1884. N°. 106. Zaterdag 6 September. 71ste jaargang. De PATENTEN Burger-Avondschool Wijziging van artikel 198 der Grondwet. GOESCHE De uitgave dezer Courant gesohiedt Maandag, Woensdag en Vrijdagavond uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, f 1,75. Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 ct. In ons land vervoege men zich: voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau van NIJGH VAN DITMAR, en verder bij alle Boekverkoepers en Postdirecteuren. COURANT. De prijs der gewone advertentiën is van 15 regels 50 ct., elke regel meer 40 ets. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen worden van 18 regels a f 1,berekend. Dienstaanbiedingenniet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ets. Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cents per regel De toelfttings-examens voor de zullen wordea afgenomen op Maandag den 8 Septem ber aanstaande, des voormiddags te (J uren. Goes, den 3 September 1884. Burgemeester en Wethouders van Goes, J. G. DE WITT HAMER. De Secretaris, HARTMAN. over bet eerste kwartaal van het dienstjaar 1884/85 kunnen ter secretarie worden afgehaald tot den 19 September -a. e. op eiken werkdag tusschen des voor- middags 9 en des namiddags 2 uren. Goes, den 5 September 1884. De Burgemeester van Goes, J. G. DE WIT! HAMER. De Regeering is ter elfder ure voor den dag gekomen met het beloofde en uit de omstandigheden onvermij delijk voortvloeiende voorstel om art. 198 der Grond wet te wijzigen. Men moet haar eene ernstige grief maken van deze late indiening. Terwijl terstond na de behandeling van de wet op het regentschap deze zaak haar beslag had kunnen krijgen, zonder den parlementairen gang van zaken al te veel in de war te sturen, komt dit voorstel nu wel op het meest ongelegen tijdstip. Wanneer toch in de tweede helft van deze maand de Staten-Generaal bijeengekomen zijn wacht hun on middellijk het onderzoek der begrooting. Komt nu de behandeling van het wijzigings-voorstel daarvoor in de plaats, met al zijn gevolgenontbinding der Kamers en algemeene verkiezingen, dan kan van eene behan deling der begrooting in dit jaar zeer weinig komen. En verschuift men de wijziging van art. 198 tot na de begrooting, dus tot ongeveer het nieuwe jaar, dan begaat men eene groote onvoorzichtigheid, daar de leeftijd des Konings en zijne wankelende gezondheid ons elk oogenblik voor den toestand kunnen plaatsen dat de noodige wijziging der Grondwet door die wet zelf voor een langen tijd wordt onmogelijk gemaakt. Het is dus zeer te betreuren dat de Regeering haar voorstel eerst op dit oogenblik heeft ingediend en op haar rust de verantwoordelijkheid voor de gevolgen. Het ontwerp zelf der Regeering is van zeer een- voudigen aard. Het wil in artikel 198 der Grondwet deze wijziging gemaakt hebben, dat dit artikel voor taan zal luiden: «Gedurende het regentschap kan in de opvolging van den troon geene verandering worden gebracht." Ons dunkt dat de vertegenwoordiging zich met grooten ernst moet afvragen, of zij in dit voorstel der Regeering kan berusten. Het gaat niet aan te be weren dat, daar de troonopvolging beheerscht wordt door de regelen der Grondwet, in geval van noodzake lijkheid de weg open staat de opvolging op den troon te veranderen. Dit zou toch eene handeling zijn bene den de waardigheid van eene volksvertegenwoordiging. Neen, men moet het wel weten: als het voorstel der Regeering wordt aangenomen, zal het onmogelijk zijn gedurende het regentschap eenige verandering in de troonopvolging te brengen. Dat is ook de bedoeling der Regeering. Op welken grond? Omdat, zegt zij, «de Regent, hoewel overigens de koninklijke macht ten volle uitoefenende, niet het initiatief moet kunnen nemen om den minderjarigen Koning zeiven of diens