uitbreiding van het kiesrecht, ook in den
kring der werklieden.
Op éen punt dient echter in het bijzonder de aan
dacht gevestigd, omdat daarover de discussiën omtrent
kiesbevoegdheid hoofdzakelijk hebben geloopen, nl. op
een voorstel, ingediend door de heeren Fockema An-
dreae, W. A. Van Hoek, B. De Regt, B. Denekamp
en M. P. Troelstra, aldus luidende
sHet is wenschelijk dat art. 76 der Grondwet worde
gewijzigd als volgt
»De leden van de Tweede Kamer der Staten-Gene-
zraal worden rechtstreeks gekozen door de meerder
jarige Nederlandsche mannen, die bij de wet niet van
»het kiesrecht zijn uitgesloten.
»De kiezers vullen persoonlijk hun stembriefje in,
ter plaatse waar het stembureau zitting houdtde wet
regelt verder de wijze waarop de verkiezing plaatsheeft.
jTotdat de wet, in dit artikel bedoeld, zal zijn tot
stand gekomen, worden op de kiezerslijsten gebracht
zij, die in het afgeloopen jaar op de kohieren der per-
soneele belasting in de gemeente hunner inwoning zijn
aangeslagen en hunnen aanslag hebben voldaan."
Dit voorstel, door den heer Fockema Andreae ver
dedigd, door vele anderen in gunstigen of ongunstigen
zin beoordeeld, is ten slotte met 43 tegen 29 stemmen
verworpen en, naar wij gelooven, terecht. Aan de re
dactie van het voorstel toch ligt niets anders ten grond
slag dan het algemeen stemrecht, niet eens in zeer be
perkten zin. Immers, de eisch, dat kiesbevoegd zullen
zijn allen, die niet bij de wet van het kiesrecht zijn uit
gesloten, kan alleen in dien zin worden opgevat, dat de
gewone wetgever te allen tijde het recht heeft de grens
der kiesbevoegdheid uittebreiden (niet ook intekrimpen,
zooals prof. De Louter het wilde doen voorkomen, alsof
er thans bij de liberale partij nog van inkrimping van
het kiesrecht sprake kan zijn). In de 2de alinea van
het voorstel is derhalve voor den gewonen wetgever
de eenige beperking gelegen en wel in de woorden
sde kiezers vullen persoonlijk hun stembriefje in",
m. a. w. kunnen den naam van den door hen ge-
wilden candidaat schrijven.
Werkelijk beoogde dit voorstel dus een algemeen
stemrecht zoo uitgebreid als zelfs vele voorstanders
daarvan niet wenschelijk achten, maar tevens zoo ge
vaarlijk, dat de beslissing van iedere verkiezing voor
een groot deel zou gelegd worden in de handen van
hen, die zich tot taak wilden stellen den kiezers den
naam te leeren spellen van den candidaat, die aan
zijn leermeester welgevallig is. Wel beweerde de heer
Fockema Andreae, dat de voorstellers met deze be
paling eischten, dat de kiezers, door te kunnen lezen
en schrijven, bewezen lager onderwijs te hebben ge
noten, doch de beer De Bieberstein uit Limburg, de
plek bij uitnemendheid van den kiezersteelt, wees met
nadruk op het misbruik dat in dezen zou kunnen
worden gemaakt en ook op het groote verschil, dat
er bestaat tusschen het kunnen invullen van een stem
biljet en het behoorlijk kunnen lezen en schrijven.
Hadden de voorstellers dit laatste als het criterium
voor het verleenen van kiesbevoegdheid gesteld dan
gelooven wij, dat hun voorstel eene meerderheid zou
hebben verworventhans deed de vrees voor eene
uitbreiding in verkeerden zin de vergadering tot ver
werping besluiten.
Waar de Liberale Unie aldus toonde niet tot in
voering van algemeen stemrecht geneigd te zijn, maar
zich verklaarde voor eene onbekrompen uitbreiding
van het kiesrecht ook in den kring der werklieden,
rijst de vraaag of zij daarmede omtrent kiesbevoegd
heid zich genoegzaam heeft uitgesproken. Zeker had
menigeen, die de adviezen der daartoe uitgenoodigde
commissie en van het bestuur heeft gelezen en die de
discussiën, in de verschillende kiesvereenigingen daar
omtrent gehouden, heeft gevolgd, verwacht, dat jl.
Zaterdag een bepaalde maatstaf voor kiesbevoegdheid
zou zijn aangewezen als de maatstaf, die door de
liberale partij in den lande zou worden gewenscht.
