Advertentiën.
2de Verificatie.
galerij van de Nederlandsche afdeeling een Konings
paviljoen opgericht tot ontvangst van hooge autori
teiten. De buitenwanden van dit paviljoen zullen door
Deventer-tapijten worden gevormd, terwijl de inwen
dige bekleeding zal bestaan uit de kartons der fresco's
van den Dillenburg, op last van wijlen H. K. H. Prin
ses Marianne der Nederlanden vervaardigd. Door haren
dood is het werk niet voltooid geworden. Een dezer
kartons heeft ook voor Antwerpen historische waarde,
namelijk de afbeelding eener deputatie van Antwerpsche
kooplieden, die den Prins van Oranje kwamen uitnoo-
digen, de souvereiniteit dezer landen te aanvaarden.
Het ameublement van het salon zal in overeenstem
ming zijn met de bestemming ervan.
VEREENIGING
van
Burgemeesters en Secretarissen
IN
ZUID- en NOORD-BEVELAND.
Vergadering op Donderdag den '23 April 1885, des
voormiddags te elf uren, in het lokaal der
Sociëteit «Eensgezindheid" te Goes.
Vervólg.
B. Moet door een gekozen raadslid, dat geene open
bare betrekkingen bekleedt, bij zijn geloofsbrief eene
negatieve verklaring daaromtrent worden overgelegd
Aanleiding tot deze vraag werd gegeven door de be
raadslagingen in de vergadering van den gemeenteraad
te Goes van 29 Januari 1885, toen het onderzoek van
den geloofsbrief met daarbij behoorende stukken van
den heer M. De Jonge Jz. aan de orde was.
Dat gekozen lid had bedoelde verklaring niet over
gelegd, maar in zijn begeleidend schrijven vermeld, dat
hij geene openbare betrekkingen bekleedt.
De heer Z. D. Van der Bilt La Motthe, Burg. van
's-Heer Abtskerke, die omtrent deze vraag advies heeft
uitgebracht, schaart zich aan de zijde van het raadslid
dat de overlegging eener verklaring wilde. Art. 17
dei Gemeentewet spreekt er in positieve bewoordingen
van, en indien de wetgever haar niet had bedoeld,
zou de uitvoerende rnacht geene vrijstelling van zegel
en registatierecht van het stuk verleend hebben, zooals
bij Kon. besluit van 5 November 1851 no. 68 is gedaan.
Hij meent dat zijn gevoelen gedeeld wordt door de
redactie van de Gemeentestem, welke in no 1454
instemde met de denkwijze van een inzender, die van
oordeel was, dat zonder de bedoelde verklaring de raad
niet kon beslissen of de verkozene eene openbare be
trekking bekleedt en of die m t het lidmaatschap on-
vertenigbaar is, en er bijvoegde dat de raad wel niet
aan de overgelegde verklaring gebonden is en naar
eigen wetenschap of van elders bekomen inlichtingen
kan beslissen, maar dat dit niet wegneemt, dat de ge
kozene moet beginnen met te voldoen aan het voor
schrift der wet, dat men verklare, of men openbare
betrekkingen bekleedt en zoo ja, welke.
Op de vraag van den Voorzitter of de heer La Motthe
nog iets bij zijn advies te voegen heeft, antwoordt hij
ontkennend, doch deelt mede dat tegen zijn advies bij
het bestuur een soort van protest is ingediend door
den heer L. F. Fagel Jr. luidende:
«Het is mij niet mogelijk de meening van den heer
Z. D. Van der Bilt La Motthe te deelen, omtrent de
noodzakelijkheid die er bestaat, dat een benoemd raads
lid, nevens zijn geloofsbrief, zoo hij geane openbare
betrekkingen bekleedt, eene regat'eve verklaring dien
aangaande moet overleggen. Art. 17 der gemeentewet
zegt wel, dat de tot lid van den Raad benoemde moet
overleggen eene door hem zeiven aftegeven verklaring,
vermeldende alle openbare betrekkingen die bij bekleedt,
maar uit dit artikel is mijns inziens niet afteleiden,
dat, zoo hij geene openbare betrekkingen waarneemt,
daarom toch eene verklaring moet worden overgelegd
van negatieven inhoud.
