1885. N°. 73.
Dinsdag 23 Juni.
72ste jaargang.
Bij dit Dommer behoort een bijvoegsel.
GOM
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdagavond
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, 1,75,
Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 ct.
In ons land varvoege men zich: voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau
van NIJGH VAN DITMAR, en verder bij alle Boekverkoopers en Postdirecteuren.
COURANT.
De prijs der gewone advertentiën is van 15 regels 50 ct., elke regel meer 10 ets.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts
tweemaal berekend.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen worden van 18 regels a f 1,berekend.
Dienstaanbiedingenniet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ets.
Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cents per regel
's-Hage, 20 Juni.
De politieke atmospheer werd er in de laatste
veer.ien dagen niet zuiverder op.
De liberale Unie is in tweespalt, en met verzaking
van het devies: eendracht maakt macht, denzelfden
weg opgaande als da liberalen in België. Over de on-
derwijsvraag ontwaart men niet alleen verschijnselen
maar positieve gegevens, bij sommigen althans, om
toe te geven aan den clericalen overmoed om het
openbaar onderwijs den genadeslag toe te brengen
door geheele of gedeeltelijke opoffering van het groote
beginsel, neergelegd in art. 194 der Grondwet. De
kerkelijke partijen evervleugelen het Ministerie, dat
niemand toch van doldriftigheid of overmaat van li
beralisme zal beschuldigen, en tegenover zijn non pos-
sumus ten aanzien der geëischte ondermijning van
ons openbaar schoolwezen, dreigen zij met eene be
paalde werkstaking ten aanzien van alle voorstellen tot
grondwetsherziening, die niet vergezeld gaan van de
schrapping of ontzieling van de grondwettelijke staats
zorg voor het openbaar onderwijs.
Goedmoedige of bevreesde liberalen mengen zich
reeds, zij 't dan met een bewogen hart, in het koor
dat op de openbare markt van het politieke leven
den kreet aanheftde bijzondere school regel, de open
bare slechts aanvulling, bijzaak, armen-recept I Zelfs
en beroep wordt gedaan op Thorbecke, met verzwijging
dat zijn desideratum in de toekomst van de volle
werking van het particulier initiatief, ook met betrek
king tot het schoolwezen, samenhing met en afhanke
lijk was van de voorwaarde eener zoodanige ontwik
keling van de maatschappij, dat zij voor die eigen
krachtsontwikkeling vatbaar, rijp en bekwaam was.
Opzettelijke verwarring bovendien steeds door de cleri
calen met volharding gesticht en gaande gehouden
tusschen bijzondere en kerkelijke scholen, tusschen
particulier en dogmatisch onderwijs. Waar werd, waar
wordt na 1848 aan de bijzondere scholen, die als
't ware de gansche middelklasse en de hoogere standen
omvatten, ooit een stroohalm in den weg gelegd, en
waarom worden de openbare scholen nu, nu men voor
zichzelf de vrijheid van het bijzonder onderwijs zonder
beding heeft verkregen, gestigmatiseerd en belasterd
als broeinesten van het ongeloof? Waarom is eene voor
de gemengde openbare school noodzakelijke neutrali
teit, met vermijding van krenking der godsdienstige
gevoelens of gezindheid, waarom is dat nu krenkend
voor de kerkelijke drijvers
Nog leeft in de herinnering bij velen voort, hoe, na
de invoering der wet van 1857, trouwens door bijna
de geheele volksvertegenwoordiging tegenover eeneniet
noemenswaardige minderheid aangenomen, en in hoofd
zaak niet verschillende met de tweede editie van 1878,
hoe slechts enkele leden der anti-revolutionaire partij
aan het beginsel dier wet trachtten te knagen, en hoe
toen vooral de voormalige afgevaardigde uit Goes,
da gemoedelijke, kundige en scherpzinnige De Laat
de Kanter optrad, en onder den onverholen bijval
van schier de gansche Tweede Kamer, èn uit de
geschiedenis der Grondwetsherziening, èn uit de eischen
van het Staatsbelang, èn in 't belang der volksont
wikkeling, de openbare school, die niet ongodsdienstig
maar ook niet kerkelijk mocht noch kon zijn, in
welsprekende bescherming nam en haar met kracht
en klem verdedigde tegen de ongegronde aanvallen,
waaraan zij blootstond. Het mag herinnerd worden
hoe toen reeds ar. De Laat De Kanter niet naliet
tsgenover Groen en Van Lijnden (uit Arnhem) in het
licht te stellen dat in '48 gebeden en gesmeekt werd
om vrijheid van bijzonder onderwijs, welke vrijheid
dan ook door de volhardende medewerking der liberalen,
die zelfs met eigenaardige traditiën der conservatieve
partij te kampen hadden, edelmoedig bezorgd en
grondwettig verzekerd is.
