1884. N°. 40. Dinsdag 1 April. 71ste jaargang. Bij dil nonimei' bchooi'l een bijvoegsel. Slooten, Heulen en Duikers, MILITIERAAD, Burger-Avondschool GOESCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdagavond uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, f 1,75. Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 ct. In ons land vervoege men zichvoor Rotterd am aan het Algemeen Advertentiebureau van NIJGH VAN DITMAR, en verder bij alle Boekverkoopers en Postdirecteuren. COURANT. De prijs der gewone advertentiên is van 15 regels 50 ct., elke regel meer 10 ets. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slecht tweemaal berekend. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen worden van 18 regels a 1,berekend. Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ets. Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cents per regel. De voorjaarsschouw over de ingevolge art. 41 van het Provinciaal reglement op de wegen en voetpaden, zal op Woensdag den 9 April 1884 en volgende dagen plaatshebben. Goes, den 29 Maart 1884. Burgemeester en Wethoaders van Goes, J. G. DE WITT HAMER. De Secretaris, HARTMAN. De tweede zitting van den zal voor deze gemeente gehouden worden op DON DERDAG den li APRIL e. k., des morgens te tien uren, in de Abdij te Middelburgin welke zitting uitspraak zal worden gedaan omtrent hen, die als plaatsvervanger of nummer ver wisselaar verlangen op te treden. Voorts zal op den 24 APRIL, terzelfder ure en plaatse, gelegenheid worden gegeven voor al de lotelingen, wier plaatsvervangers of nommerverwi6selaars niet mochten zijn toegelaten om, als zij d't verlangen mochten, anderen in hunne plaats aantebieden. Goes, den 29 Maart 1884. Burgemeester en Wethouders van Goes, J. G. DE WITT HAMER. De Secretaris, HARTMAN Naar aanleiding der gehouden overgangsexamens zijn op de bevorderd Van de lste tot de 2de klasse. Met den eersten graad G. H. Vertregt, C. Romijn, W. Van der Hoef, H. Loggers Met den tweeden graad. Ph. WesBel, J. Faberij De Jonge, L. C. B. De Brutjne, J. Van Melle. Met den derden graad. P. L. Holthuizen. Van de 2de tot 3de klasse. Met den eersten graad. H. P. Van der Hell, J. Hoogesteger, J. J. Nijs, H. J. EI 'man, W. II. Van Gorsel. Met den tweeden graad. J. Glas, F. Vonk Met den derden graad. R. J. A. Lagas, J. Ossewaarde, L Glerum. Terwijl tot die inrichting zijr. toegelaten S. Le Clerq, G. M. Nagelkerke, 8. Duvekot, W. Van den Dungen. En met goed gevolg eindexamen hebben afgelegd P. Glas, A. Verhage, J. Van Riet, P. Faberij De Jonge. Goes, den 29 Maart 1884. Burgemeester en Wethouders van Goes, J.G. DE WITT HAMER. De Secretaris, HARTMAN. Zaterdagavond hebben wij per bulletin aan onze lezers in de gemeente nog den korten inhoud kunnen mededeelen van het Koninklijk besluit omtrent de Ooesche cedsquaestie. Gelijk wij reeds Zaterdag mededeelden, vernietigt het Koninklijk besluit dat van den raad der gemeente Goes, van 14 December 1883, voor zooveel betreft de be noeming van L. G. Kakebeeke tot lid der commissie van voorlichting bij het opmaken der kohieren van den hoofdelijken omslag. Dit besluit is gegrond op de volgende overwegingen: sdat op deze benoeming, geschied met 4 van de 7 stemmen, van invloed kunnen geweest zijn de stemmen van de heeren jhr. M. J. De Marees van Swinderen en C. E. Massee; dat dezen, ter vergadering van 4 Sept. 1883 opge roepen om de bij art. 39 der Gem. wet bedoelde eeden (verklaring en beloften) afteleggen op de wijze hunner godsdienstige gezindheid, verklaarden dat hunne ngods- dienstige gezindheid zich tegen het afleggen van den eed verzet"; dat de voorzitter van den gemeenteraad naliet zich te verzekeren of gemelde heeren hiermede