De wet spreekt van eene verklaring, vermeldende
alle openbare betrekkingen die het benoemde raadslid
bekleedten mijns inziens kan volstaan worden met
een schriftelijke mededeeling, dat men, om reden dat men
geene openbare betrekkingen bekleedt, de verklaring
in art. 17 der gemeentewet bedoeld niet kan overleggen.
Dat de Raad niet kan beslissen, zonder overlegging
der negatieve verklaring, valt mijnsinziens te betwijfelen.
De wetgever heeft alleen eene verklaring van het
benoemd raadslid gevorderd, om met meer zekerheid
te kunnen onderzoeken of de verkozene betrekkingen
bekleedt die bij art. 23 der gemeentewet met het
lidmaatschap van de* Raad onvereenigbaar zijn ver
klaard, en het is dunkt mij reeds bewijs genoeg, dat
geene openbare betrekkingen door het benoemd raadslid
bekleed worden als hij geene verklaring inzendt.
Ware het eene verplichting, dan zou de wetgever
evenals bij andere artikelen der wet daarvoor straf
bepaald hebben, door te zeggen dat de verkozene,
zonder de overlegging van zoodanig stuk, niet kan
worden toegelaten."
Na deze mededeeling had eene discussie plaats,
waarbij beide heeren hun gevoelen verdedigden, terwijl
aan de discussie nog werd deelgenomen door de heeren
Van Gorkom, Hartman en Ramondt, waaruit bleek,
dat men het omtrent de noodzakelijkheid der verklaring
niet eens was en dat vooral op het platteland het
registreeren, zelfs der positieve verklaring, weinig ge
bruikelijk is, tengevolge waarvan gevraagd werd of het
registreeren wel zoo bepaald noodig was. De heer
Hartman was van oordeel dat de verklaring, hetzij
positief hetzij negatief, moet geregistreerd worden
C. Is het niet meer in overeenstemming met den
geest der wet, dat ieder lid van den Raad een vast
presentiegeld voor het bijwonen van iedere vergadering
geniet, dan dat het volle bedrag wordt verdeeld?
Art. 58 der Gemeentewet zegt, dat de leden van
dsn Raad, waar dit college het bepaalt, voor zijne
zittingen een presentiegeld genieten, welks bedrag door
Ged. Staten, nadat de raad is gehoord, wordt vast
gesteld.
Tot hiertoe werd door Ged. Staten een bedrag b. v.
van 100, van 200, van 300 vastgesteld voor
presentiegeld. Op de begrooting werd dit bedrag uit
getrokken, en later het volle bedrag uitgekeerd aan
de leden van den raad, waarvan ieder zijn aandeel
ontving, naar het aantal van de door hem bijgewoonde
vergaderingen, of naar het aantal vergaderingen, dat
gehouden werd, en dan verdeeld onder de leden die
elk dezer bijwoonden.
Naar de meening van den heer II. G. Hartman, die
advies uitbracht, heerscht te dezen opzichte een ver
keerd denkbeeld, dat misschien zijn oorsprong vindt
in een ouden sleur, maar dat, naar zijn bescheiden
gevoelen, geen steun of grond vindt in de wet, noch
in hare letter, noch in haren geest.
«De leden genieten een presentiegeld voor het bij
wonen der vergaderingen van den raad." Dat is de
zin van art. 58. Als dus een lid ter vergadering komt,
moet bij weten wat hij geniet, als hij wegblijft, wat
hij verliest. Maar bij de tot nu toe gevolgde wijze van
handelen is dit niet het geval. Een lid, of hij komt,
dan of hij wegblijft, hangt af van het lot, of de ver
gadering door velen of door weinigen wordt bijge
woond, b jvendi. n of er vele of weinige vergaderingen
gehouden worden.
Zijns bedunkens wil de geest van de wet, dat ieder
lid, voor het bijwonen eener vergadering, een vast pre
sentiegeld geniet. Eene onbepaalde som voor presentie
geld der raadsleden op de begrooting uitgetrokken en
daaruit wordt (zooals voor iedere andere uitgaaf) bij
mandaat, het presentiegeld, naar rato van de bijge
woonde vergaderingen, aan ieder lid gemandateerd.
