1884. N°. 22.
Dinsdag 19 Februari.
71ste jaargang.
Bij dit nommei' behoort een bijvoegsel.
Personeele Belasting
Bergplaats van Petroleum,
Militie-officieren.
GOËSCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdagavond
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, f 1,75,
Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 ct.
In ons land vervoege men zich: voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau
van NIJGH VAN DITMAR, en verder bij alle Boekverkoopers en Postdirecteuren.
COURANT.
Da prijs der gewone advertentiën is van 15 regels 50 ct., elke regel meer 10 ets.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts
tweemaal berekend.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen worden van 18 regels a f 1,berekend.
Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ets.
Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cents per regel.
Het kohier no. 5 van de
voor deze gemeente, over het dienstjaar 1883—1884, is
op heden ter invordering gesteld in handen van den
ontvanger dier belasting binnen deze gemeente.
Goes, den 16 Februari 1884.
De Burgemeester van Goes,
J. G Di£ WITT HAMER.
Er zijn twee aanvragen ingediend tot het hebben
of oprichten van eene
beiden op het stations emplacement, en wel door G.
BERGERVOET en D. FÜKKEN.
De stukken liggen ter Secretarie van de gemeente,
terwijl eventueele bezwaren kunnen worden ingediend
op Zaterdag den 1 Maart a. s des namiddags te 1 ure,
ter vergaderkamer van ondergeteekenden.
Goes, den 16 Februari 1884
Burgemeester en Wethouders van Goes,
J. G. DE WITT HAMER.
De Secretaris,
HARTMAN.
Zoolang er geene grondwetsherziening heeft plaats
gevonden, zal het vraagstuk van militie en schutterij
bij ons te lande wel nimmer worden opgelost. De tal
rijke ministers van oorlog, die in de laatste jaren
hunne krachten hebben beproefd aan eene flinke rege
ling van onze strijdkrachten, hebben tevergeefs getracht
eene zoodanige organisatie in het leven te roepen, dat
het gehalte èn van onze militie èn van onze schutterij
verbeterd werd. De eenige, van wien in dit opzicht iets
goeds te verwachten was geweest, was de minister
De Roo van Alderwerelt, die echter door den dood te
vroeg aan zijn werkkring werd ontrukt.
Het kan trouwens niemand verwonderen, dat het
vraagstuk eener goede regeling van onze levende strijd
krachten nog steeds onopgelost is. De tijd, gedurende
welken een minister bij ons te lande in het bezit van
zijne portefeuille blijft, is waarlijk niet toereikend om
eene zoo omvangrijke taak naar behooren te volvoeren,
en ook al mocht die tijd lang genoeg zijn, zooals bij
voorbeeld bij den minister Reuther, dan is het begrij
pelijk, dat een minister van oorlog huiverig is zijne
plannen aan onze volksvertegenwoordiging voorteleggen.
Immers, zonder algemeenen of op zijn minst ge
nomen persoonlijken dienstplicht zal het zedelijk en
verstandelijk gehalte onzer strijdkrachten wel nimmer
kunnen verbeterd worden, tenzij leerplicht mocht wor
den ingevoerd en de groote tegenstand, dien iedere
poging tot invoering van deze beginselen nog onder
vindt, doet duidelijk uitkomen hoe ver wij nog daar
van verwijderd zijn. Voegen wij daarbij nog de groote
zucht tot bezuiniging op het budget van oorlog, die
een groot deel onzer volksvertegenwoordiging bezielt
een zucht, welke iemand als de heer Schepel kon be
wegen tot een voorstel om de geheele verdediging van
ons land te bepalen tot de tegenwoordige reduit-stel-
ling van Amsterdam, terwijl de nieuwe Hollandsche
waterlinie hare voltooiing nadert en daaraan groote
sommen gelds zijn besteed dan mag het ons waarlijk
niet verwonderen, dat eene wettelijke regeling onzer
levende strijdkrachten tot nogtoe is uitgebleven.
