1884. N®. 47.
Zaterdag 19 April.
71ste jaargang.
BIJVOEGSEL.
GÖESCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdagavond
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, f 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 ct.
In ons land vervoege men zich: voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau
van NIJGH VAN DITMAR, en verder bij alle Boekverkoopers en Postdirecteuren.
COURANT.
De prijs der gewone advertentiën is van 15 regels 50 ct., elke regel meer 10 ets.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slecht
tweemaal berekend.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen worden van 18 regels a f 1,berekend.
Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ets.
Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cents per regel.
Vereeniging van Burgemeesters en Secre
tarissen in Zuid- en Noord-Beveland.
VERGADERING
op Donderdag 17 April 1884, in het lokaal der
Sociëteit «Eensgezindheid" te Goes.
Voorzitter de heer D. P. Dominicus.
Tegenwoordig 21, later 22 leden.
I. De Voorzitter opent de vergadering, waarna tot
leden worden aangenomen de heeren I Blok Ez., wet
houder te Kruininge, M G. Verbeek, raadslid te Hoede-
kenskerke, S. Wisse, raadslid te Kapelle, L F. Fagel
Jr., C. Verburg en P. E, Huet, surnumerairs ter secre
tarie van 's-Heer Abtskerke, Wemeldinge en Kloetinge.
II. De Voorzitter doet mededeeling, dat de heeren
J. H. Bybau, G J. Van den Bosch, J. Rottier Lz.,
P. Dekker Jz., B. D Filet, J. Vermet, P. H Van Lis,
J. G. P. Timans, W. J. Van Dam, C. Der Weduwen,
C. P. Lenshoek Jr. eu M Weststrate bericht hebben
ingezonden verhinderd te zijn de vergadering bijtewoneu.
III. Door den Secretaris worden namens het bestuur
de volgende mededeelingen gedaan
a. dat bedankt hebben voor hun lidmaatschap de
heeren J. Risseeuw, C. Risseeuw, W. Van Oeveren,
M. De Kater en J. Van Liere; dat overleden is M.
Wondergem, en dat is toegetreden de beer C. Ribbius,
secretaris van Wolfertsdijk, die echter door ziekte ver
hinderd is, tegenwoordig te zijn;
b. dat van het bestuur der Nederlandsche Vereeni
ging van gemeente-ambtenaren is ontvangen het ver
slag der 3e algemeene vergadering, waarin eenige feilen
voorkomen, die door spr., als de vergadering bijgewoond
hebbende, worden gereleveerd, t. w. dat de data der
bijeenkomsten niet zijn geweest 7 Sept. en 25 Oct.,
maar 6 Sept. en '24 Oct., alsmede dat bij het pro
gramma voor het examen van aspirant-secretarissen
enz. vergeten isoptenemen het vak: «Bekendheid met
de wetten op het zegel en de registratie enz.";
c. dat, toen de benoeming der commissiën voor het
afnemen van gemeld examen bekend was, het bestuur
der Bevelandsche vereeniging gemeend heeft zijn ge
voelen over de benoeming van zeker lid in de commissie
voor het Zuiden aan het bestuur der Ned. vereeniging
te moeten kenbaar maken, met verzoek daarop zoo
mogelijk terug te komen, doch bericht ontving, dat
zulks niet meer kon geschieden
d. dat van de vereeniging van Burg. en Seer, in
Noord-Holland is ontvangen een verslag van den flnan-
ciëelen toestand der gemeenten in dat gewest, welk
stuk ter raadpleging voor de leden bij den Secretaris
voorhanden is.
Alles voor notificatie aangenomen
IV. De penningmeester doet rekening en verant
woording van zijn beheer over 1883, welke rekening
gesteld wordt in handen eener commissie, bestaande
uit de heeren mr. L. A. Bybau, J. J. Van Weel en
P. J. Van der Mandere, ter fine van onderzoek en rapport.
V. De heer jhr. M. J. De Marees van Swinderen,
die als lid van het bestuur aan de beurt van aftreding
was, wordt als zoodanig herkozen met 18 stemmen,
terwijl de heer Bybau 2 stemmen en de heer Timans
1 stem erlangden.
VI. Na de pauze, die nu gehouden werd, bracht
de commissie voor de rekening, bij monde van mr.