Tot nadere toelichting wijst de heer Hartman nog
op de geschiedenis van het betrokken artikel. Nadat
in de gewisselde stukken het nut van een presentie
geld was betoogd, als een middel om het vlijtig op
komen ter vergadering te bevorderen, werd hij de
beraadslaging door den Minister van Binnenlandsche
Zaken, in antwoord op eene bedenking van den heer
Van Zuylen Van Nijevelt gezegd, dat art. 58 de ge
legenheid geeft, «om op de begrooting eene som te
brengen voor presentiegeld", waarnaar de Minister
liet volgen«Het schijnt vreemd, maar het is zoo,
men doet soms, ik wil niet zeggen wondeten, maar
toch groote dingen met een presentiegeld. Men is
ijveriger, niet omdat men 50 cents, een of twee gul
den trekt; maar omdat iets genoten wordt." Referent
ziet in die uitdrukking de bedoeling van de regeering,
drt ieder lid moet weten hoeveel hij voor de bijwo
ning eener vergaderirg geniet. Het moet een bepaald
bedrag zijn.
Ook staat hij met zijn gevoelen niet alleen. De
redactie van het Weekblad voor de burgerlijke ad
ministratie betoogde in haar nur.m >r 1849 hetzelfde
en voerde o. a. aan hoe de tegenwoordige interpre
tatie van art. 58 het zeer vreemdsoortig gevolg heeft,
dat de raadsleden voor elke vergadering meer presen
tiegeld genieten, naar mate er minder vergaderingen
gehouden worden, terwijl ieders deel kleiner wordt,
naar gelang het aantal vergaderingen grooter is
eene premie dus op het houden van zoo weinig moge
lijk vergaderingen. Dit kan de gemeentewetgever niet
bedoeld hebben. Ged. Staten behooren vasttestellen
het bedrag, dat elk raadslid zal genieten voor elke
zitting, die hij heeft bijgewoond. Op de begrooting
moet dan een post worden gebracht om daaruit het
presentiegeld te voldoen evenals voor iedere andere
verplichte uitgaaf der gemeente
De heer mr. Bybau vreest, dat men dan een soort
van lief hebbcrij zal krijgen om vergadering te hebben
en aangezien ook de leden van den raad die kunnen
vorderen, kan dit tot groote uitgaven voor de gemeente
leiden.
De heer Hartman vreest dit niet, want het ver
zoek om een vergadering te houden moet door mins
tens drie leden gedaan, en daarbij de redenen opge
geven worden, terwijl het dan altijd nog aan den
burgemeester verblijft, om het verzoek al of niet
intewilligen.
Op de uitnoodiging van referent, om den wensch
uit te spieken, dat Ged. Staten van hunne tegen
woordige zienswijze mogen terugkomen, merkt de heer
Noordijke op, dat dit wel wat te aanmatigend zou
zijn, waai tegenover de heer Hartman het geval stelt
der veranderde zienswijze omtrent art. 245 der ge
meentewet, sedert de aandacht daarop is gevestigd.
Ten slotte wordt het voldoende geacht, dat van het
gevoelen in deze blijke door het verslag der tegen
woordige vergadering.
IX. Thans komen in bespreking enkele bepalingen
der gewijzigde drankwet, waaraan voorafgaat de be
tuiging van leedwezen, dat het ontwerp, niettegen
staande het verzoek der volksvertegenwoordiging en de
belofte der regeering. ten vorigen jare gedaan, zoo laat
is ingediend, zoodat de wet thans (einde April) nog
niet eens in het Staatsblad is verschenen.
De eerste opmerking betreft het vergunningsrecht.