vermoedelijken troonopvolger van de regeering uit te sluiten en door een ander te vervangen. Behalve dat het geval zich kan voordoen, dat een regent, bloed verwant des Konings, persoonlijk belang hadde bij de verandering in de opvolging, zou het kunnen zijn dat pressie van buitenlandsche pretendenten plaatshad ge durende een regentschap. Voor veranderingen van dien aard vereischt de Grondwet terecht den uitgedrukten wil des Konings (natuurlijk door de Wetgevende macht bekrachtigd); dus den wil van een meerderjarigen Koning." Het is waar dat artikel 23 der Grondwet een voor stel des Konings eiseht om verandering in de troon opvolging te brengen, maar het is niet minder waar dat de beduchtheid, die uit dit artikel spreekt, kwam van de mannen die eene vorige grondwet ontwierpen. De mannen van 1813 en 1814 leefden onder geheel andere indrukken en omstandigheden dan het tegen woordig geslacht. Zij, die zonder eenig mandaat des volks de onbeperkte heerschappij eens Konings op droegen aan den stadhouder uit het huis van Oranje, handelden ook geheel in den geest van het reactionaire Europa door eene «erfopvolging" in het leven te roepen. Nu gaat het toch onzes inziens niet aan dit antieke stuk voorgoed in onze staatsregeling te behouden. Eene erfopvolging, waarbij het bestuur over eene vrije natie wordt beschouwd en overgedragen als elk ander erfstuk, stuit niet alleen tegen de borst, maar brengt gevaren mede, die niet licht te tellen zijn. Als gedurende een regentschap de minderjarige prinses komt te overlijden, kan ons, krachtens de erfopvolging der Grondwet (die daarenboven op ver schillende wijzen kan uitgelegd worden), een vreemde vorst worden toebedeeld. Dit is een groot gevaar te achten in meer dan éen opzicht, niet bet minst in de tegenwoordige verhoudingen. Onzes inziens moet er dus gelegenheid zijn, door verandering van de regelen der troonopvolging, het land te beveiligen tegen min gewenschte overgangen. Logisch geredeneerd komt men dus tot de gevolgtrekking, dat op een gegeven oogen blik, als de rec'ntstreeksche vrouwelijke lijn uit het Huis van Oranje zou uitgestorven zijn, het Nederland- sche volk zelf zou beslissen over zijne toekomst. Die gevolgtrekking behoeft niemand te ontrusten. Het is zeer onwaarschijnlijk, dat wij zullen gesteld worden voor de vraagmonarchie of republiekmaar veeleer voor de vraag, welke vorst op den troon zal toegelaten worden. Doch al ware het andersten slotte berust de souvereiniteit bij het volk en voor eene beslissing over den regeeringsvorm zou men niet behoeven terug te deinzen. Wij bevinden ons, wat onze conclusie betreft, tot zekere hoogte in het gezelschap van De Standaard, die onomwonden uitspreekt dat wij, bij ontstentenis van het Oranjehuis, tot de republiek moeten terug- keeren. De motieven verschillen evenwel hemelsbreed. Volgens genoemd blad bestaat er eene bijzondere goddelijke roeping voor het Huis van Oranje als Nederlandsch vorstenhuis, en uit den aard der zaak kan die goddelijke souvereiniteit niet worden over gedragen. Wij moeten bekennen dat die leer ons te hoog is. Wij meenden dat blijkens onze geschiedenis het Huis vau Oranje reeds is overgegaan in het Huis van Nassau. Aan dien overgang schijnt de goddelijke oorsprong niet in den weg gestaan te hebben Maar men weet het, als de anti-revolutionairen hun leerstuk over de goddelijke souvereiniteit van het gezag practiscb moeten toepassen, blijkt het dat zij met hun eigen leerstellingen in de war zitten. Waar het goddelijk gezag begint en waar het eindigt, dat is eene quaestie waarover zij altijd zullen struikelen, omdat hunne leer even spitsvondig als onwaar is. In elk geval zal de opvatting der Regeering onge twijfeld in den boezem der Staten-Generaal ernstig worden bestreden. Hare argumenten