Bybau, verslag uit, concludeerende tot goedkeuring,
onder dankbetuiging aan den penningmeester. Echter
heeft zij een paar opmerkingen. Het nadeelig saldo is
steeds toenemende; daarom geeft zij het bestuur in
overweging de verslagen der vergadering niet meer te
doen drukken, en in het gemis daarvan te voorzien
door aanschaffing van een exemplaar der courant,
waarin van de vergadering wordt melding gemaakt.
Voorts vraagt zij, of het bestuur, voor het defroiement
aan den Secretaris voor het bijwonen der vergadering
van de Ned. Vereeniging gedekt is door een besluit
der algemeene vergadering.
De Voorzitter antwoordt, dat het eerste door het
bestuur in overweging zal worden genomen, en dat
de afgevaardigde door de algemeene vergadering zelve
benoemd is, onder kennisgeving van het defroiement.
De rekening wordt daarna met algemeene stemmen
goedgekeurd, in ontvang op f 200,50, in uitgaaf op
f(S72,99%, alzoo met een nadeelig saldo van f 72,49%.
VII. Nu is aan de orde de behandeling der uit
geschreven vraagpunten.
a. Moet de toestemming der moeder tot de erken
ning van een natuurlijk kind door den vaderbedoeld
in art. 339 B. W., beschouwd worden als erkenning
van hare zijde 1
De heer mr. L. A. Bybau verontschuldigt zich, geen
schriftelijk advies te hebben uitgebracht, waartoe de
tijd hem ontbroken heefthij zal het nu mondeling
doen. Oppervlakkig zou men zeggen, dat wanneer de
moeder toestemt in de erkenning door den vader,
daarin hare erkenning opgesloten isdoch formeel
verzet er zich ons B. W. B. tegen, dat in art. 336
eene authentieke akte wil. Nu heeft alleen prof. Op-
zoomer uit het 2e lid van art. 339 a contrario rede-
neerende, aangevoerd, dat, wanneer een natuurlijk kind
vóór het overlijden der moeder erkend is, de erken
ning ook gevolgen heeft met betrekking tot de moeder,
m. a. w. dat hare toestemming geldt als erkenning,
doch nog eensformeel verzet zich art. 336 tegen
deze stelling. In het Fransche recht is dit anders
de vader erkent en er ontstaat rechtsbetrekking, maar
men heeft dit in ons B. W. B. niet overgenomen,
omdat anders zelfs een geschandvlekt persoon zich als
vader zou kunnen doen gelden. Spr. hecht zoozeer
aan art. 336, dat als hij een'huwelijk moest vol
trekken, waarbij een kind door de beide echtgenooten
werd erkend h.j eerst de moeder zou vragen, of zij
toestemt, dat de man erkent vader te zijn.
De Secretaris kan zich niet met het gevoelen van
referent vereenigen. Waartoe is liet 2e lid van art.
339 in het B. W. B. opgenomen? Juist om te doen
uitkomen, dat als de vader alleen erkent (te weten
na doode der moeder) de erkenning alleen voor hem
geldt, waaruit volgt, dat als de erkenning bij het
leven der moeder en met hare toestemming geschiedt,
de erkenning voor beiden gevolgen heeftergo, ligt
in de toestemming der moeder de erkenning door haar
zelve begrepen. Voorts vraagt Spr. met welk recht
geeft de moeder toestemming tot de erkenning van
het kind door den vader, als zij niet geacht wordt,
te erkennen dat dit kind het hare is. En eindelijk,
in het feit, dat bij eene huwelijks-voltrekking de moeder
hoort en ziet, dat de vader het kind erkent, is bewijs
genoeg, dat zij toestemt dat dit geschiedt.
Ook de Voorzitter vereenigt zich met dit laatste
gevoelen en acht het vragen van toestemming over
bodig. Hij vraagt den heer Bybau, of deze dan van
die toestemming eene afzonderlijke akte zou opmaken
of daarvan melding zou maken in de huwelijksakte?
De heer Bybau, antwoordende op de gemaakte be
denkingen, blijft zich beroepen op den stelligen eisch
van art. 336. Dat de moeder de moeder is, blijkt uit
de geboorteakte van het kind, en dus behoeft dit niet
te worden geconstateerd alleen bestaat er zonder
de erkenning geen rechtsbetrekking. En wat de be
denking omtrent de erkenning bij huwelijksakte aan
gaat, de moeder zou, indien de man eigenmachtig en
zonder hare toestemming het kind erkende, daartegen
niets kunnen doen, want de betwisting van staat is
het onderwerp van een geding voor de rechtbank.
