1884. N°. 33. Zaterdag 15 Maart. 71ste jaargang. De polder Oud-Noord-Beveland. Antwoord aan den „Noord-Bevelander". GOESCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdagavond uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, f 1,75. Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 ct. In ons land vervoege men zich: voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau van NIJGH VAN DITMAR, en verder bij alle Boekverkoopers en Postdirecteuren. COURANT. De prijs der gewone advertentiën is van 15 regels 50 ct., elke regel meer 10 ets. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slecht tweemaal berekend. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen worden van 18 regels a f 1,berekend. Dienstaanbiedingenniet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ets. Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cents per regel. De oeververdediging van den schoonsten polder van het eiland Noord-Beveland is eene zaak, die ongetwij feld aan velen ook buiten de Ingelanden belangstelling inboezemt. Daar ik indertijd den Ingelanden uitvoerig inlichtte omtrent den toestand van den polder, nam ik met genoegen kennis van het ingezonden stuk, voor zooverre dat was opgenomen in de Goesche Courant van 8 Maart 1884, no. 30. De mededeeling van den schrijver, dat hij »de quaestie grondig bestudeerd" had, koD niet anders dan dat genoegen verhoogen. Erkennen moet ik echter, dat ik eenig bezwaar zag in het behandelen van die quaestie, althans binnen technische grenzen, in een gewoon dagbladhet feit, dat slechts zeer weinigen van de lezers met het bestaan of den inhoud van het te behandelen rapport bekend waren, deed mij dit bezwaar nog al ernstig schijnen. Dit weerhield mij echter niet, de volgende stukken in de Goesche Courant van Dinsdag en Donderdag 11 en 13 Maart te doorlezen. De lezing wekte een gevoel van weemoed en droefenis. Wanneer men in een zeer uitvoerig rapport, door teekeningen toegelicht, met ernst heeft getracht een betrekkelijk ingewikkelde zaak zoo bevattelijk mogelijk voortestellen, heeft gestreefd naar het bezigen van een duidelijken betoogtrant, dan valt het bitter tegen te bemerken, dat dit pogen, althans voor »den Noord - Bevelander", te vergeefsch geweest is, dat men volstrekt niet werd begrepen, en dat in de eenvoudigste ver melding van feiten onzin gelezen werd. Thans werd ook deze mijne droefenis vergroot door de overweging, dat het niet-begrijpen van mijn rap port door het schrijven in de courant wellicht niet tot den schrijver zou beperkt blijven. Deze toch heeft zich genoopt gevoeld ziine denkbeel den, naar ik vermoed tot voorlichting, in ruimeren kring bekend te maken. Ik mag geen misbruik maken van de mij afgestane ruimte, en acht het dan ook niet mijn taak te trachten «den Noord-Bevelander" door middel van dit blad den bestaanden oevertoestand en de beschouwingen, vervat in het rapport, duidelijk te maken. Ik zou veel te uitvoerig moeten zijn, en de zaak moeten behandelen alsof ik met dien schrijver op een winteravond, gezeten aan »den gezelligen haard", den ganschen avond en den halven nacht te mijner be schikking had. Evenwel ben ik gaarne bereid mondeling het rapport toe te lichten, zoo de schrijver de moeite wil nemen voor dat doel op mijn bureau te verschijnen. Tegenover de lezers van het ingezonden stuk in de laatste nummers dezer courant ben ik evenwel ver plicht met enkele woorden aan te toonen, dat het door mij geschrevene niet werd gevat en dat daardoor geheel verkeerde gevolgtrekkingen gemaakt werden. Het heeft mij wel een weinig verbaasd, dat de schrijver, die inderdaad blijkens zijn stuk zulke verbazende incon sequenties in mijn rapport gelezen heeft, geen oogen- blik heeft getwijfeld aan de juistheid van zijne op vatting en zich niet meer heeft verwonderd overmijn stout bestaan zulke dingen niet alleen neer te schrijven, maar in eene vergadering te durven toelichten. Vooreerst