Thans zijn de rollen omgekeerd. De eisch is nu
geworden: de openbare school er onder, en wij staan
aan den vooravond eener oplossing, die wordt zij niet
verhoed het vrije Nederland zal overleveren aan
de kerkelijke heerschappij, aan de inmenging der kerk
op het gebied van den Staat, aan overvleugeling van
het Staatsgezag door twee kerkelijke antipoden. Wij
staan aan den vooravond van de vernietiging der
school, waaraan zelfs volgens de verklaring van het
Ministerie V. d. BruggenSimons, de natie sedert
1806 gehecht isl
Maar niet alleen de hierboven aangewezen veege
verschijnselen bezwangeren en bederven onze politieke
atmospheerook in andere opzichten is er stof te over
tot ontmoediging, maar daarom ook tot verstaling van
energie en beginselvastheid. Onze financiëele toestand
toch is niet alleen zorgeischend, zoo als voor eenige
jaren reeds de Minister van financiën Van Lijnden van
Sandenburg dien noemde, maar inderdaad zorgwekkend.
Er zal daarvan in de volgende week, waarin de aan-
vullingswetten der middelen tot dekking van het tekort
aan de orde zijn, maar al te veel blijken. Van da
ernstige zucht om te bezuinigen, om ook dat element
tot verbetering der financiën te benuttigen, is nog
weinig blijk en er bestaat misschien zelfs weinig hoop
op, waarover trouwens, het zij dan bij het aanstaand
financieel debat, wel meer zal worden vernomen, met
het oog op de spoedig intredende opmaking der staats-
begrooting.
Maar had nu iemand onder deze omstandigheden
kunnen vermoeden, dat nog in de afgeloopen week,
met de meerderheid van een paar stemmen, en helaas
ook met medewerking van eenige liberalen eene bate
van 8 ton zou worden prijsgegeven? Onder de mid
delen toch, reeds door den Minister Grobbée voorge
steld om bij te dragen tot herstel van het verbroken
evenwicht in 's lands financiën, behoord» ook eene
op zich zelve kleine verhooging en uitbreiding van
het recht van overgang bij overlijden van de waarde
der in eigendom geërfde of verkregen effecten.
Aanvankelijk ingevoerd in 1859 alleen voor over
gangen in de zijdlinie en tusschen echtgenooten zon
der kinderen, werd het recht bij de wet van 9 Juni
1878 ook uitgestrekt tot overgangen in de rechte lijn
en tusschen echtgenooten met kinderen.
Het werd toen bepaald op 1 pet. voor de zijdlinie
en kt pet. in de rechte linie.
Het was toen nog bezwaard met 38 opcenten, zoodat
het bedrag respectievelijk beliep ƒ1.38 en 0.34%.
Het voorstel van den vorigen Minister van Finan-
ciëen, overgenomen door zijn opvolger, strekte nu om
die ƒ1.38 in de zijdlinie te brengen op ƒ2 of 2 pet.
en de 0.34% in de rechte linie op f 0.50, dus 15%
cents meer (een half pet. in plaats van een kwart)
z»nder opcenten, terwijl de rentegevende schuldvorde
ringen reeds sedert de wet van 10 Juli 1882 van het
registratierecht zijn ontheven. De totale meerdere op
brengst der verhooging en uitbreiding werd geraamd
op 8 ton.