Oorspronkelijk was dit ook de bedoeling en het
bestuur der Unie had eene reeks van vraagpunten
opgesteld, die te dien opzichte tot eene beslissing
zouden leiden. Toch komt het ons goed voor, dat die
beslissing niet is gevallen. Het resultaat der bespre
kingen is geweest, dat men zich heeft verklaard tegen
algemeen stemrecht, doch voor onbekrompen uitbrei
ding ook in den kring der werklieden. Men moge
deze termen vaag noemen, ze komen ons voor de ge-
wenschte uitbreiding genoegzaam aantegeven. Ze behoe
den ons toch voor algemeen stemrecht en laten vol
doende ruimte voor eene hoogst noodzakelijke uitbrei
ding. De vraag door welk middel die uitbreiding zal
worden verkregen moet niet door de Unie, maar door
de Vertegenwoordiging worden beslist. De Unie heeft
aangegeven tot welk doel de pogingen der liberalen
moeten leiden en daarin kunnen de liberale afgevaar
digden zien wat van hen wordt verlangd en verwacht.
Langs welken weg zij zullen trachten het gewenschte
doel te bereiken is betrekkelijk van ondergeschikt
belang.
Uit dat oogpunt beschouwd heeft deze vergadering
een belangrijk resultaat opgeleverd, en van groote
eenstemmigheid onder de liberalen blijk gegeven; zij
deed dit niet minder ten opzichte van de onderwijs-
quaestie, waarop wij in een volgend nommer nog even
willen terugkomen.
GOES, 18 December 1885.
Een Landbouwers be lang.
Het is ons vorig no. ingezonden artikel over den
handel in beetwortelen heeft onze bijzondere
aandacht getrokken in verband met de omstandigheid,
dat in de laatste jaren dat handelsartikel met millioenen
kilogrammen in onzen onmiddellijken omtrek wordt
verbouwd.
Toevallig viel dat artikel samen met eene annonce
in ons blad, waaruit weder te constateeren valt, dat
er eene vereeniging van suikerfabrikanten bestaat, die
onderling zich verbonden hebben naar wij vernemen
op eene kolossale boete bij schending hunner belofte
om niet meer dan negen gulden per 1000 kilogram
te betalen. Bovendien schijnt een uniform contract te
bestaan, dat aan de landbouwers ter teekening wordt
voorgelegd en waardoor deze geheel aan het goedvinden
der suikerfabrikanten of van hunne gemachtigden zijn
overgeleverd.
Wij zullen de laatsten zijn om den suikerfabrikanten
hun goed recht in dezen te betwisten. Toch willen
wij het niet verhelen, dat ons eene dergelijke coalitie
bij den tegenwoordigen toestand van den landbouw
zeer onbillijk voorkomt.
Wil men in dezen de zaak niet aan de vrije con
currentie overlaten, waarom dan juist bij dezen tak
van nijverheid een prijs bepaald, die slechts steun kan
vinden in den nood der boeren
Bij overweging van de hier in 't spel zijnde belangen
aarzelen wij dan ook niet ons aan de zijde te scharen
van den inzender van het artikel in ons vorig no. en
den boeren den raad te geven om tegen den bond van
suikerfabrikanten eene even krachtige coalitie over te
stellen, waarbij producenten zich als éen man verbinden
geen enkelen beetwortel te verbouwen dan tegen een
prijs van ƒ10 per 1000 kilogr.
Deze prijs is volstrekt niet uit de lucht gegrepen,
maar gebazeerd op het feit, dat de suikerfabrieken, bij
den tegenwoordigen prijs der suiker, tot tien gulden
koopprijs goede rekening geven.
Hoe anders is het te verklaren, dat, terwijl diezelfde
vereeniging in 1885 zich onderling verbond de niet-
gecontracteerde beetwortelen tot geen hooger prijs dan
negen gulden te koopen, niet-leden der vereeniging
openlijk tien gulden gaven en wat meer is, dat som
mige leden boven of buiten de negen gulden, die zij
krachtens de overeenkomst mochten betalen, aan de
boeren een cadeau in geld gaven, waardoor toch de
verkooper den prijs van tien gulden bereikteHieruit
mag men veilig afleiden dat tien gulden, vooral nu
men, door het zaad zóo te verstrekken dat de bieten
minder gewicht per Heet. opleveren doch beter suiker
gehalte hebben, werkelijk geen overdreven eisch is.
Onverstandig mag het heeten van het suikerfabri
kanten-bond, dat het, in stede van in het belang
zijner industrie te trachten den band tusschen ver
bouwers van bieten en verbruikers van dat artikel
nauwer toe te halen, steeds tracht door allerlei vexa-
toire maatregelen dezen van genen te vervreemden.
