1885. N°. 10. Donderdag 22 Januari. 72itc jaargang. NATIONALE MILITIE, mmm. De prijs der gewone advertentiën is van 15 regels 50 ct., elke regel meer 10 ets. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slecht» tweemaal berekend. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen worden van 18 regels a f 1,berekend. Dienstaanbiedingenniet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ets. Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cents per regel. (iOESCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandao, Woensdag en Vrijdagavond uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, f 1,75. Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 ct. In ons land vervoege men zich: voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau van NIJGH VAN DITMAR, en verder bij alle Boekverkoopers en Postdirecteuren. Het Register van inschrijving, met de daaruit opge maakte Alphabetische lijst voor de over 1884, voor de lichting van 1885, liggen van heden tot en met 80 Januari e. k. ter inzage. Gedurende dien tijd kunnen tegen register en lijst bezwaren wordeu ingebracht bij den heer Commissaris des Konings in dit gewest, door tusschenkomst van den burgemeester dezer gemeente, zulks op ongezegeld papier, maar door de noodige bewijsstukken gestaafd. Goes, den 28 Januari 1885. Burgemeester en Wethouders van Goes, J. O. DE WITT HAMER. De Secretaris, HARTMAN. 's-Hage, 16 Januari. •De heeren Keuchenius en Lobman wilden dat de Kamer, oordeelende vooralsnog niet overiuigd te zijn dat de door de Regeering voor Ned. Indië beoogde belastinghervorming, voor zooveel daarvan bleek uit de door haar overgelegde ontwerpen en medegedeelde plannen, doeltreffend z n zoude, tot de orde van den dag zou overgaan. Deze motie, hoewel wat hare motieven betrof gekant tegen overmatige belasting, maar gehuld in eene wankelmoedige atschuiving van de wetgevende taak beneden de waardigheid van eene wetgevende vergadering, en eigenlijk gericht tegen de bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal, om, be houdens het bepaalde bij art. 129 van het regeerings- reglement, belastingverordeningen onder zekere voor waarden uittevaardigen, deze motie vond, behalve bij hunne geestverwanten, weinig of geen instemming. Zij was als 't ware eene sententia declaratoria, in strijd met de roeping aan de Kamer bij de compta biliteitswet opgedragen. Men kan de begrooting aan nemen of verwerpen, en dat wel op eigen verantwoor delijkheid, maar deze bij aanneming der begrooting niet dekken door eene voorafgaande verklaring van het ondoelmatige van haar inhoud, eene verklaring bovendien, die, uitgesproken door de Tweede Kamer, niet tot de Eerste Kamer komt. Het andere middel, ook ten doel hebbende verzwa ring van belasting althans voorloopig te voorkomen, was nedergelegd in een amendement van den heer De Bruyn Kops, strekkende om over het dienstjaar 1885 twee der voorgestelde middelen niet te verhoo- gen, maar naar den bestaanden maatstaf van 1884 te blijven heffen. Uitgaande van de stelling dat een of meer van de voorgestelde middelen door de Kamer kan geweigerd worden, moest het haar ook gegeven zijn om alle vermeerdering daarvan te verwerpen. De heer Kops achtte het opleggen van deze nieuwe belastingen aan de Javaansche bevolking voor spoorwegbouw eene economische, ja zelfs eene zedelijke en staatkundige misgreep, en hij wilde voor eene zoo rentabele on derneming als spoorwegen, leening sluiten. Met andere woordendekking van buitengewone uitgaven door buitengewone middelen en niet door