wilden te kennen geven dat zij behooren tot eene gezindheid, wier leer het eedzweren verbiedt, en hun veroorloofd heeft zitting te nemen, na aflegging van de in genoemd wetsartikel vermelde verklaring en beloften; dat bedoelde raadsleden later hebben verklaard, de een jsniet tot eenige godsdienstige gezindheid (kerkge nootschap)" te behooren; de ander: »zich nimmer bij eenig kerkgenootschap aangesloten" te hebben; dat bedoelde raadsleden, in deze omstandigheden zitting nemende, na het afleggen van de bij art. 39 der gemeentewet bedoelde verklaring en beloften, moe ten beschouwd worden hunne betrekking van raadslid niet te hebben aanvaard overeenkomstig het voorschrift der wet; dat toch art. 39 der gemeentewet bepaalt, dat raads leden hunne betrekking niet kunnen aanvaarden dan na n ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid" te hebben afgelegd de daar bedoelde eeden (verklaring en belofte); dat met de uitdrukking ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheidaan de Grondwet ontleend en dientengevolge bij de uitlegging der gemeentewet te verklaren in overeenstemming met de in de Grond wet daaraan gehechte beteekenis, zooals blijkt uit de in hetzelfde artikel voorkomende verwijzing naar den eed van zuivering, voorkomende in art. 83 der Grond wet, wordt te kennen gegeven, dat alleen hij die be hoort tot eene godsdienstige gezindheid, welke bet eedzweren verbiedt, in de plaats van den eed eene belofte kan afleggen; dat toch van oudsher, als waarborg voor die waar heid en den ernst van afgelegde getuigenissen en be loften, de eed werd gevorderd met aanroeping van Gods naam dat op die verplichte eedspraestatie nimmer eenige andere uitzondering werd toegestaan dan sedert het laatst der 16e eeuw, aan hen die behoorden tot eene gezindheid welke het eedzweren verbiedt, wien het werd veroorloofd getuigenis der waarheid afteleggen bij plechtige verklaring en belofte, maar niet wat den ambtseed, betreft, welke destijds aan de belijders van die gezindheid niet werd afgenomen, omdat zij geen ambten bekleedden dat deze wijze van eedspraestatie bleef gelden totdat onder de Staatsregelingen van 1798 en 1801 plechtige verklaringen en beloften in de plaats traden van ambts- eeden dat echter reeds bij de Staatsregelingen van 1805 en 1806 op den verplichten eed werd teruggekomen, en bij besluit van den Souvereinen Vorst van 11 December 1813, no. 1, werd bepaald dat, wanneer door eene der partijen in eenige zaak een eed moet worden afgelegd, daartoe de van de ouds gebruikelijke formulieren zullen worden gebezigd; dat in de Grondwet van 1814 (artt. 62 en 82) voor het eerst de woorden voorkomen.- ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheiden de tusschenvoeging »(belove)" en «(verklare)"; dat echter met de toevoeging dezer woorden niet kan bedoeld zijne eene verandering in de tot dusver geldende wijze van eedspraestatie, maar eenvoudig eene uitdrukkelijke erkenning van de van ouds geldende exceptioneele belofte voor hen, die behooren tot een kerkgenootschap dat het eedzweren verbiedt; dat immers de Woorden godsdienstige gezindheid blijkens de artt. 137, 138 en 139 dier Grondwet, beteekenen kerkgenootschapwelke beteekenis aan die woorden ook wordt gehecht door Van Hogendorp, in wiens «Aanmerkingen op het ontwerp eener Grondwet enz." nagenoeg overal wordt gesproken van gezind heden in den zin van kerkgenootschap dat de bedoelde woorden zijn overgenomen in de overeenkomstige artt. 84 en 138 der Grondwet van 1815, en de woorden godsdienstige gezindheid ook daar beteekenen kerkgenootschap, niet alleen blijkens de artt. 194 en 196, maar vooral ook blijkens art. 191, waar de woorden alle godsdienstige