Terwijl vroeger voorde huurwaarde van de inrichting
in verband met den omvang van het bedrijf, sprongen
van 100 tegen 25, rechtwaren aangenomen, is dit
thans bepaald op 50 tegen ƒ12,50 recht, met een
minimum van ƒ15. De heer Hartman is van oordeel,
dat dit nieuwe recht reeds met 1 Mei 1885 moet toe
gepast worden. De heer mr. Bybau daarentegen wijst
op art. 30 der gewijzigde wet, waarbij de tegenwoordige
verordeningen van kracht werden verklaard tot 1 Mei
1886. De heer Hartman zegt, dat de verordeningen,
zijns inziens, van kracht blijven, wat de hoegrootheid
van het recht betreft, maar dat art. 151 der Gemeente
wet te duidelijk wil, dat, waar in een onderwerp door
de wet wordt voorzien, de verordening vervalt. Nu
wenscht hij. met inachtneming der wet (sprongen van
50) de verordening te handhaven, en dus waar vroeger,
zooals te Goes, 25 per ƒ100 huurwaarde aan ver
gunningsrecht werd betaald, nu te vorderen 12,50 per
ƒ50, met inachtneming van het minimumrecht. Dit
gevoelen wordt echter door de vergadering niet ge
deeld die zich schaart aan de zijde van den heer Bybau
en de overgangsbepaling als uitzondering op art. 151
der Gemeentewet beschouwt.
De tweede opmerking betreft «de gemeenschap bin
nenshuis" bij gecombineerde neringen.
De heer mr. Bybau is van plan de quaestie der «ge
meenschap binnenshuis" streng optevatten en wenscht
het gevoelen van andere leden te leeren kennen.
De heer Ramondt acht de opvatting van mr. Bybau
juist. Er is gemeenschap binnenshuis, wanneer men,
onverschillig of er een of meer kamers tusschen beide
lokalen liggen, binnenshuis van den winkel in het
dranklokaal kan komen. Neemt men dit niet aan, dan
zou er alleen gemeenschap bestaan wanneer de twee
lokalen aan elkander belenden en daarvan spreekt de
wet niet.
Op verlangen van den heer Van den Bosch, om
althans in alle gemeenten van Zuid- en Noord-Beveland
eene eenvormige toepassing te verkrijgen, wordt aan
genomen, dat, als men, zonder de straat over te moeten,
van den winkel in het dranklokaal kan komen, er
gemeenschap binnenshuis is, zelfs al liggen er meer
dere kamers of andere gedeelten van het huis tus-
schenbeiden.
X. Aangezien, volgens de laatste berichten, de
Minister van Financiën het voornemen heeft aftetreden,
en dan ook het ingediende voorstel tot wijziging der
gemeentewet zal vervallen, wordt de bespreking van
dit wetsontwerp van de agenda genomen, nadat nog
aan den heer Van den Bosch enkele inlichtingen
omtrent de bedoeling van het ontwerp gegeven waren.
XI. Aan de orde is de behandeling der ingezonden
vragen.
Er zijn acht opgaven, en wel de volgende, waarom
trent het bij elk vermelde resultaat der bespreking
wordt aangenomen.
1. In de gemeente Goes, wellicht ook in andere
gemeenten, is de oproepingsbrief, waarop het
adres van den kiezer staat, vastgehecht aan het
stembiljet. Verzuimt de kiezer den oproepings
brief bij de stemming van zijn stembiljet afte-
snijden, dan is het aldus in de bus geworpen
stembiljet van onwaarde omdat de herkomst
blijkt. Het is zoo goed alsof het onderteekend
ware.
Mag de voorzitter van het stembureau, die
uit den aard der zaak op de verrichting van
den kiezer let, ingeval hij nog tijdig voor de
brief in de bus is de vergissing van den kiezer
bemerkt, dezen waarschuwen of niet9
De heer Ramondt is van oordeel dat de Voorzitter
van het stembureau daarop niet behoeft te letten
en dat dit ook beter is met het oog op de moeielijk
aftescheiden politieke partijdigheid. De heer Hartman
daarentegen gelooft, dat dit wel tot zijne taak behoort
De heer Van Gorkom ziet er geen verzuim van plicht
in, als de vooizitter geene opmerking daaromtrent
maakt, aangezien de wet noch van het mogen noch
van het moeten gewaagt.
Ten slotte wordt, ter voorkoming van eventuëele
moeielijkheden, de wensch uitgesproken, dat overal,
en dus ook te Goes, waar tegenwoordig een andere
wijze van handelen gevolgd wordt, het stembriefje van
den oproepingsbrief gescheiden, aan den kiezer worde
bezorgd, ook uit een oogpunt van wettigheid, daar de
kieswet wil, dat de brief het stembriefje zal bevatten.