heeft »de Noord-Bevelander" blijkens zijne verklaring geen begrip van de stroomleidende werking van oeverwerken. Iloe kan een zinkstuk, dik 1 M., een stroom leiden van 20 M. en meer diepte, vraagt hij. Voor een schrijver over dergelijke zaken is deze vraag zeer naïef. Mij dacht, dat ook voor leeken de stroomleidende werking der zinkwerken aan de Noordkust van Noord- Beveland bijzonder duidelijk sprak Oeverwerken houden den stroom, waar mea zulks wenscht, binnen bepaalde grenzen op de hem aangewezene plaats. De polders Oud-Noord-Beveland, Nieuw-Noord-Beve- land, Vliete, Thoorn en Sophia hebben alle, nadat reeds een geheele reeks voorliggende polders (Oud- 's-Gravenhoek, Nieuw-'s-Gravenboek, Oude Lecq) was verloren gegaan, tol betaald aan de zee. Steeds bleef de stroom zich in zuidelijke richting verplaatsen, totdat men in de laatste jaren tot het uitvoeren van oeverwerken is overgegaan en daardoor althans op de verdedigde plaatsen den stroom in zijn zuidwaarts dringen heeft beteugeld en bij oordeelkundig toezicht ook voor de toekomst beteugelen zal. Voor de polders echter, die het voorbeeld van Nieuw-Noord- Beveland, Vliete en Anna-Friso niet wilden of konden volgen, bleven de gevolgen niet uit. Zij zagen en zien nog steeds hunne oevers met kracht achteruitgaan. Verder zegt de Noord-Bevelander, dat hij met den besten wil ter wereld niet gelooven kan, dat in het omschreven stroomvak de ebbe den weg volgt van den vloed, doch in omgekeerden zin. Gaarne neem ik aan, dat de wil in dezen geen schuld heeft. Ik meen echter den schrijver te moeten aanraden ernstig te streven naar het zich eigen maken van dat denkbeeld. Niet alleen «ouderen van jaren", maar zelfs zeer jeugdige schippersgezellen kunnen hem dat een voudige feit mededeelen. Heeft hij eenmaal het denk beeld goed gevat, dan moet hij zich niet meer van zijn stuk laten brengen, al bemerkt hij, dat in een stroomvak somtijds de ebbe langs den eenen en de vloed meer langs den anderen wal trektde richting blijft echter omgekeerd. Het bewijs van den schrijver, dat deze stroomloop niet bestaat, is alleraardigst. Hij schrijft«Immers, de eb is reeds den polder «Oud-Noord-Beveland voorbij gestroomd, alvorens deze «de zinkstukken van den polder Nieuw-Noord-Beveland «bereikt." Vervolg ik dezen zin aldus en daar de vloed reeds de zinkstukken van den polder Nieuw-Noord- Beveland is voorbij gestroomd, alvorens deze (vloed) den polder Oud-Noord Beveland bereikt -dan heeft de schrijver zelf medegewerkt tot het bewijzen mijner hoogst eenvoudige opmerking. Eén punt in het verslag wil ik echter ook voor derden eenigszins verduidelijken. Op bladz. 5 zag ik mij verplicht te wijzen op het feit, dat de stroom Oostwaarts van de Glasjesnol i.og meer dan vroeger uit den wal schijnt te buigen, waar door echter volgens mijne meening «op het eenig aangevallen punt wel vermeerdering doch geenszins vermindering van stroomsaanval kan verwacht worden." Men moet zich deze zaak als volgt voorstellen. Wanneer men een stroom heeft, die niet langs den oever trekt, maar integendeel op den oever gericht is, door dien oever verplicht aftebuigen, later weder uit den wal trekt, dan heeft men aan dien oever plaatselijk een punt van bijzonder hevigen stroomsaanval. Deze stroomsaanval is in dat geval veel heviger dan die, veroorzaakt door een in de richting van den oever gerichten stroom. Nu kan men zich voorstellen, dat de aanval op dat bewuste punt -ik wil het noemen het buigpunt van den stroom nog heviger wordt, naarmate de stroom meer op den wal en na de buiging nog meer uit den wal gericht is. Hoe sterker de kromming, hoe heviger de aanval. Van het hieromschreven geval vindt men een sprekend voorbeeld aan de Westpunt van den Oud-Noordbeve- landpolder, en dat gaf mij aanleiding erop te wijzen, hoe door de meerdere afbuiging van den stroom «op het eenig aangevallen punt" wel vermeerdering, doch geen vermindering van stroomsaanval kan verwacht