gezindheden zelfs weiden in de plaats gesteld voor de woorden alle bestaande godsdiensten van het overeenkomstig art. 134 der Grondwet van 1814, en eindelijk nog blijkens de officiëele Fransche vertaling der bewuste woorden: Chacun d'après le rit de son culte dat, hoewel de redactie der artt. 84 en 138 der Grondwet van 1815 in 1848 werd gewijzigd, de bedoelde woorden onveranderd werden gelaten, en zoodoende thans voorkomen in de overeenkomstige artt. 83 en 125 der tegenwoordige Grondwet, terwijl ook in art. 82 der Grondwet wordt gelezen, dat de leden (der Staten-Generaal) volgens eed stemmen; dat zich overigens, bij gelegenheid der Grondwets herziening van 1848, niets heeft voorgedaan waardoor de destijds geijkte beteekenis der bewuste woorden zou moeten geacht worden gewijzigd te zijn; dat integendeel de Regeering, op het verlangen van het woord gezindheid in het tegenwoordig art 168 (194 van 1815 en 192 van 1840) te veranderen in kerkgenootschapuitdrukkelijk verklaarde daartoe geen reden te vinden, o. a. op grond, dat aan het laatste woord onmogelijk een andere beteekenis dan aan het eerste kan worden gegeven", welke verklaring, bij de discussie tot tweemaal toe herhaald, geene tegenspraak ondervond, gelijk trouwens bij de discussie het woord gezindheid herhaaldelijk in den zin van kerkgenoot schap werd gebruikt, en ook Thorbecke in zijn »Aan- teekening op de Grondwet, 2e deel, bladz. 225, zegt gezindheden, d. i. kerkgenootschappen. Gezindheid is, streng opgevat, de eenheid aller gomeenten van een kerkgenootschap" dat verder niet kan worden aangenomen, dat de destijds onbetwistbare beteekenis der bewuste woorden door den geest der Grondwet van 1848 zou zijn te niet gedaan dat die woorden toch geene nieuwe beteekenis kun- nen verkregen hebben door art. 164 der Grondwet van 1848, waarin voor ieder wordt erkend het recht van vrije belijdenis zijner godsdienstige meeningen, aangezien ook in 1815, bij art. 190 der Grondwet, aan elk de volkomen vrijheid van godsdienstige be grippen wordt gewaarborgd, welke beide uitdrukkin gen, erkenning van het recht van vrije belijdenis en waarborging van de volkomen vrijheid van godsdien stige begrippen, gelijke bedoeling hebben, ook volgens de verklaring der Regeering in de Memorie van Toe lichting op ontwerp no. VI tot herziening der Grond wet, herhaald bij de discussie Overwegende dat de wetgever den eed met aanroeping van Gods naam instelde als waarborg voor de waarheid van getuigenissen en den ernst van beloften; dat in overeenstemming met dit stelsel van eeds praestatie wel kunnen worden vrijgesteld zij, die be hooren tot een kerkgenootschap, waarvan de leer het eedzweren verbiedt, en die door beroep op het lid maatschap van dat kerkgenootschap bewijzen, dat hunne bezwaren tegen het afleggen van den eed niet zijn voorgewend dat echter met dit stelsel volkomen zou strijden van de eedspraestatie vrij te stellen ieder, die zulks op grond ziiner individueele meeningen zegt te ver langen, aangezien elk uitwendig waarneembaar bewijs ontbreekt dat de weigering van den eed af te leggen niet is een voorwendsel, en zoodoende het rechts instituut als waarborg vuor de waarachtigheid van getuigenissen en beloften alle waarde zou verliezen Overwegende nu dat, aangezien de bedoelde raads leden zonder op wettige wijze hunne betrekking te hebben aanvaard, hebben medegestemd, hunne stem men op de bij raadsbesluit van 14 December 1883, no VIII, gedane benoeming van invloed kunnen zijn geweest, deze benoeming geacht moet worden te zijn geschied in strijd met de wet". Voor het oogenblik laten wij de overwegingen van dit besluit, wat de principiëele quaestie betreft, rusten, om er binnenkort op terug