Des te begrijpelijker is het tevens, dat een minister
tracht, buiten de wetgevende macht om, bepalingen
in het leven te roepen, die den bestaanden, doch
onhoudbaren toestand zouden kunnen verbeteren, en
als zoodanig moet voorzeker ook het kon. besluit van
14 Dec. jl. beschouwd worden, waarbij bepaald wordt,
dat die miliciens tot den rang van militie-officier
kunnen worden bevorderd welke uitmunten door
practische kennis, terwijl zij tevens verstandelijk en
zedelijk flink moeten ontwikkeld zijn en gedurende
hun diensttijd zich goed hebben gedragen. Wij gelooven
echter niet, dat deze maatregel eenig resultaat zal
hebben. Wanneer wij toch nagaan, dat de persoon,
die voor militie-officier in aanmerking zou wenschen
te komen, minstens 15 maanden onder de wapenen
moet zijn geweest, terwijl hij anders bij een gunstig
lot met 12 maanden kan volstaan, dan is het niet
aantenemen, dat de meest ontwikkelden op 20jarigen
leeftijd, dus wanneer zij bf in de burger-maatschappij
reeds in betrekking bf in hun besten studietijd
zijn, zich door dergelijke bepalingen zouden laten
verlokken om langer onder de wapenen te blijven dan
hoog noodig is. Om deze reden voornamelijk achten
wij den maatregel van den minister van oorlog al
zeer onschuldig.
Doch uit een militair oogpunt beschouwd zou hij,
wanneer zich werkelijk vele jongelieden lieten ver
lokken om persoonlijk hun dienstplicht te vervullen
of om langer dan hoog noodig is in dienst te blijven,
teneinde den rang van militie-officier te verwerven,
hoogst nadeelig op ons leger werken.
Het is in den Fransch-Duitschen oorlog overtuigend
gebleken, dat de meerdere verstandelijke ontwikkeling
der Duitschers (in Duitschiand bestaat leerplicht en
heeft dus ieder burger behoorlijk onderwijs genoten)
boven de Franschen niet weinig tot de zegepraal der
eersten heeft bijgedragen, en niet onaardig was indertijd
de opmerking, dat het Fransche leger hoofdzakelijk
door den Duitschen schoolmeester was overwonnen.
Waar helaas bij ons te lande nog zoovelen zijn, die
geen of weinig onderwijs hebben genoten, welke rubriek
juist voor de militie een niet gering contingent levert,
daar mag althans van de officieren, behalve eene vol
doende practische, wel eene flink wetenschappelijke
ontwikkeling worden geëischt, en er is onlangs in de
vereeniging voor krijgswetenschappen te 's-Gravenhage
door den luitenant-kolonel Hojel terecht op gewezen,
dat er niet te veel zorg kan gedragen worden voor
de wetenschappelijke ontwikkeling der Nederlandsche
officieren. Waar zij hunne, opleiding genieten doet
niets ter zake, mits zij de kennis bezitten.
Toch aarzelt de minister niet een corps officieren
in het leven te roepen, b:j wie wetenschappelijke ont
wikkeling niet vereischt wordt, zoo zij slechts de
practische kennis bezitten
En toch zelfs die practische kennis is zoo moeielijk
te verwerven. Wanneer wij nagaan hoe weinigen onder
de miliciens jaarlijks in aanmerking kunnen komen
om onderofficier te worden, dan blijkt al dadelijk hoe
klein het aantal zal zijn dergenen, die ooit den rang
van militie-officier zullen verwerven. Nemen wij nu
bovendien in aanmerking, dat volgens de bestaande
bepalingen een militie-officier hoogstens éen maand in
dien rang onder de wapenen zal blijven, en na twee
jaren nog enkele weken bij de herhalingsoefeningen
zal fungeeren, om daarna niet anders dan in tijd van
nood te worden opgeroepen, dan rijst de vraag, wat
er zal gerekend mogen worden op deze militie-officie
ren, wanneer hunne diensten zullen worden gevorderd.
Is dit alles reeds reden genoeg om het denkbeeld
van den minister aftekeuren, ook uit een oogpunt van
kameraadschap en van discipline zal het niet anders
dan schadelijk werken. Gedurende meer dan een jaar
toch is de milicien de ondergeschikte van alle officieren,
zonder dat eenige kameraadschappelijke omgang tus-
schen hen heeft kunnen of mogen bestaan en eens
klaps wordt hij in hun korps opgenomen en ziet zich
met zijne vroegere superieuren op gelijken voet gesteld!