De Secretaris re- en de heer Bybau dupliceert
nog, waarna de Voorzitter den laatste dank zegt voor
zijn advies en de debatten sluit.
b. Mag een burgemeester, advocaat zijnde, in een
rechtsgeding voor zijne gemeente de zaak dier ge
meente verdedigen
De heer jhr. Af. J. Be Marees van Swinderen is
van meening dat een ontkennend antwoord op deze
vraag moet gegeven worden.
In de «Opmerk, en Mededeel." van mrs. Oudeman
en Diephuis wordt, als gevolgtrekking uit art. 24,
beweerd, dat «de burgemeester, indien hij geen lid
van den raad is, wel als advocaat zal mogen optre
den in gedingen, waarin de gemeente betrokken is,
doch niet meer, wanneer men hem tot raadslid heeft
benoemd".
Met deze zienswijze kan ref. zich niet vereenigen,
op de volgende gronden
lo. De woorden van art. 60 zijn duidelijker
wordt gesproken van den burgemeester.
2o. Uit de woorden )>dat ook hem geldtblijkt
ten duidelijkste, dat de wetgever niet heeft willen
onderscheiden. Deze woorden toch zouden bij de bestre
den opvatting doelloos zijn.
3o. Ware het alleen den burgemeester-raadslid
verboden als advocaat voor zijne gemeente optetreden,
dan zou de bepaling van art. 60 overbodig zijn, daar
art. 24 reeds een beletsel voor zulk een burgemeester
zou wezen.
Verder behandelt hij nog de vraag of art. 71 der
gemeentewet den burgemeester, die advocaat is, toe
staat, om in een geding, zijn gemeente betreffende,
de pleidooien te voeren
Dit heeft slechts eens sedert de invoering der ge
meentewet plaatsgehad en wel voor de rechtbank te
Sneek in 1853, toen de burgemeester van Lemsterland
in een rechtsgeding tusschen die gemeente als eischeres
en eénige particulieren als gedaagden optrad en ge
noemde rechtbank bij vonnis van 27 April 1853 be
sliste, dat een burgemeester, tevens advocaat, voor
de gemeente, die hij in een geding vertegenwoordigt,
de zaak mag bepleiten. In de Sneeker Courant van
gemeld jaar werd de handeling van den burgemeester
als onwettig gequalificeerd, doch de redactie van de
Gemeentestem verklaarde in die handeling «geen
strijd hoegenaamd met de wet te bespeuren", omdat
de burgemeester, die volgens artikel 71 zijn gemeente
in rechten vertegenwoordigt, moet beschouwd worden
als partij in het geding, en art. 20 W. v. B. Reehtsv.,
het voorschrift bevat«De partijen mogen hare eigene
zaak bepleiten".
Ref. ontkent echter dat de burgemeester partij is
in een rechtsgeding de gemeente betreffende. Het
komt hem veeleer voor, dat de „gemeente partij is,
het is toch de gemeente, die eischende of verwerend
optredende, ter verkrijging, ter bescherming of tot
behoud van rechten, het rechtsgeding voert.
Wederzijdsche rechtsbetrekkingen tnsschen haar (de
gemeente) en derden en niet tusschen den burge
meester en derden hebben het rechtsgeding het aan
zijn gegeven.
Wat de burgemeester krachtens art. 71 in rechten
doet, duet hij namens de gemeente, namens part:j.
Hij is de vertegenwoordiger van de gemeente, daar
toe door de wet aangewezen. Dit gevoelen wordt ont
wikkeld door m". Boissevain. «De bedoeling van dat
artikel (71; toch aldus laat deze schrijver zich
uit is geen ander dan dat het proces voor of
tegen de gemeente wordt gevoerd door en op naam
van den burgemeester, als gemachtigde en wettelijk
vertegenwoordiger der gemeente".
Stemt men met de meening in, dat de burgemeester
geen partij is, dan zal men moeten erkennen dat de
burgemeester geen bevoegdheid bezit, om overeen
komstig art. 20 Wetb. van Burg. Reehtsv. de zaak
der gemeente te bepleiten.