belastingverhoo- ging. De heer Kops stelde dit voor geheel afgescheiden van eenigen zweem van wantrouwen jegens den Gou verneur-Generaal of van wettelijke bevoegdheid en niet gewikkeld in eene zwevende en niets zeggende ver klaring over het ondoeltreffende van de voorgestelde belastingen op zich zelvon. Dat dit amendement ten slotte door den voorsteller werd ingetrokken, toen ook daaraan toch eene betee- keüis van wantrouwen en althans eene poging tot bekorting van de bevoegdheid van den G. G. tot be lastingheffing was gehecht, doet ni' .s af tot de vraag over die andere bevoegdheid, namelijk die der Tweede Kamer, om eene beslissing te nemen als in het amen dement van den heer Kops, niet als eene onpractische sententia declaratoria, maar als eene parlementaire handeling was belichaamd. Gelijk het meermalen gaal, wordt eene op zich zelf concrete vraag van wetgevende bevoegdheid, wanneer zij met politieke nevenbeschouwingen wordt omwoeld en door politieke vreesaanjaging wordt beheerscht, geheel van aard en natuur veranderd en geraakt alsdan de juistheid der motieven veelal op den ach tergrond. Zoo ook met het amendement Kops. Is het waar wat de beer v. Gennep, die met de motieven van het amendement geheel kon meegaan, beweerde: dat dit amendement de bevoegdheid der Kamer te buiten ging Was de quaestie door hem juist gesteld, als hij zeide dat de Kamer niet bevoegd was het belastingrecht van de Indische Regeering, dat haar (uitgenomen het tarief van rechten dat bij art. 129 van het regeeringsreglement aan de wetgevende macht uitdrukkelijk was voorbehouden) in zijne volheid is opgedragen, bij eene begrooting te beperken en dat het eenige middel tot beperking was gelegen in rege ling van het onderwerp bij de wet Is het juist, wat de heer Van der Hoeven voorop stelde, dat de Kamer, als tak van de wetgevende macht, met de vaststelling der Indische belastingen eigenlijk in directeu zin niets te maken heeft? Was het amendement-Kops inderdaad te beschouwen als eene verzwakte en verslapte motie-Keuchenius Was het amendement werkelijk, gelijk ook de Minister van Koloniën beweerde, eene inmenging van de wetgevends macht in de belastingzaken voor Indië, eene ongekende nieuwigheid Bevat de uitsluiting van de Indische tarieven in art. 129 Regeeringsreglement de insluiting der regeling van alle andere belastingen door het Indisch bestuur, gelijk de Minister Heemskerk be weerde, en dat wel in dien zin, dat de Kamer, die over de wet op de Indische middelen oordeelt artikels- gewijze, geene bevoegdheid tot wijziging of afstemming van een dier artikelen bezit? Het ligt, dunkt ons, voor de hand dat dergelijke absolute ontkentenis van de bevoegdheid der Kamer tot vèr strekkende gevolgen zou kunnen leiden, en, bij het tot dusver geijkte stelsel nopens de financiëele verhouding tusschen Nederland en Indië, de inlandsche bevolking en ook de Europeesche maatschappij aldaar het kind der rekening zouden worden. He-'ft dat de wetgever bedoeld, dan zijn klacht en roep om herziening wel gewettigd, maar is voorloopige berusting plicht. Doch met den heer Van der Kaay mag die opvatting wel degelijk en deugdelijk betwist worden, llij alleen heeft de quaestie van bevoegdheid ook wederom geheel afgescheiden van de waarde der voorgestelde belastirgen en van de politieke neven beschouwingen op het ware terrein gebracht. De Kamer ontleende hare bevoegdheid aan art. 9 der Indische comptabiliteitswet, houdende dat de be grooting van N.