Moge dit al eene inconsequentie in het leven roepen,
nog grooter moeielijkheden zullen er voortspuiten uit
de verhouding van den militie luitenant tegenover zijne
vroegere lotgenooten, die thans in hem iemand moeten
zien, die eenige trappen boven hen is geplaatst; maar
vooral zal zijne verhouding allerzonderlingst zijn tegen
over de onderofficieren van het vaste kader, die prac-
tisch zeker even bruikbaar zullen zijn, die hem zelf de
practijk hebben geleerd en die allerminst veel ontzag
kunnen hebben voor een persoon, die twaalf maanden
vroeger uit de burgermaatschappij in de gelederen is
getreden en dus met recht kan gezegd worden »van
den kouden grond" te zijn.
Indien de minister Weitzel zich heeft voorgesteld,
dat zijn maatregel vele ontwikkelde jongelieden zal
verlokken om zelf hun dienstplicht te vervullen, dan
heeft hij voorzeker niet aan de dubbelzinnige positie
gedacht, waarin hij zijne militie-officieren plaatst. Een
amphibie te zijn is vooral in het militaire leven een
treurig bestaan.
Kwam het denkbeeld niet uit het brein van een
zoo kundig man als onze minister, die zoowel in de
practijk als in de theorie getoond heeft een bij uitstek
bekwaam officier te zijn, men zou geneigd zijn aan een
grap te denken, veeleer dan aan een ernstlgen maat
regel tot verbetering van militie en schutterij
Want ook voor de schutterij belooft de minister
zich gouden bergen van het kon. besluit. Waar wij
echter gelooven te hebben aangetoond, dat de maat
regel weinig zal uitwerken, kunm n w'j over het nut,
dat zij voor de schutterij zou kunnen hebben, veilig
het stilzwijgen bewaren.
GOES, 18 Februari 1884.
De heer G. A. Vorsterraan v. Oijen schrijft in
het Wee kb I, v. Z. VI. w. deel
Slijters en banketbakkers zullen volgens de aanhan
gige veranderingen op den ouden voet mogen blijven
voortgaan. Uitmuntend.
Maar waarom aan 'teene bedrijf toegelaten, wat
aan 't andere ontzegd wordt
Als de handlichting voor de banketbakkers, de
handhaving voor de herbergiers moet dienen tot
bevordering der zedelijkheid dan ben ik zoo
vrij daaraan zeer ernstig te twijfelen.
'k Heb iets meer van de wereld gezien, dan onze
Zveuwsch-Vlaamsche herbergen; 'kben ook wel eens
bij banketbakkers in de stad geweest om een taartje
te eten en een likeurtje te snappen, maar 't heeft al
tijd mijne aandacht getrokken, dat de winkelbedienden
de" snoepgoed-fabrikanten zulke snoeperige meisjes
zijn, en de eetkamer, soms eene aaneenschakeling van
kleine kamertjes, steeds bezocht was door paartjes,
die, als ik mijn beetje menschenkennis mocht vertrouwen
soms, zeer dikwijls, van slecht allooi waren.
Mijne overtuiging is, dat er in eene herberg te
platten lande, ja, dat in alle herbergen eener gemeen
te, minder verkeerds gebeurt dan in zoo'n snoep-
restauratie der groote steden.
'tls daarom wenschelijk, dat onze afgevaardigden
eens even denken om den toestand van 't platteland
en wat voor de banketbakkers wordt aangevraagd ook
geven aan onze winkeliers, die, om een cent of wat
meer te verdienen, een herbergje hehben opgezet, dat
door de vrouw kan worden waargenomen.
Ierseke. Door den gemeenteraad is aan den ge
meenteveldwachter J. Koster en aan de hier gestatio
neerde rijksveldwachters H. Riemens en H. Jonkers
ieder eene gratificatie ad ƒ10 toegekend voor buiten
gewone diensten, gedurende 1883 in het belang der
gemeentepolitie verricht.
Door het college van Gedep. Staten werd verleden
week zonder loting voor den dienst bij de militie aan
gewezen een jongeling uit deze gemeente, in 1864 in
een naburige gemeente geboren, die zich eerst in dit
jaar tot inschrijving had aangemeld, en op grond van
een geslachtsregister in zijn «kerkboekje" meende in
1865 geboren te zijn. Dit verzuim werd eerst ontdekt
door overlegging van een geboorte-extract bij het doen
der aangifte, aangezien bij de volkstelling in 1870
het geboortejaar bij vergissing van 1864 in 1865 was
veranderd.