Een langdurig debat tusschen den Referent en den
Secretaris volgde. De laatste wenschte te weten, hoe,
wanneer de burgemeester niet beschouwd wordt partij
te zijn in een rechtsgeding, de gemeente betreffende,
partij zich dan kan doen gelden? Volgens hem treedt
de burg., volgens art. 71 der gemeentewet hande
lende, als gemeente en dus als partij op.
Rp.ferert meent echter niet te mogen vragen, wat
het gevolg is van het stelsel der wet, maar welk dit
stelsel is.
De Voorzitter sluit de debatten onder dankbetui
ging voor het advies
c. Welken invloed heeft de kohierenwet wet van
28 Juni 1881 Stbl. no. 102) op de comptabele
verantwoording van den ontvanger der gemeente9
De heer C. P Lenshoek Jr., die verhinderd is
tegenwoordig te zijn, wijst in zijn advies op twee
bezwaren, en wel le dat de verplichting tot het betalen
van den aanslag door het indienen van bezwaren en
het instellen van beroep, bedoeld bij art. 265, niet
wordt opgeschort, terwijl er bij de wet geen termijn
is bepaald binnen welken de belastingschuldige ont
heffing of vermindering kan vragen, zoodat zich het
geval kan voordoen, dat dit eerst plaats heeft nadat
de rekening is vastgesteld.
2o. Eene andere en grootere moeielijkheid, die tevens
aanleiding tot verwarring kan geven, ligt in de be
handeling van de reclames tegen den aanslag. Vroeger
werden deze reclames behandeld vóór dat Ged. St. hunne
goedkeuring aan het kohier verleenden; het bedrag
waarop het kohier door hen werd vastgesteld, was
dus de som die in kolom 5 der rekening moest voor
komen, luidende «Bedrag van hetgeen moest ontvangen
worden".
Thans worden de reclames behandeld nadat de
goedkeuring op het kohier door Ged. St. is verleend
en is alleen beroep van de beslissing van den raad
bij Ged. St. toegestaan.
Wordt nu een gunstige beslissing door den Gemeente
raad op een ingediende reclame genomen, dan ontvangt
de ontvanger daarvan eene kennisgeving, opdat de
aanslag in het kohier kan worden verminderd, doch
Ged. St. dragen daarvan geen kennis.
Behalve dat daardoor de werkzaamheden vermeer
deren, de papiermassa wordt vergroot en de ontvanger
voor het nazoeken en opmaken veel tijd moet besteden,
wordt het bezwaar omtrent de onduidelijkheid der
rekening hierboven uiteengezet niet weggenomen.
Over dit advies werd geen debat gevoerd.
d. Vallende vroeger bestaan hebbende boogschut-
terijen ook onder het K. B. van 26 Juli 1820,
betreffende de gilden
Hebben de gemeentebesturen ook eenige bemoeiingen
dienaangaande
De Secretaris, die, na een geschiedkundig overzicht
van het ontstaan der boogscbutterijen en der gilden,
in zijn uitgebracht advies, tot de conclusie komt, dat
het K. B alleen de zoogenaamde ambachtsgilden en
geenszins de boogscbutterijen geldt, licht dit advies
nog nader toe, en handhaaft zijne conclusie, dat de
vroeger bestaan hebbende boogschutterijen niet vallen
onder het K. B van 26 Juli 1820 no. 74 en dat de
gemeentebesturen geene andere bemoeiingen ten hunnen
aanzien hebben, dan met betrekking tot de openbare
orde, rust en veiligheid noodzakelijk is.
Over dit advies, nog nader door den Secretaris toe
gelicht, wordt geen debat gevoerd.
VIII. In de bus werden de volgende vragen gevon
den en op de bij elk vermelde wijze beantwoord:
lo. Was het niet nuttig eene algemeene verordening
in het leven te roepen tot vernietiging van het scha
delijk gevogelte (woudduiven, kraaien)
Nuttig wel, maar men moet rekening houden met
de wet van 25 Mei 1880 (Stbl. no. 89).