worden. Mijne mededeeling, dat oeverwerken tot verdieping aanleiding geven, brengt den Noord-Bevelander geheel van streek, niettegenstaande hij zegt: «wij gevoelen dat het waarheid is De schrijver noemt deze mede deeling eerst een «merkwaardig besluit", later een «gewichtige bedenking", en eindelijk een «belangrijke en eervolle ontdekking". Gaarne neem ik aan, dat de verbazing van den schrijver ongeveinsd is, maar het door mij bedoelde feit is bekend aan ieder, wien de invloed van oever werken niet geheel onbekend is. De conclusie van den Noord-Bevelander is daarom «verdedigingswerk is vernielingswerk", derhalve «geen zinkwerken is dan veel beter". Da ondergeteekende redeneert aldus: Oeverwerken, hoewel aanleiding gevende tot vermeer dering der diepte in de stroomgeul, houden den stroom op een' bepaalden afstand uit den oever, daar de stroom natuurlijk verplicht is zeewaarts van den ver dedigden oever voorbij te trekken. Daardoor worden de achterliggende gronden be schermd en behouden, zooals de Nieuw-Noord-Beve land-, Vliete- en Anna-Frisopolder. Daar nu ieder denkend wezen de voorkeur zal geven aan het behouden van vruchtbare bouwgronden boven het voorkomen van verdieping in den voorliggenden stroom, trekke men zich van deze verdieping niet te veel aan, maar verheuge zich in het behoud van den polder. Dat is de hoofdzaak. Als de Noord-Bevelander informeert bij de Ingelanden van den calamiteusen Leendert Abrahampolder zal hij vernemen, dat men daar besloten heeft juist nog niet tot verdediging over te gaan, omdat men eerst eenige meerdere verdieping wenschte aftewachten, en thans voorloopig slechts enkele werken zal maken, die juist het verdiepen tot zekere hoogte zullen bevorderen. Eerst als het mogelijk is met gewone zinkwerken de grootste diepte van den stroom van af de laagwater- lijn te bereiken, zal men tot de uitvoering der bescher mende oeverwerken overgaan Ik vermoed, dat deze plar.nen bij den «Noord-Beve lander" het denkbeeld zullen doen ontstaan, dat Inge landen, Rijks- en Provinciale waterstaat te saam werken, om dien polder aan de zee prijs te geven. In het laatste deel van het ingezonden stuk vind ik den Anna-Frisopolder aangehaald als een bewijs, dat aangevallen oevers niet altijd met goed gevolg kunstmatig worden verdedigd. Deze stelling is bijna nog meer in strijd met de feiten, dau al hetgeen reeds door den schrijver is be weerd. De Anna-Frisopolder heeft een oeverwerk, dat dezen kleinen polder voortreffelijk heeft verdedigd, en den polder binnen de inlaagdijken even veilig doet zijn als het hart van het land. In de toekomst zal dat uitstekend nuttige oever- werk het plechtanker worden van het westelijk deel van de Noordkust van Noord-Beveland. De schrijver beweert eindelijk nog het niet met mij eens te zijn in de beoordeeling van den toestand aan de Oostzijde van den polder. Hij beschouwt een feite lijken toestand daar «meer als een natuurlijke oorzaak." Wat de zin is van deze minder gelukkig gestelde bewering, is mij niet duidelijk. Wil de schrijver zeggen, dat de toestand daar «natuurlijk" is, dan ben ik het volkomen met hem eens. Alle oevertoestanden hebben deze opmerkelijke eigenschap gemeen. Nadat de schrijver, hoe vreemd het ook zij, de door hem bestreden werken succes voorspeld heeft, indien althans nog zuidelijker ergens verdedigd werd, wordt eindelijk eene conclusie getrokken. In het begin van het ingezonden stuk heeft de schrij ver reeds medegedeeld, dat hem «meer licht" wenscbe- lijk voorkomt en aan het slot van zijn stuk wordt het vooistel van den dijkgraaf I. De Regt aanbevolen. De wensch naar meer licht spruit vermoedelijk voort uit onbekendheid met het vele licht, dat reeds over deze zaak geschenen heeft. Vooreerst het verslag van den Raad van Waterstaat van het jaar I860, daarna de verschillende ambtsberichten van de ambtenaren van den Rijks-en Provincialen Waterstaat aan het be stuur en eindelijk de nota van