Onder de Iotelingen van dit jaar voor deze ge
meente bevindt zich er éen, die aanspraak maakt op
vrijstelling wegens broederdiensl van zijn halfbroeder
die, in 1816 geboren in 1835 werd ingelijfd bij de 17e
afdeeling infanterie (tegenwoordig het 6e regiment).
Kruininge. Benoemd tot zetter der directe belas
tingen, in plaats van M. Wondergem, overleden, de
heer H. A. Markusse.
In de vergadering onzer afdeeling der Mij. tot
Nut van 't Algemeen werd aan den heer J. P. S.
Jonquière, wegens vertrek naar Goes, op de meest
eervolle wijze en onder dankbetuiging voor de vele
diensten, gedurende bijna elf jaren aan de afdeeling
bewezen, eervol ontslag als secretaris verleend en in
zijne plaats benoemd de heer J. H. O. Dominicus.
Iloedekenskerke. Er heerscht hier een ware pa
niek onder de «stroopers" en andere «misdadigers",
die zich tot zelfs in het buitenland doet gevoelen De
zaak van M. Paauwe is genoegzaam door zijne adver
tentie bekend en die van Verbeek ligt nog versch in
het geheugen. Nu dezer dagen werd een boerenzoon
betrapt op het zetten of hersteilen van hazenstrikken,
maar of zijne bewering, dat hij eenvoudig bezig was.
twee stokken aan elkander te binden, om een duiker
of heul, die verstopt was, door te steken, zal baten,
moet nader blijken. Ook hij heeft zich tot den offic.
van justitie gewend om te klagen over het waarschijn
lijk slechte gezicht van den jachtopzichter.
Op dien zelfden dag waren eenige jongens bezig om
een aangeschoten, tenminste half dooden, eendvogel naar
den Schelde-oever te voeren. Dit gelukte niet best,
maar zij werden daarin bijgestaan door een paar wer
kers der zee, z. g. slampampers uit Antwerpen, die
daar juist aankwamen, en de onvoorzichtigheid hadden
de eend op te pikken. Toen zij aan den oever kwamen
werden zij ze! ven gepakt.
Het kantongerecht heeft Vrijdag uitspraak gedaan
over de delinquenten, die hun watergang niet zouden
hebben schoongehouden. Dat ieder geërfde of pachter
te dien opzichte aan zijne verplichting voldoe, is zeer
wenschelijk, maar geen gunstigen indruk maakt het,
wanneer op de vraagwie de bekeuring gedaan heeft,
geantwoord wordt«dat weet ik niet", terwijl het
later blijkt, dat een onbevoegde het deed.
«Waar moet het heen", vroeg Zaterdag iemand, «moet
nu heel Iloedekenskerke in de kast?" De aangesprokene
haalde eene G. Ct. uit den zak en opende toen een
dik langwerpig boekje maar wat er verder
verhandeld werd, bleef een geheim.
IJzendijke. Eenige leden der Maatschappij tot Nut
van 't Algemeen hebben tot hiertoe gezegevierd in de
quaestie met onzen burgemeester, dhr. C. De Vos,
hun medelid, die hen na 10 uren dwong uiteen te
gaan.
Vrijdagavond is in onze departements-vergadering
dhr. C. De Vos gedeballoteerd met 10 tegen 7 stemmen.
Het Amsterdamsche hoofdbestuur, dat door die uit-
gooiing aan de Maatschappij een nuttig lid dhr.
De Vos was de stichter en de eerste voorzitter van
ons departement! ontnomen ziet, zal wel nimmer
eene dergelijke handelwijze wettigen.
Deze geest onzer nutsvergadering is in elk geval
der honderdjarige nagedachtenis van den vredelieven-
den Nieuwenhuizen onwaardig.
Bij beschikking van den Minister van Justitie
wordt met 7 Maart a.s. de rijksveldwachter 3e klasse
A. J. K. Seijffer verplaatst van Iloedekenskerke naar
Vlissingen en de rijksveldwachter M. J. Straub van
Vlissingen naar Hoedekenskerke.
Bij kon. besluit is aan mr. H. C. Verniers van
der Loeff, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend als
lid van den Raad van State.
H. K. H. Prinses Sophie der Nederlanden, groot
hertogin van Saksen-Weimar-Eisenach, heeft vijfhon
derd gulden geschonken aan de Maatschappij van Wel
dadigheid.