te komen. Maar al dadelijk moeten wij de vraag doen of de minister, door het vernietigen van een gedeelte van éen raadsbesluit, het beginsel heeft willen uitmaken, dan wel of dit het begin is van eene reeks van ver nietigingen, waarvoor onze gemeente zal staan De heeren Den Boer c. s. legden toch bij hun tweede request tot de regeering, onder vermelding der gehou den stemmingen, officiëele afschriften over van al de genomen raadsbesluiten en verzochten vernietiging daarvan. Als nu echter de minister zich bepaalt tot de vernietiging van het eene genoemde besluit, dan is die keuze al zeer vreemd, want de benoeming van den heer Kakebeeke is bij schriftelijke stemming ge schied in eene vergadering van 8 leden (waaronder de 2 onbeëedigde) met 4 van de 7 stemmen (een briefje in blanco). Nu moet de regeeving veronder stellen, dat de twee onbeëedigden, of althans een van hen, hunne stem op den heer Kakebeeke hebben uit gebracht. Maar, behalve dat dit slechts een veronder stelling is, waartegenover de veronderstelling kan ge plaatst worden, dat de beide bedoelde leden hunne stem uitbrachten op den heer mr. De Jonge van Ellemeet, die 2 stemmen bekwam, moet, onzes inziens, niet over het "hoofd gezien worden, dat de benoeming met gesloten en ongeteekende briefjes ge schiedt en het geheim der verkiezing niet mag ge schonden worden De medewerking aan die benoeming door de twee bedoelde raadsleden kan dus niet geconstateerd worden. De beslissing berust dan ook niet bepaaldelijk daarop maar op eene overweging van veel wijdere strekking, namelijk, dat op de benoeming de stemmen van de heeren Van Swinderen en Massee van invloed kunnen geweest zijn. Hier staan wij voor eene bedenkelijke consequentie Wat voor éen besluit geldt, geldt in dezen voor alle andere besluiten en dan is het duidelijk, dat op alles wat door den Raad sinds 4 Sept. 1883 is besloten, de stemmen der beide heeren van invloed hebben kun nen en in aanwijsbare gevallen bepaald geweest zijn. Is deze opvatting juist, dan is het nog niet te over zien voor welke bijzondere toestanden, wellicht ook nadeelige financiëele gevolgen, onze gemeente staat. Bevreemdend mag het voorts heeten, dat bij het zelfde raadsbesluit in dezelfde commissie de heer Massee benoemd werd en dat deze benoeming niet wordt vernietigd. Zoo er strijd is met de wet in de benoeming van den wettig zitting hebbenden heer Kakebeeke, dan moet die strijd nog veel grooter zijn ten opzichte van een volgens den minister onwettig raadslid. Wat zal nu het verder beloop der zaak zijn? De Gemeentestemdie in haar no. van gisteren, naar aanleiding van het onlangs door een blad gepubli ceerde bericht, spreekt van «klapperij uit de kabinetten der regeering", zegt: »Nu zijn twee gevallen denkbaar, en wel a. De gem.raad, uitgaande van het denkbeeld dat al de overige raadsbesluiten, onverschillig of 8 dan wel 9 leden (met inbegrip der twee niet-beëedigden) tegenwoordig waren, wettig zijn, laat de niet-beëedig den zitting houden en gaat voort met het nemen van besluiten en liet houden van beraadslagingen. In dat geval is het doel der demonstratie van de heeren Den Boer c. s. niet bereikt en is men geen stap verder gekomen op den vieg tot oplossing der eeds- quaestie. b. De Koning is aan geen termijn gebonden voor het vernietigen van raadsbesluiten. Welnu, bij eene gezonde interpretatie van de beslissing, zijn de overige besluiten even onwettig als dat 't welk ver nietigd (is). In dat geval hangt den gem.raad bij voortduring het zwaard van Damocles boven het hoofd en kan hij verwachten, dat nu het eene, dan weder het andere besluit zal worden vernietigd. Is dit overeenkomstig de eischen van ons constitutioneel