-Indië jaarlijks woidt vastgesteld bij afzonderlijke wet of wetten. Die wet of wetten, zoo luidt het verder, regelen de uitgaven en wijzen de middelen ter harer dekking aan. Wij hebben dus met eene wet te doen en dan hebben wij ook het recht die wet bij amendement te wijzigen en haar al of niet gewijzigd aantenemen of te verwerpen. En dan ver volgt hij aldus: sWij hebben hier niet te doen met het vaststellen van belastingen voor de Indische bevolking. Dat doet de Gouverneur-Generaal krachtens zijne bevoegdheid. Maar wij hebben hier te beslissen, of een zeker middel tot dekking van de uitgaven in het volgende jaar al of niet zal word-n gebezigd. Daarover hebben wij bij deze wet te beslissen nu kan het gevoelen der Kamer zijn dat zoodanig middel overbodig, onnoodig is, en daarom stel ik er prijs op het recht der Kamer te vindiceeren om dat middel te verwijderen. Het zou, om een sterk sprekend voorbeeld te nemen, kunnen zijn dat besloten was in Indië spoorwegen aan te leggen en de kosten daarvan te dekken door eene leening, en dat nochtans do Gouverneur Generaal ge heel binnen zijne bevoegdheid eene belastingverordening uitschreef om uit de opbrengst dier belasting die uit gaven te betalen. Dan zou de Kamer kunnen zeggen neen, de middelen zijn reeds aangewezen, dat middel hebt gij niet noodig. Ziedaar het standpunt door den heer De Ilrnyn Kops ingenomen. Wanneer de Wet gevende Macht zoodanige bevoegdheid niet had, wat zou er dan worden van dien meermalen besproken beschermenden arm, over den Gouverneur-Generaal en de Indische Regeering heen. over de Indische bevol king van hier uittest! ekken De Gouverneur-Gene raal heeft het recht zoodanige belasting vast te stel len als hij goedvindt en wij hebben geen bevoegdheid daaromtrent een goed- of afkeurend oordeel uit te sprekenmaar wij hebben het recht de opbrengst eener belasting, als middel tot dekking der uitgaven voorgesteld, te verwijderen". Dit is, naar het ons voorkomt, liet ware standpunt waarop men zich te plaatsen heeft. Dat is, ook met het oog op de toekomst, het vin diceeren van het recht der Kamer. En daar het ons niet verwonderen zou, of dit punt, die quaestie van bevoegdheidzal ook in de Eerste Kamer ter sprake komen, hebben wij gemeend dat de uiteenzetting daar van wellicht eenig nut kon hebben. Werkelijk werd de quaestie zoowel in bet V. Ver slag als daarna in het Antwoord van den Min. van Koloniën ernstig ter sprake gebracht en het recht der Staten Generaal om Indische belastingmaatregelen te beoordeelen gevindiceerd, en werd het door onderschei dene leden, vooral met hut oog op de redevoering van den Min. van Binn Zaken in de avondzitting van 19 Dec. jl., plicht geacht hunne meening uittespreken, en tegen de argumentatie, geput uit art 129 Regeerings reglement tot uitsluiting van de wetgevende macht in zake belasting-verordeningen, ten stelligste optekomen. En de Memorie van Beantwoording, wel verre van het sustenu der Regeering in die zitting op den voorgrond gesteld, voltehouden, erkent dat recht in allen deele, maar zoekt een uitweg met betrekking tot het amen dement-De Bruyn Kops. Doch wat beteekent de er kenning van een recht, naast betwisting van het ge bruik maken ervan GOES, 21 Januari 1883. Ingevolge een verleden jaar genomen besluit, waarbij bepaald werd, dat de spaargelden, aan de kinderen der o. 1. scholen voor getrouw schoolbezoek geschonkeD, niet meer ten name der kinderen maar ten name van het comité in eene spaarinrichting zouden worden gebracht om het te spoedig uithalen dier gelden te voorkomen, werd in de gisteravond gehouden vergadering van het comité tot wering van schoolverzuim