2. Is hel vergunningsrecht te beschouwen als
eene belasting
Zijn de kwitantiën voor vergunningsrecht van
10 tot f HO aan een zegelrecht van 5 cent
onderworpen 1
Het vergunningsrecht is geene belasting, maar wordt
geregeld op de wijze van belasting. Daarom zijn de
kwitantiën niet aan zegelrecht van 15 maar van 5
cent onderworpen.
3. Hoe zijn de woorden in art. 10 der kieswet,
dat de kiezerslijsten binnen eene maand na den
in art. 7 vermelden dag door Burgemeester en
Wethouders moeten zijn opgemaakt, te verstaan
Welke dag wordt hier bedoeld 1
De heer Hartman is van gevoelen, dat aangezien
in art. 7 wordt gewaagd van de opgave, door den
ontvanger der directe belastingen, vóór den 15den
Februari in te zenden, en volgens art. 32 de herzie
ning der kiezerslijsten in de tweede helft van Februari
moet plaats hebben, de dagteekening der bedoelde
opgave als begin van den termijn der maand moet
worden aangenomen.
Dit gevoelen wordt niet weersproken.
4. Welke zal de geslachtsnaam zijn van een kind,
dat geboren is uit een onwettig huwelijk en
wiens moeder bij haar geboorte niet is opge
nomen in de registers van den Burgert. Stand
Om de onduidelijkheid der vraag wordt deze buiten
bespreking gelaten, doch opgemerkt, dat zeker bedoeld
wordt een kind buiten huwelijk geboren.
5. Hoe moet gehandeld worden met den post op
de begroo'ing voor 1884, wegens goed slot der
rekening van 1882 voor te veel genoten ver
goeding voor de kosten van hel lager onderwijs,
als de Minister dit te veel genotene reeds in
1884 bij wijze van verrekening heeft ingehouden
Als antwoord hierop wordt het gevoelen uitgedrukt,
dat het een prelevement op het goed slot van 1882
is, en dus in ontvang over 1884 moet worden ver
antwoord.
6. Is de secretaris verplicht, op aanvraag van
den inspecteur der registratie, zijne akten aan
dezen ambtenaar toe te zenden
De secretaris is verplicht inzage van zijne akten
aan den inspecteur te verleenen, doch zonder deze te
verplaatsen, dat wil zeggen, zonder ze aan den inspec
teur toe te zenden.
7. Mag met sigaren verkoop in 't klein, zooals tot
dusver in alle drankwinkels plaats heeft, na
1 Mei e. k. zonder strijd met de gewijzigde
drankwet vo rtgegaan worden
Op deze vraag werd een bevestigend antwoord ge-
g ven, mits de sigaren-verkoop maar niet als win
kelnering plaats hebbe door uitstalling voor de gla
zen of verkoop aan personen, die geen gelag maken.
XII. Nog moet bepaald worden de plaats der
zomervergadering, waartoe door het bestuur wordt
voorgesteld Wolfcrtsdijk
Hierbij wordt gelezen een bericht van den heer Van
Lis, luidende«ofschoon de plaats der zomerverga
dering (Wolfcrtsdijk) voor de Noord-Bevelandsche leden
zeer geriefelijk is, om die vergadering bij te wonen,
komt het mij, behoudens beter, voor, dat Ierseke,
Krabbendijke of Wemeldinge de voorkeur verdienen.
In de pauze zal daar, met het oog op de oester
industrie, meer te zien zijn dan te Wolfertsdijk".
De heer mr. Bybau is ook van oordeel, dat eene
andere gemeente meer gelegenheid tot aanvulling der
pauze zal aanbieden, en vraagt of het bestuur ook door
eenige oorzaak aanleiding voor zijn vcorstel heeft gehad
Dit wordt ontkennend beantwoord, met bijvoeging,
dat in de pauze altijd een rijtoer kan georganiseerd
worden.
Na nog eenige discussie wordt het voorstel van het
bestuur in omvraag gebracht. Tien leden verklaarden
zich voor, twaalf tegen, terwijl de heer mr. Bybau buiten
stemming bleef.
De heer mr. Bybau stelt nu voor Ierseke.
De heer Noordijke gelooft, dat met het oog op de
ligging aan het spoor, Krabbendijke de voorkeur ver
dient.