dat de regent, in het waarschijnlijk geval de koningin-weduwe, zich zou laten leiden door pressie van buiten om bare eigen dochter van den troon te houden, komen ons niet zeer krachtig voor. De conservatieve natuur des heeren Heemskerk gaat ook in dit geval boven zijne leer, door hem zelf ont wikkeld in zijn bekend werk over de Grondwet, waarin hij met eigen hand de gevaren aanwees die kunnen voortvloeien uit zulk een ijzeren band als thans wordt voorgesteld om onze Grondwet te laten. Waarom.de heer Heemskerk zijne beginselen verloochent, behalve uit conservatieve inzichten, die met de gedachte aan een anderen regeeringsvorm niet bestaanbaar zijn, behoeft niet aangeduid te worden. Het is duidelijk genoeg, dat de heer Heemskerk aan de dynastieke belangen ook zijn eigene meeningen opoffert. Wij behoeven ons op dit oogenblik niet bezig te houden met het uit de lucht gevallen grondwetsplan van den heer Van Houten noch met het protest der voorstanders van algemeen stemrecht, die nu reeds schijnen bevreesd te zijn te laat te zullen komen. Eene geheel andere vraag dringt zich op den voor- grondwat zal het gevolg zijn van de verplichte ont binding der Staten-Generaal Er is hier geen groot beginsel, waarover het volk heeft uitspraak te doen, in het spel en dus zal de ontbinding ons voeren tot eene staatkundige verkiezing op de grootste schaal. De Standaard heeft alreeds medegedeeld dat het centraal comité zal te beslissen hebben wie er her kozen moeten worden en wie niet. Het Handelsblad, blijkbaar bevroedende dat de Kappeynianen het kind van de rekening zullen worden, betreurt den te wachten strijd over personen. Wij voor ons treuren over de aanstaande groote verkiezing volstrekt niet. Eene verkiezing van eene halve Kamer kwam ons steeds zeer onregelmatig voor. En nu de gelegenheid zich hier voordoet, zullen de liberalen wél doen al hunne krachten in te spannen om een beteren toestand in het leven te roepen. Het land weet thans hoe de clericale partijen onze vrijheden naar het hart steken; het heeft in België het voorbeeld hoe de verdeeldheid der liberalen aan de clericalen den weg tot het gezag baant. Ons dunktals bij een algemeene verkiezing thans de liberalen flink optreden, zal zij voor hen volstrekt geen aanleiding tot bekommernis behoeven te zijn. GOES, 5 September 1884. In de najaarsvergadering der vereeniging van Burgemeesters en Secretarissen in Zuid- en Noord- i Beveland, te houden op Donderdag 25 September 1884 in het lokaal der Sociëteit «Eensgezindheid" te Goes, zullen de volgende vraagpunten behandeld worden 1. Zou het niet goed zijn, dat al de wegen, die tot de gemeente behooren, niet gedeeltelijk, maar ge heel door de gemeenten werden onderhouden Was bet niet goed, dat de slooten langs de wegen onder beheer van de polderbesturen werden gebracht In te leiden door den heer J. Oele Hz., gezworen van den polder «de Breede Watering bewesten Ier- seke", te Kapelle. 2. Behoort de bepaling, wie de plaatselijke belasting verschuldigd is, in de verordening op de heffing of in die op de invordering In te leiden door den heer M. Noordijke, secret, van Krabbendijke. 3. Welke bepalingen omtrent het schooltoezicht zijn meer in het belang van het onderwijsdie van de wet van 1857 of die van de wet van 1878? In te leiden door den heer G. C. E. Ribbius, secret, van Wolfertsdijk. 4. Waar moeten minderjarigen en curandi in de plaatselijke directe belastingen worden aangeslagen In te leiden door den heer H. G. Hartman Jz., secret, van Goes. 5. Zijn de gemeen' ibesturen wettelijk verplicht tot den aanleg en de instandhouding van schietbanen ten behoeve van de schutterij? In te leiden door den heer jhr. M. J. De Marees van Swinderen, oud-wethouder van Goes. Tot wethouder van 's-Heerenhoek is herbenoemd de heer P. J. Rijk; van 's-Heer Abtskerke c. a. de heer M. Van Iwaarden; van Kortgene de heer H. Roelof, en van Heinkenszand de heer J. Braamse. Gedurende de maand Augustus werden aan het Rijks-telegraafkantoor te Hansweerd behandeld 589 telegrammen, te St.