Door bemiddeling van de Nederlandsche Handel
maatschappij zijn weder ƒ9500 overgemaakt aan de
plaatselijke commissie te Batavia voor de ramp op
Java, in het geheel derhalve ƒ519,500.
De heer J. J. Van Kerkwijk, lid der Tweede
Kamer, is benoemd tot eere-president voor Nederland
van de Société Internationale des Electriciens te Parijs.
Met groote plechtigheid is Zaterdag het lijk van
den Russischen gezant De Stolipine op de Burgerlijke
begraafplaats te 's-Gravenhage voorloopig begi aven, daar
het later naar Rusland zal worden vervoerd. Io de
Russische kapel werd een lijkdienst gevierd en van
daar zette de lange stoet rijtuigen met een militair
escorte en muziek zich in beweging. De Koning, de
Prins van Oranje en Prinses Hendrik waren vertegen
woordigd de Ministers, het corps diplomatique, ver
schillende hooge autoriteiten en de leden der deputatie,
die het kroningsfeest van den Czar hebben bijgewoond,
waren tegenwoordig- Onder de vele kransen was er
ook een van den Prins van Oranje. l)e Minister van
Buitenlandsche Zaken en de gezanten van Oostenrijk,
Spanje en Engeland begeleidden de lijkbaar op het
kerkhof Prins Lwow dankte namens den Russischen
Keizer onzen Koning en het gouvernement.
Aan het verslag der inrichting voor doofstom
men-onderwijs, to Rotterdam, over het 30ejaar van
haar bestaan (1882/83), ontleenen wij het volgende.
Ten gevolge eener circulaire ter opwekking om als
contribueerend lid der inrichting toe te treden, niet
alleen aan verschillende stadgenooten, maar ook in
correspondentschappen, is het ledental niet onbelang
rijk toegenomen.
Van de 162 leerlingen, waarbij 10 uit Zeeland, die
de school in het afgeloopen jaar telde, ontvingen 134
leerlingen het onder wijs kosteloos en van deze werden
er drie-en-negentig geheel of gedeeltelijk ten koste
der inrichting gepleegd.
Na vele belangrijke meiedeetingen eindigt het ver
slag aldus
«De slotsom van al het medegedeelde, de groote
waardeering der inrichting door de uitstekendste des
kundigen, de sympathie van weldadige menschenvrien-
den, de medewerking van invloedrijke voorstanders
stemt ons tot groote erkentelijkheid en geeft ons de
vrijheid onze goede zaak dringend aan te bevelen voor
de stoffelijke ondersteunniog, waaraan zij, juist door
haar uitbreiding, in steeds hoogere mate behoefte
heeft."
Tot het verleenen van die stoffelijke ondersteuning
wekken wij dan ook gaarne iederen weldenkende op.
Volgens den Haagschen briefschrijver in de
Midd. Ct. berust de veelbesproken afwijzende beschik
king van de ministers van buitenlandsche zaken en
justitie op het verzoek van 's Gravendijk om teruggave
van schrifturen enz., volstrekt niet op willekeur of
onwil, maar op het eenvoudige feit, dat werkelijk
geen stukken, aan den adressant toebehoorende, op
de departementen aanwezig zijn.
Bij den heer Mart. Nijhoff is ter perse een bundel
die bevatten zal de officiëele bescheiden betreffende
den moord, gepleegd op den Prins van Oranje door
Balthazar Gerards en eenige gelijktijdige verhalen van
den moord en andere stukken daarop betrekkelijk.
De uitgave wordt bezorgd door den heer J. G. Fre-
deriks, onder toezicht van prof. R. Fruin.
Te Amsterdam zullen de Transvaalsche gezanten
hun intrek nemen in Bracks-Doelenhotel, waar hun
apartementen reeds besteld zijn.
Uit Holland hoopt de deputatie naar Brussel, Parijs
en Lissabon te vertrekken, om. kan het, nog eer de
Volksraad saamkomt, in Pretoria terug te zijn.
Op dit laatste vermeerdert echter de kans niet. (SI.)
Bij de maatschappij tot exploitatie van staats
spoorwegen worden met I Maart a.s. overgeplaatst
dhr. C. M. Kooij, adjunct-inspecteur, van Breda naar
het Centraalbureau te Utrecht, en dhr. A. Van den