Het voorstel van den heer mr. Bybau wordt in omvraag
gebracht en aangenomen met 15 tegen 8 stemmen.
De heer Van der Bilt La Motthe vraagt of er te
Ierseke een geschikt lokaal voor bet houden der ver
gadering is.
Dit wordt voor het minst betwijfeld.
Ten slotte wordt het bestuur gemachtigd, om,
wanneer te Ierseke geene voegzame gelegenheid voor
de zomerbijeenkomst iseene andere plaats, bijv.
Wemeldinge of Krabbendijke, aan te wijzen.
XIII. De vergadering wordt daarna door den Voor
zitter, onder dankzegging aan de leden voor hunne
opkomst, gesloten.
Burgerlijke Stand Goes
van 24 tot 27 April 1885.
Ondertrouwd: den 24n, Jan Daniëlse, 41 j. jm.
te Kloetinge en Maatje Gijzel, 29 j. jl. te Goes.
Geboren den 26n, Marinus Jacobus, z. v. Johannes
Govers en Johanna Knuist.
Overleden: den 25n, Johannes Cornells Geers,
ongeh. 24 jaar.
Op 30 April aanstaande hopen
JAN KRUIJS VOORBERGE Sr.
en
JACOBA KRIJGER
hunne
50jarige Echtvereeniging
te heidenken.
Hunne dankbare kinderen,
behuwd- en kleinkinderen.
's-Gravenpolder.
Heden overleed onze geliefde moeder,
behuwd- en grootmoeder WILHELMINA
VAN KRUININGEN, weduwe van Augus
tijn Lokerse, in den ouderdom van ruim
76 jaren, na eene kortstondige ziekte van
6 dagen.
Kloetinge, 22 April 1885.
Namens de familie,
W. SLABBEKOORN Hz.
Heden overleed in den ouderdom
van ruim 79 jaar onze geliefde echtge
noot en vader ANTHONIS JOHANNES
ADRIANUS PETRUS VAN CALMTHOUT,
na een gelukkig huwelijk van ruim 56 jaar.
Wed. M. L. VAN CALMTHOUT
wulffaert
Namens kinderen, behuwd-
en kleinkinderen.
Goes, 23 April 1885.
Langs dezen weg brengen wij aan
familie, vrienden, zoo binnen als buiten
deze stad, onzen welgemeenden dank voor
de talrijke bewijzen van belangstelling ons
bij gelegenheid onzer -tOjarige echtver
eeniging bewezen.
Goes, 27 April 1885.
J. P. MAGIELSE Pz.
E. MAGIELSESchrijver.
Allen, die iets te vorderen heb
ben van, of verschuldigd zijn aan
de nalatenschap van wijlen CORNEL1S VAN
DER VLIET, op 2 April 1885 te Kapelle
overleden, wordt verzocht daarvan vóór
of uiterlijk op 15 Mei 1885 opgave of
betaling te doen aan den executeur-testa
mentair FOORT VAN DER VLIET te Ka
pelle, of wel ten kantore van den onder-
geteekende.
Kapelle, April 1885.
A. GALLIS MERENS,
Notaris.
De tweede verificatie-vergadering in het
faillissement van A I) HI AAN DE JONGE,
Wind-korenmolenaar en Winkelier, wonende
te Hoedekenskerke, zal gehouden worden
op Zaterdag 2 Mei 1885, des voormiddags
te tien uren, in het gerechtsgebouw te
Middelburg.
De Curator,
Mr. C. LUCASSE,
Advocaat en Procureur.
Bij behoorlijk geregistreerd vonnis der
Arrondissements-Rechtbank te Middelburg
van 22 April 1800 vijf en tachtig, is ten
verzoeke van LENA KORSTANJE, zonder
beroep, wonende te Goes, van goederen
gescheiden huisvrouw van ADRIAAN DE
DREU, laatstelijk arbeider, wonende te
Goes, thans verblijvende te Grand-Rapids
in Noord-Amerika, het tusschen voornoemde
echtelieden bestaande huwelijk door echt
scheiding ontbonden verklaard met al
de gevolgen daaraan bij de wet verbonden.
Voor gelijkluidend uittreksel.
J. G. DE WITT HAMER,
Procureur.