Men denke aan de vele klachten daarover het vorige
jaar gehoordmaar erger vinden wij het vaststellen
van den prijs op negen gulden, omdat ons dit een
voudig eene speculatie schijnt op den ongelukkigen
toestand, waarin zich de meeste landbouwers bevin
den door de slechte prijzen der andere producten
en waardoor men maar al te veel genoodzaakt is op
het voorschot te azen. Intusschen gelooven wij niet,
dat de energie der landbouwers door de tegenspoeden
der laatste jaren zoo verlamd of uitgedoofd zal zijn,
dat zij aan dit verbond niet het hoofd zouden kunnen
bieden. Daartoe echter is het noodig dat zij als één
man besluiten geen bieten voor minder dan tien gulden
te verkoopen. Men stelle vereeniging tegenover ver
eeniging en men strijdt dan slechts met gelijke wapenen
als de fabrikanten. Zeker mag het geacht worden, dat
bij eene consequente doorzetting dezer zaak de billijke
eisch der landbouwers zal worden ingewilligd, en het
komt ons voor, dat invloedrijke en praktische land
bouwers een goed werk zouden doen wanneer zij in
dezen het initiatief namen.
Sommige bladen bevatten een verhaal uit Am
sterdam medegedeeld, nopens de echtverbintenis eener
minderjarige, wier stiefvader weigerde toestemming
tot haar huwelijk te geven. Men schijnt derhalve te
meenen dat de toestemming van een stiefvader tot
het huwelijk van zijn behuwddochter noodig is. Niets
is minder waar dan dit. De toestemming der moeder
alleen is voldoende (zie B. W. art. 92 al. 3) en voor
die handeling heeft zij niet eens den bijstand van
haren tweeden echtgenoot noodig. (Zie vonnis der
Rechtbank van Amersfoort 10 Juni 1850 Weekbl.
van het Recht no. 1151).
De Njeuwjaarscollecte, gisteren alhier gehouden,
heeft, zonder nagiften, opgebracht ƒ271.52.
Het vorige jaar bracht zij 332,70% op.
Naar wij vernemen heeft de heer J. C. Do-
minicus Van den Bussche, commissaris
van politie alhier, na 30jarigen diensttijd en op bijna
70jarigen leeftijd, een verzoek tot den Raad gericht
om pensioen. Wordt hem dit vanwege de gemeente
verleend, dan zal hij zijn eervol ontslag aan Z. M.
den Koning verzoeken.
Ierseke. Door den heer Jan Bom, oesterkwee-
ker alhier, is een toestel uitgedacht om het openen
en sluiten der duikers, die zich in de muren of
dammen der oesterputten bevinden, gemakkelijker te
maken. In het schoft dier duikers wordt eene klep
aangebracht en deze klep kan met het bedoelde toe
stel door eene enkele beweging der hand geopend
worden, zelfs al staat zij geheel onder water. Het
toestel is door den heer Kerpestein, meester smid
alhier, reeds voor eenige duikers bewerkt en voldoet
uitstekend.
Bij K. B. is met ingang van 1 Januari a. s.
ter vervanging van het aftredend en niet herkiesbaar
lid van den geneeskundigen raad in Zeeland tot lid
van dien raad benoemd dr. H. G o e m a n s J r. te
Zieriksee en tot plaatsvervangend lid dr. N. J. F.
Verschoor te Goes.
De Staatsbladen 214218 behelzen de wet van
den 5den December 1885, houdende bekrachtiging van
provinciale belastingen, waaronder in
Zeeland a. van twee-en-dertig opcenten op de hoofd
som van de grondbelasting over 1886, en b. van
vier-en-dertig opcenten op de hoofdsom van de belas
ting op het personeel over den dienst 1886/87.
Omtrent de werking eener graanbelasting
zegt de hoogleeraar Beaujon in het Handelsblad
»De ondervinding in Duitschland opgedaan en in
officieel e cijfers neergelegd, leert: lo. dat het tarief
van 1879, welks werking men ten volle beoordeelen
kan, de positie der graanbouwers aanvankelijk ver
beterd heeft door de graanprijzen virtueel te verhoogen
2o. dat zij dit voordeel bij de eerstvolgende verpach
ting aan de grondeigenaars hebben moeten afstaan in
den vorm van pachtsverhooging. Het is waarlijk niets
nieuws, dat het zoo toegaat. Het is zelfs niet aange
naam, dat men het telkens herhalen moet. Maar dit
is toch niet overbodig, zoolang men om «matige" en
j fiscale" graanrechten van 10 a 20 pet. komt vragen
met de bewering, dat zoo iets eene vrij onverschillige
zaak is en niemand kwaad zal doen. Wij lijden sedert
jaren aan een gecompliceerde kwaal, die verscheidene
oorzaken heeft of hebben kan. Maar alle symptomen
zonder onderscheid wijzen een vermindering van het
inkomen der natie aan. Daaronder lijdt ieder, maar
natuurlijk de armste het meest. Nu is er iets ont-
stemmends in, dat men in deze omstandigheden met
een onschuldig gezicht op maatregelen komt aan
dringen, die de onmiskenbare strekking hebben, om
van het gesmatdeeld nationaal inkomen een grooter
deel dan tot dusver te geven aan de landbouwers,
die dit bij de eerste pachtvernieuwing aan de grond
eigenaars zullen hebben af te drageD. Voor allen te
zamen is er minder dan voorheen. Nu wil men ont
nemen aan den arme, om te geven aan den rijke.