2o. Is het gezichtspunt van den Minister juist ten
opzichte van het weigeren van subsidie aau de ge
meente, wanneer er geen schoolgeld geheven wordt
Bevordert dit ook het schoolgaan en is het billijker
voor de in den omslag aangeslagenen
Met herinnering aan hetgeen over deze zaak in de
vergadering van 27 Sept. 1883 is aangevoerd, blijft
men de zienswijze van den Minister onjuist achten
en de heffing van schoolgeld niet bevorderlijk voor
het schoolbezoek, ofschoon daartegenover erkend wordt,
dat vele ouders meer waarde hechten aan het school
bezoek als zij voor het schoolgaan betalen moeten.
Voorts werd aangeraden zich tot de Tweede Kamer
te wenden, om eene juiste wetsinterpretatie ten aan
zien van het subsidiëeren der gemeente voor het on
derwijs te verkrijgen.
3o. Welke stukken is de Secretaris verplicht op
zijn repertoire te brengen Immers geene andere dan
die welke zijne medewerking en onderteekening ver-
eischen? Kan een secretaris voor het niet inschrijven
van eene onderhandsche overeenkomst, waarbij de
burgemeester voor de gemeente accepteert en waarop
deze alleen teekent, beboet worden
Met herinnering aan de circulaire van min. Heems
kerk in 1877, die door min. Kappeyne weder buiten
werking werd gesteld, werd geantwoord, dat volgens
arr. van den Hoogen Raad van 20 Dec. 1878 de
secretaris niet verplicht is onderhandsche akten in
zijn repertoire inteschrijven en voor het verzuim daar
van niet kan beboet worden.
4o. Is de gemeenteraad onbevoegd te bepalen, wan
neer de klok moet geluid worden
De gemeenteraad kan bepalen, wanneer de klok
geluid moet worden, mits aan den burgemeester de
reserve verblijft om dit, tengevolge van bijzondere
omstandigheden, natelaten.
5o. Zijn aanslagbiljetten van den lloofdelijken Omslag
boven ƒ10 en beneden 20 aan zegelrecht onder
worpen
In strijd met het gevoelen der «Gemeentestem" (zie
haar no. van jl. Maandag) werd deze vraag ontkennend
beantwoord, met het oog op de circulaire van den
Min. van Fin. van 1 Mei 1866 (Prov. blad no. 58).
6o. Mag in eene gemeente, waar een burgerlijk
armbestuur is gevestigd, door den burgemeester reis
geld uit de gemeentekas verstrekt worden aan de
lotelingen, die voor den militieraad moeten verschijnen
en onvermogend zijn
Deze vraag werd ontkennend beantwoord.
IX. Vervolgens werd als plaats der zomervergade
ring, die op Woensdag 18 Juni a. s. zal gehouden
worden, op voorstel van het bestuur, aangewezen
Hoedekens kerke.
X. De heer jhr. Be Marees van Swinderen brengt
ter sprake de circulaire van dun Minister Heemskerk,
waarbij den Burgemeesters gelast wordt, om, bijaldien
de Raad besluit om raadsleden toetestaan, zitting te
nemen, die, ofschoon zij niet tot een kerkgenootschap
behuoren, dat het eedzweren verbiedt, weigeren een
eed afteleggen, art. 70 alinea 2 der Gemeentewet toete-
passen en zulk een besluit ter vernietiging voortedragen.
Spreker acht deze circulaire onwettig en wel op de
navolgende gronden
lo. In art. 70 alinea 2 staat uitdrukkelijk dat de
Burgemeester het besluit, dat naar zijn oordeel in
strijd met de wet is, niet ten uitvoer brengt. De cir
culaire van den Minister brengt echter liet oordeel van
den Burgemeester, die volgens de wet zelfstandig moet
beslissen, over op den Minister, die zegtZoo zult gij
oordeelen en niet anders. Volgens de jurisprudentie
komt het oordeel van den Burgemeester dan alleen niet
te pas, wanneer het geldt een besluit, waarop de goed
keuring van den Koning of van Gedep. Staten moet
zijn verkregen, alvorens in werking te kunnen treden.
2o. Het besluit moet in strijd zijn met de wet.
Wat moet onder, dit laatste woord worden verstaan?
Spreker meent, dat de heteekenis dezelfde is, als er
aan wordt toegekend in art. 153 der Gemeentewet.
Rijkswetten, Algemeene maatreg- len van inwendig be-
stuur en Provinciale verordeningen zijn te rangschikken
onder de Wetmeer niet.