-Maartensdijk 317. Bij kon. besl. is goedgekeurd dat aan den, met ingang van 5 Augustus 1884, eervol ontslagen bur gemeester van Scherpenisse V. V. R. C. R. Baron Van Heemstra op zijn verzoek eervol ontslag is ver leend als secretaris dier gemeente. Bij Koninklijk besluit is in ziju rang van eersten luitenant overgeplaatst bij het regiment grenadiers en jagers de eerste luit. F. H. Donner, van het 2e regiment infanterie. Aan het eerste (schriftelijk) gedeelte van het examen ter toelating tot den hoofdcursus hebben o. a. voldaan: van het Instructie-bataljon de sergeanten W. H. Hage, B. Filet en C. F. A. De Wilde. Z. M. heeft bepaald, dat de tegenwoordige ver gadering van de Staten-Generaal zal worden gesloten Zaterdag 13 September a. s., des namiddags te 3 uren en dat de Min. van Binnenl. Zaken wordt gemachtigd zich op het in art. I vermelde tijdstip te begeven naar de vergadering der Staten-Generaal, teneinde in vereenigde zitting der beide Kamers de vergadering te sluiten. Overwegende, dat 't, met het oog op het be staande incompleet aan officieren van het wapen der artillerie bij het leger hier te lande, wenschelijk is, de mogelijkheid, om artillerie-officieren te verkrijgen langs anderen weg dan de Koninklijke Militaire Aca demie, vooralsnog niet af te sluiten, beeft Z. M. o. a. een voorschrift tot regeling der opleiding tot tweeden luitenant der artillerie bij het leger hier te lande, dat op 1 October a. s. in werking treedt, vastgesteld. Volgens dat voorschrift blijft de artilleriecursus compagnie voorloopig bestemd voor de opleiding van jongelieden (volontairs) tot officier van dat wapen bij het leger hier te lande. Ieder Nederlander en iedere zoon van een ingezetene der Koloniën of bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen kan tot den artilleriecursus worden toe gelaten, indien hija. op het tijdstip van den aan vang van den cursus (1 October) den vollen ouderdom van zeventien jaren heeft bereikt; b. I. in het jaar van toelating of in het daaraan onmiddellijk vooraf gaande, in het bezit is gekomen van bet getuigschrift voor het goed afgelegde eindexamen eener hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus of wel voor het met goeden uitslag volbrachte examen A, bedoeld bij art. 59 der Wet op het Middelbaar Onderwijs, en daarbij tevens het bewijs kan overleggen, een voldoend eindexamen te hebben afgelegd in de vakken, bedoeld sub a. en 6. van art. A7 der evengenoemde Wet; b. II. in het jaar van toelating of in het daaraan on middellijk voorafgaande in het bezit is gekomen van het diploma voor technoloog, voor civiel-, bouwkundig-, scheepsbouwkundig- of mijn-ingieur, of van het ge tuigschrift Toor afgelegd examen B, bedoeld bij art. 66 der meergenoemde Wetc. vóór het tijdstip, door den Minister van Oorlog te bepalen en onder over legging der zooeven vermelde en verdere door dien Minister aan te wijzen bescheiden, zich bij hem heeft aangemeldd. door een commissie, bestaande uit drie militaire geneeskundigen, door den Minister van Oorlog te benoemen, voor den dienst bij het wapen der ar tillerie geschikt is bevonden. In het geval evenwel, dat het aantal adspiranten, die aan de hierboven gestelde eisclien voldoen, bet getal opengestelde plaatsen overtreft, zal een vergelijkend examen worden gehouden. Het toelatings-examen zal, zoo noodig, voor de eerste maal in September 1884 worden gehouden. Een Koninklijk besluit bepaalt dat aan officieren van gezondheid en militaire apothekers, die in bevor dering alleen