eene commissie tot beheer dier gelden benoemd, samengesteld uit de heeren J. E. Mulock Houwer, J. A. Van Heel en W. A. De Laat de Kanter, terwijl de heer D. M. Molijn met algemeene stemmen als bestuurslid werd herkozen. De vaststelling van den dag der bekroning werd overgelaten aan de commissie van statistiek, die daar omtrent in eene volgende vergadering hare beslissing zal medeaeelen. De loting voor de nationale militie zal dit jaar plaats hebben te Goes, Donderdag 26 Februari, des voorm. te 9 uren, voor Goes, en te 10% uur voor Borsele, Ellewoudsdijk, 's-Heerenhoek, Ileinkenszand en 's-tleer Arendskerkerke, en Vrijdag 27 Februari, des voorm. te 9 uren, voor Kloe- tinge, 's-Gravenpolder, Kattendijke en Wolfertsdijk, en te 10% uur voor Baarland, Oudelande, Nisse, Ovezand, Driewegen en Hoedekerskerke te Kapelle, Zatterdag 28 Februari, des voorm. te 10% uur, voor Kapelle, Wemeldinge, lerseke en Kruininge, des nam. te 1 54 uur voor Krabbendijke, Schore en Rilland-Bath, en te 3 uren voor Waarde en 's-Heer Abtskerke; te Kortgene, Maandag 2 Maart, der voorm. te 10% uur, voor Koitgene, Kats en Kolijnsplaat, en te 11 31 uur voor Wissekerke. Aan de N. Rott. Ct. ontleenen wij het volgende: In een verborgen hoekje in De Tijd van 17 dezer vindt men door een slezer" in 't kort het volgende medegedeeld Even buiten een klein stadje is voor eenige jaren eene inrichting tot oplei ling van onderwijzend perso neel opgericht, waarvan de directeur, zelf hoold der openbare school, en 7 leeraren door het Rijk benoemd worden, ndaar de gemeente zplve onwillig" Was z ilks eene inrichting in 't leven te roepen. Het rijk betaalt voor het gebruik der lokalen p. m. 50U aan huur vaan den directeur der inrichting". Daarbij zijn de resultaten van het onderwijs vtreurig", terwijl bovendien op zoo onbeschaamde wijze de wet geschonden wordt, dat aan een katholiek kweekeling, die met zijne medeleerlingen lachte, toen er in de les van afgodendienst gesproken werd, door den directeur gezegd werd, dat »hij daar over niet te lachen had", omdat «hetgeen in zijn kerk gebeurde nog veel erger en belachelijker was' liet onwaarschijnlijke van dit verhaal voor 't oogen- blik in 't midden latende, moeten wij t^gen dergelijke wijze van verdachtmaken opkomen. Als er bij het openbaar onderwijs afkeurenswaardige zaken'vooi ko men, dan eischt het algemeen belang dat de plaats waar zij voorkomen en de namen der schul ligen ge noemd worden Maar wat doet nu De Tijd"? vliet spijt ons, schrijft zijne redactie, dat wij vooralsnog van hem, (den inzender) geen vergunning ontvingen, den naam der plaats en van den bedoelden directeur, in ons blad publiek te maken." Maar wel geeft zij in haar blad den naamloozen inzender gelegenheid om, op grond van zijne nog door niets gestaafde beschul digingen, de onware algemeene slotsom onder de oogen harer lezers te brengen dat de geheele ongelukswet van 1878 moet opgeruimd worden, »daar toch zoowel hier als elders blijkt dat zij èn eene bespotting van den godsdienst der Nederlanders èn eene bespotting van onzen armzaligen fioanciëelen toestand is." Tusschen eene dergelijke wijze van verdachtmaken en laster is de afstand niet groot. Dinsdag 20 Januari werd door het bestuur der Bouwvereeniging sllelp u zeiven" door en voor arbei ders te Goes het 17e jaarverslag uitgebracht, waaruit bleek, dat het boekjaar 1884 begonnen werd met 129 leden daarvan hadden 6 leden hun lidmaatschap op gezegd, terwijl 42 leden een gedeelte van hun aandeel opnamen. Aan al die leden werd geheel of ge deeltelijk uitbetaald