den ondergeteekende. In hoofdzaak stemmen ^lle beschouwingen en adviezen overeen. Dat de schrijver echter nog «meer licht" noodig heeft, is zeer duidelijk. Hernieuwde ernstige bestudee ring der bestaande gegevens acht ik echter nuttiger voor den Noord-Bevelander dan het ontsteken van nog meer lichtbronnen. Wat eindelijk het voorstel van den heer I. De Regt betreft, deel ik den schrijver mede, dat de daarbij bedoelde werken niet alleen doelloos, maar tevens voor den oevertoestand zoo gevaarlijk zijn, dat volgens mijne vaste overtuiging Z M. de Koning nimmer de noodige toestemming zal geven tot het uitvoeren der bedoelde werken, indien het bestuur van den polder tot de uit voering mocht besluiten. Zooals ik reeds in den aanvang van dit schrijven mededeelde, acht ik eene verdediging van mijn rapport in zake Oud-Noord-Beveland in dit blad niet op hare plaats. Aan de Ingelanden laat ik de beslissing over in deze zaak, die binnenkort opnieuw aan hun oordeel zal worden onderworpen. Dat het door mij voorgestelde oeverwerk, zelfs binnen betrekkelijk korten tijd, zal worden aangelegd, is mijne vaste overtuiging. Afstemming en uitstel kunnen dat niet verhinderen, lijfsbehoud zal ertoe dwingen. Afstemming en uitstel kunnen echter wel ten gevolge hebben, dat het te maken werk duurder en van beperkter nut worde. Goes, 13 Maart. LAMBRECHTSEN. GOES, 14 Maart 1884. Gisteren had te Kattendijke de officiëele proef- bemaling plaats met het nieuwe stoomgemaal van den polder «Breede watering bewesten Ierseke". De be maling geschiedde van 's morgens 6 tot 's namiddags 6% uur en werd bijgewoond door de directie van «de Breede watering", de commissie uit de ingelanden van dien polder voor het stoomgemaal, het bestuur van den Goeschen polder, den burgemeester van Katten dijke, den ingenieur van 's Rijks-waterstaat, den heer Verweij, onder wiens toezicht de bouw van het stoomgemaal heeft plaatsgehad, den heer v. Diggelen, ingenieur van de fabriek «de Prins van Oranje", alwaar de machinerieën zijn vervaardigd, den opzichter van den polder en enkeleandere belangstellenden en genoodigden. De geheele inrichting werd door de aanwezigen met de meeste belangstelling in oogenschouw genomen terwijl bleek, dat er belangrijk meer water werd uit- gemalen dan bij het contract was bepaald. Zoo is de polder «Breede watering" dan nu in het bezit van zijn stoomgemaal, waarvan de landbouwers, wier gronden in dien polder zijn gelegen, stellig het groote voordeel zullen ondervinden, en wij twijfelen niet of der ijverige directie zal in stilte nog menige dank voor hare toewijding in dezen worden gebracht. Dat alle brieven, geadresseerd aan den directeur der Rijkspostspaarbank te Amsterdam" portvrij zijn, is langzamerhand vrij algemeen bekend geworden. Min der bekend schijnt het te wezen, dat het adres van zulke brieven niet den familienaam van dien directeur mag -vermelden. Wordt die naam wèl vermeld, hetgeen, naar wij ver nemen, in den laatsten tijd vaak geschiedt, dan vervalt niet slechts de portvrijdom, maar blijft tevens zooda nige brief, totdat hij den geadresseerde zeiven in handen is gekomen, onajgedaan. Dit laatste nu kan, wanneer de genoemde directeur b. v. voor dienstzaken, gedurende korteren of langeren tijd, afwezig is, allicht tot groot ongerief of nadeel voor de daarbij betrokken personen leiden. Ook bij on verwijlde toezending toch van zulke brieven is onmoge lijk eenige vertraging in de behandeling van zaken te vermijden. Als aanvulling van de maatregelen, door meerbedoel- den directeur genomen om deze zaak onder de aandacht der talrijke inleggers in de Rijkspostspaarbank te bren gen, hebben ook wij gemeend, de aandacht onzer lezers op deze aangelegheid, gewichtig voor velen, te moeten vestigen. Op de leening van 60,000, door het waterschap Hoedekenskerke uitgeschreven, moet slechts voor eene som van ƒ500 ad 4% pet. zijn ingeschreven. (M. Ct.) Naar aanleiding van het bericht in