En toch die vermeerdering van inkomst is prijs
gegeven, terwijl uit het voorl. verslag slechts bleek,
behalve van de goedkeuring der verhooging voor wat
de zijdlinie betreft, dat slechts in drie afdeelingen
(van de vijf) de meerderheid zich tegen de geringe
verhooging van 15% cent per ƒ100 waarde verklaarde 1
Men vrage niet welke motieven daartoe het hunne
hebben bijgedragen, want duidelijk te onderkennen zijn
ze niet en wat soms bij den een aanbeveling was in
verband met de richting die hij op financiëel gebied
vertegenwoordigde, was bij den ander, tot dezelfde
richting behoorende, reden tot afkeuring; en zóó is
het gekomen dat naast de fine fleur der katholieken
en een deel der anti-revolutionairen, bij de afstemming
van het ontwerp geschaard waren de heerenGoekoop,
Buma, De Vos Van Steenwijk, Van der Linden, De
Jong, Zijlker, Gleichman (die, wat hem persoonlijk
betreft, in zekeren zin gebonden was aan eene gedane
toezegging als Minister, dat hij later geen verhooging
zoo voorstellen, hetgeen hij toch ook werkelijk niet
gedaan heeft) en Dirks. Nu ligt toch de vraag werke
lijk voor de handis het te verwonderen, dat de
nieuwe Minister van financiën, lettende ook op het
gebeurde bij alle opvolgende voorstellen nopens in
komsten- of rentebelasting en laatstelijk nog bij de
klassenbelasting, dat hij zich bij zijne optreding, met
het oog op de samenstelling der Kamer en de wispel
turigheid van hen die zich tot dezelfde partij rekenen,
niet heeft gewaagd aan eene toezegging om opnieuw
met eene belasting op het roerend vermogen voor den
dag te komen
In een mijner vorige brieven is gezegd, dat men
wèl zou doen de daden van den Minister aftewachten
en hem niet reeds bij voorbaat te beoordeelen en te
veroordeelen naar aanleiding van een vroeger door
hem gepubliceerd geschrift, vóór hij nog denken
kon ooit met de portefeuille van financiën te zullen
worden belast. Maar, die verklaring is eindelijk ge
komen in de gewisselde stukken over de aanvulling
der middelende heer Bloem is daarin getrouw ge
bleven aan zijne vroegere opinie en heeft daarvan nog
in de zitting van Donderdag een hernieuwd blijk ge
geven. In hoever de Minister zich daardoor de ongunst
van sommigen heeft op den hals gehaald is niet dui
delijk uittemaken, want behalve de heer Gleichman, dis
zijne verhouding aangaf tegenover zijne verklaring van
1878, heeft slechts een dertegenstemmende liberalen zijn
votum gemotiveerd, namelijk de heer De Jong, die geen
vertrouwen of medewerking kon schenken aan een
Min. van financiën, die geene belasting op het roerend
vermogen in zijn programma voert, maar met terug
name van het personeel voor het Rijk en met eene in
komsten-belasting voor de gemeenten, verder door in
directe belastingen wil trachten het financiëel even
wicht te herstellen.
Het is niet te ontkennen dat dit ook een beginsel
betreft, waarvoor men evenzeer pal moet blijven staan
als voor dat, hetwelk de heer Bloem als het zijne
vasthoudt en waarvoor hij als 't ware reeds terstond
zijne nauwelijks ontsloten portefeuille bleek veil te
hebben. Ik ga verderal mocht ook de klassenbe
lasting door een samenloop van combinatiën en de
mindere gevatheid en den parlementairen takt van den
heer Grobbée, gevallen zijn, ik geloof met den heer De
Jong, dat, wanneer eene inkomsten-belasting werd in
gediend, waarbij alleen die kapitalen getroffen werden,
waarvan geene belasting wordt betaald (en deze dus
niet wordt uitgestrekt tot inkomsten van den grond
of winsten van handel en nijverheid, die reeds op
andere wijze belast zijn) dat alsdan wel eene meerder
heid zou te verkrijgen zijn uit een gevoel van recht
en billijkheid. De verwachting is zeker nog niet
hopeloosdat eenmaal dit beginsel van recht en
billijkheid zal zegevieren, en dat daardoor dan tevens
Voor goed aan den invretenden kanker der te korten
en der financieële knutselarij een einde zal komen.
Maar, wat was hier de quaestie? Moest daarom nu
reeds, van die zijde eene bate van 8 ton opgeofferd
worden, die, met de verhooging van het zegelrecht
op effecten, die gelukkig niet afgestemd is, let wel,
toch in de richting ligt om het roerend vermogen
te treffen? Ook de heer De Bruijn Kops, (die ook
blijft vasthouden aan eene inkomsten-belasting), liet
dat karakter van het ontwerp bepaald uitkomen en
zijne opmerking was alleszins juist, dat hij zich niet
begrijpen kon dat men met dit ontwerp vóór zich
zeggen kon, tik ga niet mede" want dat het in een
anderen vorm geeft wat velen met hem verlangen,
namelijk de belasting van het roerend vermogen, wel
niet jaarlijks, maar na verloop van tijd, dat evenwel tot een
jaarlijksch percentage is te herleiden, zoodat hier reeds
eenigermate verkregen wordt wat op andere wijze tot
dusver nog niet was te verkrijgen.