tot een bedrag van 2725,71 van die leden waren 20 meer dan 4 jaren lid en hadden dus aanspraak op hun bijgeschreven winst, doch 28 leden waren wel 2 jaren doch geen 4 jaren lid en hadden alzoo geen aanspraak op winst, dewelke verbeurd werd ten bate der winst en bedroeg 22.95. De contributie, welke ontvangen was, bedroeg 2628,50 of 242 meer dan in 1883. Door het bestuur werden 7 nieuwe leden aangeno men, zoodat men 31 Dec. 1884 130 leden telde, die gezamenlijk een kapitaal in de vereeniging hadden van 12774,82% of/562,48 meer dan 31 Dec. 1883. De gebouwen (15 in getal) werden in behoorlijken staat onderhouden. Voor onderhoud had de vereeni ging op 1 Januari 1884 een saldo van 269,35% Aan onderhoud werd dit jaar uitbetaald 209.19 rest 60,16% Van de winst werd voor dit doel afgetrokken t 175, zoodat men 31 Dec. 1884 voor ondei houd disponibel had235,16% Aan huishuur werd ontvangen 1153,75. Het bestuur was in staat 5 pet. als winst bij te boeken of uit te keeren over het kapitaal, dat de leden, na aftrek der uitbetaalde aandeelen en winst met het sluiten van het vorig boekjaar (31 Dec. 1883) in de vereeniging hadden, terwijl er een saldo winst was, dat niet verdeeld werd, van 1,07. Het reservefonds, dat 1/5 der winst tot zich neemt, bedroeg 31 December 1883 102691 dit vermeerderde met131,60 zoodat het reservefonds 31 Dec.'84 bedroeg 1158,51 De vereeniging had op 1 Jan. 1884 aan uitgezette gelden1491,10 Op verschillende t jden werd uitgezet 1181,31 Samen 2672,41 Daarvan werd weder opgenomen 1525, Zoodit de vereeniging 31 Dec. 1884 uitstaande had1147,41 De schulden der vereeniging bedroegen 1 Jan. 1884 4700,- Gedurende dit jaar werd opgenomen 300,— Samen 5000,. Hiervan werd afgelost1300, Zoodat de schulden 31 Dec. 1884 bedroegen3700. De omzet der vereeniging bedroeg Ontvangsten6080,69% Uitgaven5874,04% Saldo in kas 31 Dec. 1884 206,65 Uit het overzicht der vereeniging bleek, dat het ka pitaal der leden 31 Dec. 1884 bedroeg aan Aandeelen12248,38% Verdeelde winst526,44 Samen 12774,8z% Rezervefonds1158,51 Saldo winst dat niet verdeeld is t 1,07 Saldo onderhoud der gebouwen 235pl6% Schulden der vereeniging 3700, Verschenen doch niet betaalde interest T daarvan184.03% Samen 18053 60% Dit kapitaal was belegd in Gebouwenf 16699,54% Uitgezette gelden1^7,41 Saldo in kas 31 Dec. 1884 *6,65 Samen 18053,60% Staat van winst en verlies in 1884 Baten, Ontvangen huishuur 1153 75 interest 16,27 entreegelder.. 1,75 •- >- boeten 5,30 Verbeurde winst 22,95 Onzuivere winst1200,02 Lasten. Betaalde interest schulden f 7,73 Verschenen doch niet be taalde idem 184,03% Lasten, erfpacht assurantie 100,83% Voor onderhoud der geb. 175, Onkosten 74,40 Samen Winst Daaraf 'L voor het reservefonds ad Rest Winst van 1883 dat niet verdeeld is Zuivere winst Hetgeen verdeeld moet worden over het kapitaal dat de leden 31 Dec. 1883 in de vereeniging hadden en na uitbetaalde aandeelen en winst bedroeg 9571,67 hetgeen tegen 5% pet. bedraagt Aldus een saldo winst dat niet verdee weid van De Eerste Kamer heeft gisteren al de hoofd stukken der Indische begrooting, zoowel uitgaven als middelen, na vrij langdurige algemeene beraadslagin gen aangenomen met algemeene stemmen. De Kamer is op recès gescheiden. Bij de Tweede Kamer is ingediend een wets ontwerp tot aanvulling der wet op het hooger onderwijs, met de bepaling, dat vreemdelingen en Nederlanders, geen ingezetenen van het Rijk zijnde, tot de acade- 542,— 658,02 131.60 526,42 1,09 527,51 526 44 1,07

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1885 | | pagina 1