het Vader land, dat het ontwei p tot wijziging der drankwet in bijna alle afdeelingen der Tweede Kamer zeer ongunstig is ontvangen, zegt de Haagsche correspon dent van de Zutph. Ct. Het zou voorbarig zijn daaruit te willen afleiden, dat de groote meerderheid in de Kamer van verzwakking der drankwet afkeerig is. Ben ik goed ingelicht, dan is juist het omgekeer de het geval Naar men mij verzekert, was de ont vangst ongunstig, niet omdat het naar de meening van de Kamer te ver ging, maar wel omdat het niet ver genoeg ging. De samenstelling der Commissie van Rapporteurs is dan ook van dien aard, dat men met zekerheid kan verwachten, dat er van uit de Ka mer een voorstel tot grootere verzwakking zal worden gedaan, indien de regeering ongeneigd is haar eersten stap door een tweeden te laten volgen. In zijn nommer van heden komt Het Vaderland nog nader op het ontwerp terug en zegt o. a. Zeer uitvoerig is het verslag over andere wijzigingen, die gewenscht zouden zijn, terwijl met enkele woorden slechts wordt medegedeeld, dat enkele leden een slechten indruk en vermeerdering van drankverbruik zouden vreezen van een wijziging der wet. De commissie van rapporteurs is, bij 't groote verschil van meening in de afdeelingen, met de Ministers in overleg getreden omtrent de wijze, waarop aan de geopperde bezwaren is tegemoet te komen. Daarop is het tot een transactie gekomende Ministers verklaarden zich bereid het ontwerp in dien zin te wijzigen, dat eenvoudig de termijn van art 28 met twee jaren wordt verlengd, om inmiddels tijd te hebben de wet grondig om te werken. De commissie van rapporteurs acht nader onderzoek in de afdeelingen onnoodig. Het zou ons niet verwonderen, als vele kamerleden ontevreden waren over dezen loop, dien de zaak heeft genomen. Zijn wij wel ingelicht, dan was er in de meeste afdeelingen een zeer sterke minderheid, die het ontwerp ongunstig ontving, omdat zij van elke verzwaktung der wet afkeerig is. En zoo het door de rapporteurs uitgevonden expediënt in alle afdeelin gen ter sprake ware gekomen, wat niet het geval moet zijn, dan zou het op zeer ernstig verzet hebben gestuit. Geen vriend der drankwet trouwens kan vrede hebben met een oplossing, die den fatalen termijn van art. 28 voor alle gecombineerde winkelneringen met 2 jaren verlengt. Zelfs de meeste belanghebbenden zijn zoover niet gegaan in hun eischen Het zou ons niet verwonderen, als men met deze zonderlinge houding van rapporteurs en Regeering, die eenvoudig een geheel nieuw ontwerp met geheel andere strekking in de plaats van het oorspronkelijke stellen, geen genoegen nam en bepaaldelijk op een hernieuwd onderzoek in de afdeelingen aandrong. Bij het afdeelingsonderzoek van het wetsontwerp tot ruiling van gronden in het Slaak achtten verschil lende leden het minder gewenscht, dat dergelijke ruilin gen voortaan zonder voorafgaande schatting der te ruilen perceelen werden gesloten. Bij den Minister van binnenl. zaken is ingediend een adres van 886 veehouders en andere belanghebben den, om verscherpte maatregelen tegen het verspreiden van besmetting onder het vee. Het groot aantal rechtstreeksche spoorweg biljet ten, dat van en naar de voornaamste steden in ons vaderland reeds verkrijgbaar is, wordt metdenl5den dezer wederom uitgebreid. Zoo zal men te Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Utrecht, van dien datum plaatsbewijzen Iste en 2de kl. voor eene enkele reis in eens door kunnen bekomen naar Bern, Luzern, Bel- linzona, Chiassa, Lugana en Zurich in Zwitserland, en naar Brindisi, Genua, Messina, Milaan en Rome in Italië Eene reis naar Rome met zulk een plaatsbiljet zal van Rotterdam bijv. ƒ104.45 en 73.65 voor Iste en 2de kl. kosten. Ook bagage kan rechtsstreeks worden ingeschreven. Men kan over Cleve, Emmerik of Venloo reizen en ook op de verdere reis uit verschillende routen eena keuze doen.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1884 | | pagina 1