Welnu, daar ligt de hoofdquaestie met betrekking
tot de stemming en de medewerking tot verwerping
met hen, die juist voor een deel om dat karakter
tegen het wetsvoorstel gekant waren. En het is dat
ongelukkig verschijnsel iu onze politieke atmospheer,
dat, bij al het andere waarop reeds is gewezen en
waarbij nog de census-agitatie Lobman te voegen is,
onze politieke malaise, tot zulk eene bedenkelijke
hoogte heeft opgevoerd, en tot zulk eene alle kracht
brekende lijdelijkheid heeft gedoemd.
GOES, 22 Juni 1885.
Onder de laatste berichten in ons vorig no. deelden'
wij mede, dat het wetsontwerp betrekkelijk de staats
loterij met 45 tegen 13 st. is aangenomen. Niet on
aardig is het even te releveeren wat eenige bekende
antirevolutionaire kamerleden bij de behandeling van
het ontwerp hebben gezegd. Vroeger toch was het alleen
de vraag of de staatsloterij zedelijk of onzedelijk moet
geacht worden en het is een waar woord van den heer
Keucheniusdat wanneer men eene afkeuringswaardige
instelling gaat verbeteren, men haar niet afschaft, wat
doel en streven moet zijn van hen, die de staatsloterij
onzedelijk achten.
De heer Donner uit Leiden leverde het eerst eene
beschouwing en noemde de staatsloterij onzedelijk omdat
zij eene loterij is. Het lot was eene zheilige zaak",
die niet aan winzucht dienstbaar mocht worden gemaakt.
Eene vergadering van Christusbelijders, als waarin de spr.
zich bevond, moest de dingen uit een hooger standpunt
bezien dan van staatsbelang en staatkunde. Zij moest ze
bezien uit het oogpunt van 2 Kronijken 26: «Amazia
vergaderde Juda en hij huurde uit Israël honderdduizend
kloeke helden, voor honderd talenten zilver. De man
Gods zeide: O koning, laat het heir van Israël met
u niet gaan, want de Heere is niet met Israël. En
Amazia zeide tot den man Gods: Maar wat zal men
doen met de honderd talenten? En de man Gods
zeide: de Heere heeft meer dan dit om u te geven".
Spr. betoog kwam hierop neder, dat de schatkist
geen zegen kan verwachten van ongeoorloofde en onrecht
matige inkomsten.
De heer Keuchenius, afgevaardigde uit Middelburg
hUld mede eene scherpe philippica tegen de staats
loterij, waarover volgens spr. de Staat van schaamte
moest blozen.
Wanneer men ertoe overgaat om in plaats van de
staatsloterij afteschaffen, haar op wettelijken grondslag
optebouwen, terwijl zij dezen steeds heeft gemist
wanneer men deze instelling verlangt, dan behoeft men
niet te vreezen, dat zij spoedig zal worden afgeschaft.
Met dezelfde gronden en redenen, waarmede men in
de stukken de staatsloterij heeft verdedigd, kan men
den Staat het recht geven, voortaan staatsbordeelen
opterichten.
En hoe dacht nu de afgevaardigde uit Goes, de heer
De Savornin Lohman er over Wanneer men zoo
zijne geestverwanten hoort spreken, zou men toch
kunnen verwachten, dat ook de heer Lohman op wel
sprekende wijze 'zijne afkeuring zou betuigen van eene
zaak, welke den heer Keuchenius zulke fraaie woorden
in den mond legde, al vergat deze spreker, dat vroeger
loterijen werden gehouden omkerken opte
richten 1
Men kan echter nauwelijks zijne oogen gelooven
als men daar leest wat de heer De Savornin Lohman
beeft gezegd.
Deze spreker stelde zich partij voor het wetsont
werp en zijde heel leuk dat hoewel hij nimmer loterij
gespeeld heeft, hij niet aarzelen zou een lot te nemen,
als hij wist, dat hij zou winnen, en hij stemt niet
voor de afschaffing der staatsloterij, zoolang de Kamer
weigert, daarvoor iets in de plaats te stellen. Het
is gemakkelijk te zeggen De Heer kan het ons geven,
maar dan moeten wij ook toonen, dat wij doen wat
wij kunnen om de schatkist te stijven.
De heer Lohman bleef aan de rechterzijde niet alleen
met het in bescherming nemen der staatsloterij. Ook
de heeren Schaepman en Schimmelpenninck braken
er eene lans voor en ten slotte waren met 2 liberalen
slechts 11 antirevolutionairen (geen enkel katholiek)
tegen de «ontheiliging van het lot"
Zelfs was het de heer Lohman, die uit het voorstel
deed lichten de bepaling dat het wetsontwerp op de
staatsloterij in 1890 zou herzien worden, zoodat nu, door
het initiatief van onzen afgevaardigde voor onbepaalden
tijd bestendigd is eene instelling welke de heer Donner
Christusbelijders onwaardig en de heer Keuchenius
eene schande voor den Staat noemt.