worden voorbijgegaan, omdat zij niet geacht kunnen worden de vereischte kunde voor den hoogeren rang te bezitten, of omdat zij den aangegeven diensttijd missen, of om deze beide redenen te zamen, bij hun bevordering ouderdom in rang toegekend wordt boven degenen die hen voorbij gingen. Deze bepaling is echter niet toepasselijk op officieren van gezondheid der tweede klasse en militaire apothekers der tweede klasse, die tien jaar na de dagteekening hunner be noeming tot officier bij het Indische leger, nog niet geacht kunnen worden de vereischte kunde voor den hoogeren rang te bezitten. De Minister van Binnenlandsche zaken, overwe gende dat volgens ingekomen bericht de cholera asiatica te Napels zich uitbreidt, heeft de haven van Napels hesmet verklaard. De Haagsche kroniekschrijver der N. Gr. Ct. schrijftMen zegt, dat het nog wel eenige maanden kan duren vóórdat de grondwetsherzieningsvoorstellen aan de orde zullen komen. De aanstaande «openings rede", geen troonrede, zal aan de Staten-Generaal alleen de wijziging van art. 498 aankondigen als da delijk aanstaande en voor het overige bet uitzicht op meerdere wijzigingen der Grondwet als in een niet ver verwijderd verschiet voorstellen. Nog in September zullen de wijziging van art. 198 en de voogdij wet bij de Kamers inkomen en verder eenige financiëele wetten, waaronder naar ik hoor een tabaksbelasting, bijna ge lijkluidend aan de vroeger ontworpene. Met deze werkzaamheden en met hetgeen nog voor de invoering van het strafwetboek noodig is, zal de Kamer wel tot na Nieuwjaar bezig blijven. Eerst dan zou de grondwetsherziening aan de orde komen, indien niet inmiddels een partiëele ministeriëele crisis de Regeering noodzaakt zich met andere meer spoed- eischende zaken bezig te houden, of wanneer niet, door gebleken onwil om tot financiëele hervormingen mede te werken, de Tweede Kamer vóór Januari wordt ontbonden. Wat ik u hier schrijf zijn de woorden, die een der ministers dezer dagen bezigde, toen hem naar den vermoedelijken loop van zaken en de aanstaande cam pagne werd gevraagd. Vóór de algemeene grondwets herziening moet de financiëele quaestie worden opgelost. Dat is het programma voor 188485. Over het 2e kwa-taal 1884 ontving de heer J. Van 't Lindenhout voor zijn Weezeninrichting te Neerbosch f14120,13, behalve vele goederen. De ont vangsten van de drukkerij der Weesinrichting hebben over het afgeloopen boekjaar bedragen f67884,72 en de uitgaven f50876,37. Het totaal der uitgaven over dit boekjaar heeft bedragen f 123,717,21 In 1882 werden door de zes voornaamste Ne- derlandsche spoorwegmaatschappijen 15,826000 rei zigers vervoerd, voor f12,856000, dus gemiddeld voor ongeveer 75 cents per reis. Belastte men dat vervoer met een zegelrecht op spoorwegkaartjes, dan zou een uniformrecht van 5 cents per reis f791,300 opbrengen. En neemt men een opklimmend recht voor de drie klassen aan, nl. 5, 10 en 15 ets., dan zouden de derde-klassers in 1882 hebben opgebracht f468,700, de tweede-klassers f365,100 en de eer ste-klassers f190,200, ofte zamen f 1,024000. Het komt ons voor, dat dit een nog al aardige, gemakkelijk te innen en volstrekt niet drukkende bij drage voor 's-Rijks schatkist zijn zou. (N. Zutph. Cl.) Bij gelegenheid van de begrafenis van Z. K. H. den Prins van Oranje is bij den burgemeester van Delft ontvangenten behoeve der algemeene armen in die gemeente eene gift van ƒ1100, en voor de Ned. Herv. kerken eene gift van ƒ400. Het Centraal bestuur van het Algemeen Neder landsch Werkliedenverbond heeft, nadat wederzijds in lichtingen waren gegeven, besloten aan de beweging voor algemeen stemrecht, uitgaande van het Ned. Bond voor Algemeen Stemrecht, deel te nemen.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1884 | | pagina 1