staatsrecht?" Wij vertrouwen, dat het dien'weg niet zal opgaan. Zeker is het, dat door het Koninklijk besluit geen zuiver resultaat is verkregen. Den heeren Massee en Van Swinderen is, naar de letter van het besluit, noch de verdere zittingneming ontzegd, noch de eed opge legd. Dit schijnt ons echter alleen een gevolg van de verkeerde inrichting van het request. Zedelijk achten wij de quaestie uitgemaakt en het lijdt bij ons geen twijfel, of de genoemde heeren zullen nu öf den eed moeten afleggen (zij het onder protest) öf hun ont slag nemen. Voorzeker zal hun het belang der ge meente te veel aan het hart liggen dan dat zij aan alle verdere besluiten van den Raad de voortdurende kans van vernietiging zouden willen verbinden; eene kans, die nu boven elk besluit hangt, wanneer zelfs de mogelijke invloed hunner stem in dezen als maat staf geldt. GOES, 31 Maart 1884. Kats. Voor de vacature van lid van den gemeente raad, ontstaan door het vertrek van den heer P. Van Weel, is Vrijdag 11. verkiezing geweest. Er zijn 15 stemmen uitgebracht, als: op de hh. J. De Back 5, J. Heijboer 4, M. Rottier Van den Brink 2, terwijl de resteerende 4 stemmen over 4 personen verdeeld waren. Herstemming dus tusschen de hh. J. De Back en J. Heijboer, welke herstemming zal plaatshebben op Don derdag 10 April a. s. De Minister van justitie heeft voor de rijksveld- wacht nieuwe modellen uniformjas, overjas (paletot) en politiemuts vastgesteld. De brigadiers-majoor zullen, overeenkomstig model, op de mouwen twee zilveren galons dragen eu de brigadiers éen. Bij de nieuwe uniformjas wordt de ceintuurriem onder de jas gedragen, en vervallen de thans in gebruik zijnde ceintures, slotplaten en patroontasschen. Het wetsontwerp tot wijziging van de wet op de ridderorde van den Ned. Leeuw vond bij het afdeelingsonderzoek in de Tweede Kamer nagenoeg algemeen geen bijval. »Het Vrije Woord" te Rotterdam heeft zich veree- nigdmet de keuze harer zuster-vereeniging De Dage raad" om de heeren N. Goffin uit Brussel en Arthur Cor- nette uit Antwerpen aantewijzen als afgevaardigden in den Algemeenen Raad der Internationale Federatie van Vrijdenkersvereenigingen. Voorts besloot de Vereeni- ging toetetreden tot het lidmaatschap der Nederland- sche Pensioenvereeniging voor werklieden. Dat de heer mr. J. Domela Nieuwenhuis niet altijd blijk geeft van practischen zin is algemeen be kend. Donderdag maakte h;j echter een uitzondering op den regel, toen hij in de »Unie" te Amsterdam het stelsel verdedigde om schadeloosstelling te geven aan wie is vrijgesproken, na in praeventieve hechtenis te hebben gezeten. De spr. ondervond dan ook alge- meene instemming. Alleen ontstond discussie over de vraag, of die schadeloosstelling een vaste taxe moest zijn, en of zij moet worden gegeven, onverschillig of de vrij spraak gegrond was op gebrek aan bewijs van schuld of op bepaald bewijs van onschuld. De inleider zelf en mr. Levy wenschten in dat opzicht te onderscheiden en alleen schadevergoeding te geven, als de onschuld duidelijk gebleken wasmr. Katz daarentegen wilde niet op die wijze twee categorieën van vrijgesprokenen aannemen. De vorige week is aan den oever van den calamiteusen Nieuwe Neuzenpolder eene oeverafschui- ving bij den mond van den Brakman ontstaan. Over ongeveer 90 M. lengte viel de oever gedeeltelijk weg. Er bestaat uitzicht, dat de monumentale fontein voor Betje Wolff en Aegje Deken waarvan de me daillons met de busten der schrijfsters door den Mid- delburgschen beeldhouwer J. De Hollander worden ver vaardigd den 24 Juli a, s., den geboortedag van Elizabeth Bekker, te Vlissingen ad worden onthuld.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1884 | | pagina 1