Het brood belasten ten bate van de landheeren. Er
is inderdaad iets ergerlijks in."
De Regeering heeft aan het Hoofdbestuur der
Holl. Maatschappij van Landbouw te kennen ge
geven, dat aan zijn verzoek tot verlenging van den
termijn tot herziening der belastbaie opbrengst van
ongebouwde eigendommen geen gevolg kan worden
gegeven.
De klerken bij de rijkstelegraaf, die
bij het vorige examen voor telegrafist 3e klasse vol
deden, maar nog niet werden aangesteld, hebben eene
aanschrijving gekregen, dat zij eene toelage zullen
ontvangen.
De Haagsche correspondent, die beweert dat er
geene termen bestaan om een benoemd ambtenaar te
noodzaken de kosten van zijne aanstelling
te doen betalen, heeft zoo schrijft men aan het
L. D. over het hoofd gezien dat de daaromtrent
vroeger geldende bepalingen bij art. 20 der wet van
11 Juli 1882 (Stbl. no. 92) zijn gewijzigd als volgt:
»De besluiten, ordonnantiën of akten, bedoeld bij
artikel 11 no. 1 der wet van den 16den Juni 1882
(St.bl. no. 29), worden door den betrokken secretaris
of griffier, binnen twintig dagen, op straffe van dubbel
recht, op het afschrift of uittreksel, of zoo dit ont
breekt op de minuut, ter registratie aangeboden. Het
recht wordt teruggegeven indien de post, het ambt,
de bediening of de vermeerdering van bezoldiging niet
wordt aangenomen, mits de teruggaaf wordt gevraagd
binnen den termijn van verjaring."
Aangezien het recht wordt geheven van de inkom
sten van elk bezoldigd ambt bij het rijk, de provincie,
de gemeente of het waterschap, volgt hieruit dat een
benoemde wel kan weigeren eene aanstelling te ont
vangen en dan vrij blijft van legesgelden, maar niet
temin het verschuldigde zegel- en registratierecht zal
moeten betalen.
De heeren Gildemeester, Rutgers, Röell, Kielstra
en Dirks hebben der Tweede Kamer voorgesteld,
ten behoeve van 's Lands schatkist ook afstand te
doen van de voorgenomen uitbreiding der koffiekamer
van de Kamer, waartoe de Minister van Waterstaat
enz. vermoedelijk op verzoek van het hooge Staats
college zelf 4000 op zijn begrooting uittrok.
Voorts wenschen genoemde heeren ƒ25,000 te be
zuinigen op de verbetering van het Limburgsche ge
deelte der Maas.
De benoeming van den heer A. J. L. De Roock
tot burgemeester van Bergen-op-Zoom heeft daar alge
meen een zeer gunstigen indruk gemaakt. Buitengewoon
groot zijn dan ook de toebereidselen, die van alle zijden
en door alle standen gemaakt worden met het oog
op de intrede tegen Zaterdag a. s.
Schutterij en garnizoen zullen bij die gelegenheid
mede van hunne, ingenomenheid doen blijken.
(N. Jl. Cf.)
Staten-Generaal.
TWEEDE KAMER.
Gisteren is bij het debat over hoofdstuk Financiën
der Staatsbegrooting door den minister gezegd, dat
eene herziening der zoutwet in behandeling is.
De bezwaren der suikerraffinadeurs zullen overwo
gen worden. Voor eene wijziging der wet tot herzie
ning der ongebouwde eigendommen bestaat, naar het
oordeel van den minister, geen aanleiding.
Het algemeen debat is afgeloopen.
Aangevangen is daarop de discussie over het ont
werp tot verhooging van den accijns op het gedistil
leerd, dat door de heeren Bahlmann en Buma werd
bestreden.
Omtrent het verhandelde in de avondzitting ontleenen
wij aan de N. Ii. Ct. het volgendeIn de avondzit
ting werden de drie financiëele wetsontwerpen achter
eenvolgens behandeld en aangenomen, dat tot verhooging
van den accijns op het gedistilleerd met 48 tegen 13,
dat tot verhooging en uitbreiding van het overgangs
recht met 51 tegen 12, en dat tot verhooging en
uitbreiding van het zegelrecht op de effecten met 63
tegen 3 stemmen.
Bij de behandeling van het tweede wetsontwerp