In de zitting der Tweede Kamer op Vrijdag is,
gelijk wq reeds mededeelden, zonder discussie en met
algemeene stemmen het wetsontwerp aangenomen tot
verhooging van het zegelrecht op buitenlandsche effec
ten tot 5 cents van iedere 50 gulden en tot uitbrei
ding van dat recht tot alle binnenlandsche fondsen
en tot alle buitenlandsche, welke binnen het Rijk
verhandeld worden. De opbrengst wordt geraamd op
4 ton. Nader is bepaald dat voor zegeling van binnen
landsche stukken 6 maanden tijd wordt gelaten na
invoering der wet, en dat voor buitenlandsche en over-
zeesche stukken na 6 maanden een vijfde, na 9 maan
den de helft van het recht verschuldigd zal zijn. De
wet wordt ingevoerd Januari 1886 en dan hebbende
Nederlandsche effectenbezitters, al werd dusver het
roerend kapitaal in Nederland van elke belasting ont
heven, wel te bedenken, «dat een6 boete van honderd
maal het niet betaalde recht, doch minstens honderd
gulden, voor ieder stuk, is verbeurd door elk, die
niet behoorlijk gezegelde stukken als boven bedoeld,
binnen het Rijk uitgegeven, in omloop gebracht, over
gedragen, verpand of beleend of geconverteerd zal
hebben."
De Minister gaf de verzekering, dat de administra
tie alles zou in het werk stellen om den ingezetenen,
die nu bij den ontvanger zullen komen om hunne
effecten te doen zegelen, hunne taak zoo gemakkelijk
mogelijk te maken en het volstrekt niet de bedoeling
is, dat de effecten gedurende eenige dagen bij de
ontvangers in bewaring zouden blijven, maar dat zij
verplicht zouden zijn, die terstond weder terugtegeven.
De door de vergadering van Ingelanden van
den Calamiteusen Borselepolder goedgekeurde rekening
der ontvangsten en uitgaven over 1884/5 sluit in
ontvang met 38705 68 en in uitgaaf met 38722.15.
De begrooting van ontvang en uitgaaf voor 1885/6
bedraagt in totaal ƒ33169.21 Het dijkgeschot is
vastgesteld op 26 30 per hectare belastbaren grond
en op of ƒ8.77 per hectare Yroone of Vrijland.
Te Borsele is tot sub-ontvanger voor het Rijk
benoemd dhr. J. Beenhakker, wonende in genoemde
gemeente, zulks ter vervanging van wijlen dhr. Hagen.
De rijksveldwachters 3e klasse (jachtopzieners)
J Van der Meere te Heinkenszand en A. Smallegange
te Kapelle, zullen, te rekenen van 7 Juli a. s., van
standplaats verwisselen.
Ylissingen. In de Vliss. Courant van Zondag komt
een bericht voor «dat zij uit goede bron verneemt,
dat binnen weinige dagen de benoeming van den heer
Diemont tot burgemeester van Vlissingen is tegemoet
te zien." We willen gaarne gelooven hier niet met
eene «mededeeling in vertrouwen" te doen te hebben,
maar wij vinden het niet zeer kiesch op eene benoe
ming, die blijkens de redactie van het bericht nog
geschieden moet, vooruit te loopen.
Men verneemt dat de Engelsche Koninklijke jachten
op 25 of 26 Juni a. s. hier verwacht kunnen worden.
Kolijnsplaat. Met de telephoonleiding van hier naar
Kortgene, in aansluiting met het rijkstelegraafkantoor
aldaar, is men thans zoo ver gevorderd, dat alle palen
geplaatst zijn en de draad over den geheelen afstand
gespannen is.
De proeven, die men er Zaterdag II. van hier naar
Kortgene en omgekeerd mede genomen heeft, voldoen
aanvankelijk goed. De eigenlijke toestellen aan de
eindstations zijn nog niet gearriveerd.
Al spoedig mag men dus verwachten, dat dit nieuwe
gemeenschapsmiddel in werking zal komen, en denk
zij den consessionaris mr. L. A. Bybau, ons isolement
aanzienlijk minder zal worden.
Naar men ons mededeelt is eene der vermiste
banknoten uit den brief, geadresseerd aan J. Van
Dalsem, te Scherpenisse, in handen gekomen van den
directeur van het postkantoor te Tolen. De Justitiq
doet verder onderzoek.